e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buiksuçon buikinsnit: būkenšnet (Tegelen), buiknaad: bǫwknǭt (As), buikneep: bǫwknēp (Bilzen), buikpince: bǫwkpɛ̃s (Bilzen), buiksuçon: buiksuçon (Genk), buxsezoŋ (Bleijerheide), buǝksǝson (Venlo), byksyzǭn (Meijel), būksygoŋ (s-Gravenvoeren), būksysǫn (Voerendaal), būksyzǫn (Reuver), būksǝkoŋ (Neeroeteren), būksǝqon (Born), būksǝson (Eijsden, ... ), būksǝsoŋ (Herten, ... ), būksǝsǫn (Schulen), būksǝzon (Horst), būksǝzoŋ (Echt), būksǝzõ (Lanaken), bǫwksǝson (Bilzen), bǫwksǝsuŋ (Bilzen), kromme naad in gen taille: krom nǭt e gǝn taj (Montzen), neep voor dikbuik: nēp vięr dekbȳk (Meeuwen), suçon in de maal: sǝson ęn dǝ mǭl (Bilzen), taillenaad voor dikbuik: taillenaad voor dikbuik (Opglabbeek) Gebogen taillenaad voor veel buikwelving. [N 59, 94d] II-7
buikvoorsprong band: bant (Schulen), breedte: bręjtǝ (Noorbeek), breedte om gen buik: bręjtǝ øm gęnǝ būk (s-Gravenvoeren), breedte op de buik: britǝ op dǝ boǝk (Zolder), broekseband: broksǝba.nt (Zolder), buik: bok (Zolder), bowk (Bilzen), būk (Geleen, ... ), buikbreedte: bowkbrędǝ (Bilzen), bowkbręjtǝ (As), bowkbrętǝ (Bilzen), buǝkbrētǝ (Doenrade), buǝkbręjtǝ (Eisden, ... ), buǝkbręǝtǝ (Horst), būkbrędjǝ (Echt), būkbręjdjǝ (Neeroeteren), būkbręjtǝ (Hopmaal, ... ), būkbrɛjtǝ (Schinnen), buikdikte: bȳkdekdǝ (Meeuwen), buikmaat: bykmǭt (Meijel), buikomtrek: buikomtrek (Opglabbeek), buikvoorsprong: buikvoorsprong (Genk), būkvøršproŋ (Tegelen), buikwijdte: bykwetjǝ (Meijel), būkwitǝ (Born, ... ), būkwęjtǝ (Eijsden), būxwiǝdǝ (Bleijerheide), ceintuur: sęntȳr (Bilzen) Maat genomen van de voorpartij van de taillewijdte. De taillewijdte bestaat uit twee ongelijke helften, de achterhelft noemt men de lendenbreedte en de voorpartij de buikvoorsprong (Papenhuyzen II, pag. 11). Zie afb. 28. [N 59, 45b; N 59, 44c] II-7
buil buideltje: bygǝlkǝ (Ittervoort), maal: māl (Opoeteren), zak: zak (Neeroeteren), zakje: zɛkskǝ (Tongerlo) Wollen zakje waarin het geplette en verwarmde oliezaad wordt verpakt. De buil wordt vervolgens gelegd tussen omslagen van leer met paardeharen voering, de zgn. haar. [Jan 278] II-3
buil op het hoofd bletels: blêtels (Dilsen), bluts: bleuts (Zichen-Zussen-Bolder), bluds (Ospel), bluts (Baexem, ... ), blutsch (Bocholtz, ... ), blutsch op der kop (Heerlen), blutschj (Heerlerheide), blutsj (Kerkrade, ... ), blutz (Blerick), bluuts (Baexem, ... ), blöts (Echt/Gebroek, ... ), blötsj (Heerlerheide, ... ), bləts (Vroenhoven), Meer lachenderwijs.  bləts (s-Herenelderen), Uitdr.: blöts wie ein ei.  blöts (Nunhem), buil: beul (Bocholtz), bōēul (Vroenhoven), buul (Belfeld, ... ), buul op der kop (Vrusschemig), buul oppene kop (Rimburg), būūl (Ottersum, ... ), böl oppene kop (Bleijerheide), bult: b"lt (Hamont), beult (Kaulille, ... ), bēūltj (Obbicht), bŏltj (Holtum), bul:t (Horst), buljt (Herten (bij Roermond)), bult (Achel, ... ), bult op de kop (Baarlo, ... ), bultj (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), bylt (Leopoldsburg), bèùlt (Wijk), bèùltj (Leveroy), bòlt (Venlo), böelt (Susteren), böljd (Maasbracht), böljt (Berg-aan-de-Maas), bölt (Elsloo, ... ), böltj (Buchten, ... ), ne bölt op de kop (Ulestraten), bults: böls (Eupen), bölz (Lontzen), bööls (Middelaar), buts: (buts) (Boekend), buts (Baarlo, ... ), buuts (Boukoul, ... ), bŭŭts (Horn), duts: døts (Oostham), ei: ei (Meerssen), gezwel: gezwel (Opoeteren), hobbel: hoebel (Borlo), hoge rug: hôôge röGk (Klimmen), huts: huiets (Mheer), huts (Gingelom, ... ), huuts op zenne kop (Oost-Maarland), höts (Echt/Gebroek, ... ), hötsch (Elsloo), hötsj (Meers, ... ), hötz (Sittard), həts (Lanaken), Tegenovergestelde van blots.  hotš (?) (Opgrimbie), knauw: ene knŏ op der kop (Mechelen), enne knao op der kòp (Klimmen), knao (Nieuwenhagen, ... ), knao op de kop (Puth), knao op der kop (Brunssum), knauw (Opoeteren), knāō (Oirsbeek), kno (Moresnet), knoa (Heerlerheide, ... ), knoa aan der kop (Voerendaal), knō op der kop (Schaesberg), knôô (Mechelen, ... ), ne knao oppene kop (Klimmen), knobbel: knobbel (Achel, ... ), knobbəl (Kaulille), knobel (Kaulille), knobəl (Hamont, ... ), knoebel (Bocholtz, ... ), knoebel óp d`r kop (Eygelshoven), knoobel (Mechelen-aan-de-Maas), knōbbel (Hechtel, ... ), knŏbbel (Opglabbeek), knŏbəl (Rekem), knŏĕbbel (Oirsbeek), kny(3)̄beͅl (Leopoldsburg), knôbbel (Neeroeteren), knoef: knoeëf (Wellen), knook: kneuk (Hasselt, ... ), knoe-ok (Ulbeek), knoeëk (Groot-Gelmen, ... ), knooak (Wellen), knook (Diepenbeek, ... ), knouk (Borgloon), knowek (Rijkel), knoèk (Zepperen), knoëk (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), knoək (Kortessem), knōk (Hasselt, ... ), knōūk (Sint-Lambrechts-Herk), knu.ək (Borgloon), knop: (knoep op der kop) (Schaesberg), kno.b (Genk), knob (Diepenbeek, ... ), knob (?) (Opgrimbie), knoeb (Lanaken, ... ), knoep (Grote-Spouwen, ... ), knoepp (Bilzen), knop (Bunde, ... ), knoub (Opglabbeek), knōp (Rekem), knŏb (Opglabbeek), knŏĕp (Genoelselderen, ... ), knub (Eigenbilzen, ... ), knup (Borgloon, ... ), knŭp (Mechelen-aan-de-Maas), knòp (Guttecoven), knóp (Berg-aan-de-Maas), knôp op de kop (Neerbeek), Lm: afhangend gezwel ??  knoep (Kortessem), knots: knots (Beverlo, ... ), knutsj (Obbicht), knøts (Gutshoven), kroef: kroef (Klimmen), nol: nen ol (Beringen), nol (Beringen, ... ), nolə (Meldert), noͅl (Herk-de-Stad), nul (Jeuk), nuts: netə (Heers), nuts (Sint-Martens-Voeren), nuəts (Sint-Truiden), nəts (Heers, ... ), nətə (Engelmanshoven, ... ), oeuf (fr.): oeuf (Maastricht), ol: ul (Jeuk, ... ), pokkel: pôkkel (Neerbeek), toot: toot (Achel), uts: euts (Zichen-Zussen-Bolder, ... ), oeits (Jeuk), oeuts (Sint-Truiden), uts (Maastricht), ŭŭts (Mheer), öts (Maastricht, ... ), əts (Val-Meer) buil || buil op het hoofd [buts, buil] [N 10a (1961)] || een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)] || knobbel, bult (buil) III-1-2
buildoek buildoek: bajldok (Bilzen), bø̜jldok (Herk-de-Stad, ... ), doek: dok (Stevoort), draad: drōǝt (Hoeselt), zift: zeft (Stevoort), zij: zaj (Bilzen) Fijne, zijden doek die rond de trommel van de builmolen is bevestigd. Doordat de mazen van de buildoek variëren van zeer fijn tot zeer grof, kunnen verschillende soorten bloem en zemelen uit het meel worden gescheiden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbuilmolenɛ.' [Vds 244] II-3
builmolen bloemmolen: blommø̄lǝ (Kortessem, ... ), blō.mmø̄.lǝ (Ittervoort), boulteû: bulti (Berlingen, ... ), bultjɛ̄.r (Mal), bultø. (Lauw, ... ), bultē. (Rutten), byltē. (Tongeren), byltę. (Tongeren), buidel: bygǝl (Kanne, ... ), bøjǝl (Neeritter  [(id)]  , ... ), bø̜jǝl (Lanaken), buidelkist: byjǝlkes (Mechelen), buidelmolen: byjǝl[molen] (Haelen, ... ), bøjǝl[molen] (Herkenbosch, ... ), bøjǝlmjølǝ (Zichen-Zussen-Bolder), bø̜jǝlmø̄lǝ (Smeermaas), buidelzeef: bø̜̄jǝlzę̄f (Rosmeer), buil: byl (Gennep), byǝl (Susteren, ... ), bȳl (Meijel, ... ), bø̜̄l (Sint-Truiden), bø̜jl (Aldeneik, ... ), bø̜ǝl (Alt-Hoeselt), bǫwǝl (Tessenderlo), builer: builer (Paal), bȳlǝr (Milsbeek, ... ), bø̜jlǝr (Bilzen), builinstallatie: bø̜jlenstalāsi (As), builkast: by.lkas (Neerbeek), builkist: builkist (Voerendaal), by.lkes (Bocholtz, ... ), bȳlkes (Puth), bølkes (Mechelen), builmachine: by.lmǝši.n (Maastricht), builmolen: bowǝlmyǝlǝ (Ordingen), byjlmø̜lǝ (Neerharen), byl[molen] (Eygelshoven, ... ), bøjmølǝn (Achel), bølmēlǝ (Kiewit), bø̄.lmø̄.lǝ (Teuven), bø̜̄l[molen] (Lauw), bø̜̄lmø̄lǝ (Beringen), bø̜̄lmø̜̄lǝ (Sint-Martens-Voeren), bø̜̄lmø̜jlǝ (Rummen), bø̜jl[molen] (Alken, ... ), bø̜jmø̄lǝ (Stevoort), bø̜lmø̜jlǝ (Halen), meelbuidel: mę̄lbyjǝl (Vlodrop), meelzeef: mę̄jlzēf (Stokkem), mę̄lziǝf (Waterloos), mę̄lzēf (Tungelroy, ... ), mę̄lzę̄f (Waterloos), meelzift: mę̄lzeft (Opglabbeek), molen: [molen] (Rotem, ... ), tarwemolen: tɛrǝvǝmȳlǝ (Oost-Maarland), teemsmolen: temsmø̜jlǝ (Borgloon), zeef: ziǝf (Boekt Heikant), zēǝf (Bilzen), zīǝf (Bocholt), zeefmolen: zēfmø̄lǝ (Bunde), zēǝfmēlǝ (Kermt), zęjfmø̄lǝ (Borgloon), zift: zef (Groot-Gelmen), zeft (Boekt Heikant), zuiveringsmolen: zø̜jvǝreŋsmø̄lǝ (Lommel) Werktuig waarmee de molenaar in het groot de verschillende soorten van bloem en zemelen uit het meel scheidt. De builmolen bestaat uit een veelhoekige, vaak vier tot vijf meter lange, draaiende trommel waar een fijne zijden doek, de buildoek, rond is gespannen. Het meel wordt in de ronddraaiende trommel met behulp van een lange spiraal verplaatst. Vooraan in de trommel is de buildoek zeer fijn; meer naar achter toe wordt hij telkens steeds grover. Zo worden met behulp van de buil achtereenvolgens kriel, kort(meel) en zemelen afgescheiden. Enkele molenaars gebruiken in plaats van een buildoek verschillende zeven, van zeer fijn tot zeer grof. De woordtypen meelzeef, meelzift, zeef en zift zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers aangaven dat het hier specifiek een molen, dus geen handzeef, betrof. De builkast uit Q 19a bestond uit een draaiende trommel met een lengte van ca 2 meter en een doorsnee van 60 à 70 cm, die was bespannen met drie soorten doek: a) zeer fijn, voor wittebrood (weg: wɛk); b) minder fijn, voor grof brood (grove weg: grōvǝ wɛk) en c) grof, voor veevoer (veevoer: viǝvōr). Voor de niet-fonetisch gedocumenteerde vormen van -ømolenŋ respectievelijk ømolenŋ zie men het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; Vds 242; Jan 238; Coe 216; Grof 241; N 14, 136; N D, 33 add.] II-3
buis buis: bø̜̄ws (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), roor: rø̄r (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), rø̄ǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Zolder]), rø̜r (Geleen  [(Maurits)]   [Laura, Julia]), tube: typ (Zolder  [(Zolder)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), tȳp (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Algemene benaming voor een onderdeel van buisleidingen voor het transport van water, lucht, perslucht enz. [N 95, 784; Vwo 802; Vwo 203] II-5
buisverbinding hollander: hǫlandǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), koppelroortje: kopǝlrø̄ršǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), raccord: rakǭr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), verbindstuk: vǝrbentstøk (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Verbindingsstuk voor buizen. Het woordtype "Hollander" wordt gebruikt voor een ijzeren verbindingsstuk waarmee de luchtslang aan een werktuig wordt gekoppeld, bijvoorbeeld aan de nippel van de luchthamer. [monogr.; Vwo 378; Vwo 645; Vwo 820] II-5
buitenborst buitenborst: buitenborst (Neeritter, ... ), butǝbǫrst (Kaulille, ... ), bøtjǝbōrst (Meijel), būtǝbǫrst (Maxet, ... ), bǭǝtǝbast (Lummen), buitenroede: buitenroede (Leunen), bytǝruj (Gennep) De buitenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1f] II-3
buitendeksel bovendeksel: bōǝvǝndę ̝ksǝl (Stokkem), deksel: dęksǝl (Loksbergen, ... ), keverdeksel: kīvǝrdęksǝl (Diepenbeek), platte deksel: platǝ dęksǝl (Helden), scheel: sxēl (Tessenderlo), sluitdeksel: slø̜̄jt˱dęksǝl (Helden  [(voor sluitmanden)]  ) Het deksel van een rechthoekige mand, dat met een paar soepele wissen scharnierend aan de achterkant werd vastgemaakt. [N 40, 92] II-12