e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
brugse kant brugse kant: brugse kant (Loksbergen, ... ) Kant uit Brugge. [N 62, 81b] II-7
bruid bruid: braat (Sint-Truiden), braaət (Niel-bij-St.-Truiden), braud (Hoeselt), broad (Hoensbroek), broe-ed (Weert), broed (Amby, ... ), broede (Schinveld), broedt (Velden), broeed (Baarlo, ... ), broeet (Vijlen), broejd (Meijel), broet (Amby, ... ), broewd (Achel, ... ), broeèd (Schinnen), broeêd (Nuth/Aalbeek), broeëd (Baarlo, ... ), broeët (Stokkem), broeïd (Gronsveld), broeəd (Grubbenvorst), broeət (Sevenum), brood (Eigenbilzen), broud (Genk), broéd (Gronsveld), broééd (Terlinden), broêd (Baarlo, ... ), broêt (Altweert, ... ), broëd (Kessel, ... ), brōēd (America, ... ), brōēej (Baarlo), brōēt (Amby, ... ), brōēët (Nieuwenhagen, ... ), brōēə.d (Hasselt), brōëd (Panningen), bruid (Eksel, ... ), bruiëd (Heers), brut (Reuver), brutj (Meijel), bruud (Blitterswijck, ... ), bruut (Afferden, ... ), bruŭt (Tienray, ... ), brū.t (Brunssum), brūt (Beek, ... ), brūūt (Meeuwen, ... ), brŭt (Siebengewald), brŭŭt (Meerlo), bróó.ët (Zonhoven), brôed (Maastricht), brôet (Wijlre), bröət (Griendtsveen), brøtj (Meijel), brùit (Sint-Truiden), brûd (Bree), brût (Weert), brüd (Afferden, ... ), brüdt (Rimburg), brüt (Bergen, ... ), brəət (Loksbergen), de braut (Tongeren), de broed (Epen, ... ), de broet (Klimmen, ... ), de broeèd (Schimmert, ... ), de broeëd (Bocholtz, ... ), de broēd (Voerendaal, ... ), de brood (Eigenbilzen), de broêd (Waubach, ... ), de broëed (Schinnen), de brōēd (Nieuwenhagen, ... ), de bruid (Jeuk), də brūt (Montzen), e broeit (Meerssen, ... ), ein broed bie d⁄n trouw (Sittard), (broete ma).  broed (Stevensweert), (lang).  broed (Berg-en-Terblijt), (Oe middelned lang).  broed (Brunssum), (Ook voor bruidspaar).  brōēd (Doenrade), 1a-m; 22, 29a;  br(ou)ət (Gutshoven), braad (Borlo, ... ), braat (Aalst-bij-St.-Truiden), braawd (Genoelselderen), braod (Oostham, ... ), braot (Lummen), braud (Bilzen, ... ), braut (Beverst, ... ), brauwt (Vreren), breaut (Stevoort), breut (Hasselt), broad (Wellen), broaud (Houthalen), broed (Bocholt, ... ), broet (Amby, ... ), broid (Vliermaalroot), brood (Eigenbilzen, ... ), brooit (Mettekoven), broot (Bilzen, ... ), broud (Diepenbeek, ... ), brouet (Herk-de-Stad), brouid (Hechtel), brout (Hoeselt, ... ), brouwet (Ulbeek), brouët (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), brouəd (Stevoort), browt (Kortessem), broäd (Koninksem), broëd (Heers, ... ), brōēd (Maastricht, ... ), brōēt (As, ... ), brŏĕd (Lanaken), brŏĕjt (Maaseik), brŏĕt (Lontzen, ... ), bruid (Beverlo, ... ), bruied (Hechtel), bruit (Sint-Truiden), bruiët (Paal), brut (Mettekoven), bruud (Meeuwen, ... ), brūūt (Opglabbeek, ... ), brèùt (Loksbergen), bréút (Hasselt), brêud (Schulen), brò(w)ət (Hoepertingen), bròwət (Zonhoven), bròət (Voort, ... ), bróót (Borgloon, ... ), brôet (Ophoven), brôot (Kortessem), brôêt (Kinrooi, ... ), brôôd (Diepenbeek), brûut (Nieuwerkerken), 1a-m; 22, 29a; "is beiden"; d.w.z. is benaming voor "bruidspaar  broot (Hasselt), 1a-m; 22, 29a; "koppel"; wordt hiermee bedoeld dat bruid het "huwelijkspaar"is?  brŭŭt (Sint-Huibrechts-Lille), 1a-m; 22, 29a; = huwelijkspaar  brōēed (Weert), 1a-m; 22, 29a; cf. VD D-N s.v. "Braut  braut (Genk), 9ook gezegd voor brudegom en bruit).  brōēt (Heel), benaming bruid wordt ook wel gegeven aan het complete bruidspaar  broet (Berg-en-Terblijt), bruidsjonker = broedskneg; bruidsmeisje - broedsmaad  brōēd (Valkenburg), bruidspaar samen wordt ook wel broed genoemd  brōēd (Stevensweert), bruudje  broed (Leveroy), het bruidspaar heet ook de bruid!  bruud (Merselo), het woord "broet"wordt ook als verzamelnaam voor beiden gebruikt (mar.: bruidspaar)  brōēt (Heel), kort  brŭŭt (Gennep), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  broed (Valkenburg), mv. broete  de broed (Klimmen, ... ), NB.: broet = bruidegom en bruid!; "da kumptebroet  broet (Born, ... ), oe lang  brōēd (Meterik), op trouwdag  brŭŭt (Opglabbeek), oè = ui  broèd (Venlo), t Fr. but: gedronken  brūd (Wellerlooi), uu kort uitgesproken  brŭŭd (Venray), bruidje: bri-jdsje (Bree), bruudeke (Valkenburg), bruudje (Venlo), brøtjə (Meijel), 1a-m; 22, 29a;  bruidje (Gerdingen), broedegóm keek greujts nao zie bruudje  brūūdje (Roermond), meidje: t metske (Tongeren), 1a-m; 22, 29a; mar.: ??; voor bruidegom wordt "joung"gegeven; cf. VD s.v. "meiske, meisken  metske (Linkhout), meisje: mèske (Lommel), wicht: wicht (Houthalen) bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || bruid (huwelijk) || bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || bruidje || Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || bruis || de bruid [broeëd] [N 96D (1989)] || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)] || vrouw (echtgenote) [ZND 11 (1925)] III-2-2, III-3-3
bruidegom bruidegom: boreedegom (Weert), boreëdegôm (Heel), braudëgom (Hoeselt), braudëgóm (Tongeren), breudegom (Heers), breudegôm (Well), broe-de-gam (Vijlen), broedegam (Nuth/Aalbeek), broedegoem (Schimmert), broedegoeom (Grathem), broedegom (Amby, ... ), broedegoom (Sint-Odiliënberg), broedegŏm (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), broedegŏŏm (Grubbenvorst), broedegum (Grubbenvorst, ... ), broedegòm (Echt/Gebroek, ... ), broedegóm (Baarlo, ... ), broedegôm (Beegden, ... ), broedegəm (Roosteren), broedigom (Vlodrop), broedogom (Swalmen), broedəgam (Wijlre), broedəgom (Amby, ... ), broedəgəm (Leveroy), broeëdegom (Reuver, ... ), broeëdegòm (Hoensbroek), broeëdegôm (Baarlo), broeëdejom (Bocholtz), broédegom (Gronsveld), broêdegom (Tungelroy), broêdegóm (Altweert, ... ), brōēdegom (Amby, ... ), brōēdegoom (Blerick), brōēdegŏm (Heer, ... ), brōēdegūm (Sittard), brōēdegó:m (Roermond), brōēdəgom (Grubbenvorst, ... ), brōēdəgŏm (Herten (bij Roermond)), brōēdəgóm (Sint-Geertruid), brōēëdegom (Nieuwenhagen, ... ), brudegam (Epen), brudegem (Arcen, ... ), brudegom (Belfeld, ... ), brudegŏom (Gennep), brudegŏŏm (Afferden), brudegòm (Castenray, ... ), brudegôm (Bergen), brudigam (Heerlen), brudigem (Rimburg), brudəjom (Bocholtz), bruidegom (Achel, ... ), bruidegôm (Epen), brujegum (Herten (bij Roermond)), brujjegóm (Gennep, ... ), bruudegom (Meerlo), bruudegōm (Heijen), bruudegŏm (Merselo), bruudegum (Hunsel), bruudejom (Kerkrade), bruudigam (Waubach), bruudəgŏm (Koningsbosch), bruŭdegom (Siebengewald, ... ), brūdegŏm (Siebengewald), brūdəgoͅm (Doenrade, ... ), brūūdegam (Gulpen), brūūdegem (Meerlo), brôedegom (Maastricht), brüdegom (Wellerlooi), brüdegòm (Heerlen), brüdejam (Vaals), brüdi-jam (Vaals), brəədəgòm (Loksbergen), de brauidegòm (Tongeren), de brodegom (Eigenbilzen), de broedegom (Schimmert, ... ), de broedegoom (Meerssen, ... ), der broedegom (Klimmen, ... ), dr broedegam (Waubach, ... ), dr broedegom (Gulpen), dr brōēdegam (Nieuwenhagen, ... ), dr brudegóm (Klimmen, ... ), ( o bijna oo)  broedegom (Venlo), (o dof).  broedegom (Ulestraten), (o kort)  bruadegom (Reuver), (oe kort).  broedegoem (Einighausen), (weinig gebruikt).  broedegom (Heel), 1a-m; 22, 29a;  br(ou)òdegom (Gutshoven), braodəgom (Lummen), braudegom (Helchteren, ... ), breaudegom (Stevoort), briedegom (Opoeteren), brodegom (Eigenbilzen), brodəgom (Kortessem), broedegoem (Opoeteren), broedegom (Boorsem, ... ), broedegôm (Elen), broedgom (Amby), broedəgòm (Beringen), broiedegom (Sint-Lambrechts-Herk), broodegom (Bilzen), broudegom (Beverst, ... ), broudegòm (Hoeselt), brouidegom (Hechtel), broëdegom (Kuringen), brōēdegaame (Eupen), brōēdəgom (Maastricht), brōēdəgóm (Opgrimbie), brŏĕddəgom (Meeuwen), brŏĕddəgòm (Neerpelt), brŏĕddəgòəm (Sint-Huibrechts-Lille), bruidegam (Kelmis), bruidegom (Lommel, ... ), bruidegum (Beverlo), bruiëdegoom (Paal), brūūdəgaam (Montzen), brŭŭddəgaame (Eupen), brŭŭjdəgom (Maaseik), brêudegom (Schulen), bróódəgom (Martenslinde), brûudegom (Nieuwerkerken), alleen door zeer ontwikkelden gebruikt  broedegom (Obbicht), gome als in eng. gone  broedegome (Blerick), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  broedəgom (Valkenburg), meestal  bruidegom (Tienray), O(ud) V(enraays)  bruujegòm (Castenray, ... ), vgl. VD D-N s.v. "Bräutigam  brüdigam (Rimburg), weinig  broedəgəm (Leveroy), weinig gebr.  brūdəgoͅm (Geulle), zie brujjegóm  bruudegóm (Gennep, ... ), bruideman: broeteman??? (Brunssum), bruidsman: broedsman (Montfort, ... ), 1a-m; 22, 29a;  brotsman (Borgloon), bruigom: breujgem (Oirlo), broegom (Stramproy), broêgem (Horst), bru-gem (Horst), brugem (Afferden, ... ), brugom (Grathem, ... ), bruigom (Sint-Truiden), brum (Reuver), bruugem (Afferden, ... ), bruugom (Geysteren, ... ), bruugum (America, ... ), bruum (Baarlo, ... ), brūūgem (Tienray), brūūgum (America), brūūm (Buggenum, ... ), brögem (Griendtsveen), brøͅjgom (Meijel), brügem (Heijen), brügom (Leunen), brügum (Sevenum), de bruum (Horn), 1a-m; 22, 29a;  breigum (Genk), brĕəm (Peer), briegom (Gruitrode), briegòm (Opitter), brīēgəm (Opglabbeek), broegom (Bocholt), bruigem (Kaulille), bruigom (Kleine-Brogel), brŭŭgəm (Hamont), 1a-m; 22, 29a; cf. VD s.v. "bruigom  bruigom (Lommel), bruumsknecht"= getuige bij het huwelijk  bruum (Buggenum), cf. WNT s.v. "bruidegom", voorheen ook bruidegoom, spreektaal meestal bruigom  bruigom (Middelaar), Ik neem niet aan dat het iets te maken heeft met het Engelse "groom"(= bruidegom) maar dat het komt van "bruugem  bruum (Helden/Everlo), niet veel gebruikt: meer "de man  bruum (Kessel), brutigam (du.): brautigam (Eys), bruitejaam (Kerkrade), brutiejam (Bleijerheide, ... ), 1a-m; 22, 29a;  breutigam (Welkenraedt), brütegam (Lontzen), getrouwde: 1a-m; 22, 29a; dus benamingen zijn: "braud"en "getrouwde  getrouwde (Tongeren), jong: de jong (Tongeren), jong (Eigenbilzen, ... ), 1a-m; 22, 29a;  de joung (Molenbeersel), j-iong (Sint-Lambrechts-Herk), jong (Vliermaalroot), joung (Linkhout), jóng (Zonhoven), jóón’ (Mettekoven), jongen: jongen (Lommel), man: de man (Houthem), maan (Nieuwenhagen, ... ), man (Berg-en-Terblijt, ... ), man dê trouwtj (Thorn), 1a-m; 22, 29a;  maan (Lanaken, ... ), man (Wellen), mààn (Herk-de-Stad), bruum"niet veel gebruikt; meer "de man  man (Kessel), de -  maan (Mheer), man (Margraten), mens: minsj (Itteren), 1a-m; 22, 29a;  mins (Molenbeersel), hiervoor heeft men geen naam. Bruid en bruidegom samen worden genoemd de broed; loopt de bruidegom alleen dan zegt men de minsj  menš (Elsloo), trouwer: dər trowər (Montzen), trouwer (Eksel) bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || bruidegom; verloofde in ondertrouw || de bruidegom [brudejam] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidje in de processie bronkbruidje: e bronkbruudje (Heerlen), bruidje: (brūtje) (Mechelen-aan-de-Maas), a bruudje (Kerkrade, ... ), br"tšə (Sint-Truiden), brāt’ns (Zonhoven), bredches (s-Herenelderen), bredges (Tongeren), bredjes (Neerrepen), breedjes (Eigenbilzen), breedsjəs (Eigenbilzen), breetshe (Rosmeer), breidje (Peer), breidjes (Bilzen, ... ), breidsjə (Bilzen), breitekes (Beverst), bretšə (Martenslinde), breudjes (Genoelselderen), breusche (Zichen-Zussen-Bolder), breutchə (Maaseik), breutjes (Kortessem, ... ), breutjə (Wellen), breuudjə (Elen), breöteke (Houthalen), brēēdjes (Gelieren/Bret), brēitsə (Bilzen), bri-jdsje (Bree), briedches (Zutendaal), briedje (As, ... ), briedjes (Gruitrode, ... ), briedsje (Neeroeteren), brietjes (Neeroeteren, ... ), brietjəs (Opitter), brietsjes (Veldwezelt), brijdjə (Genk), brīdjes (Meeuwen), brīdjən (Opglabbeek), broautekes (Houthalen), broudjes (Peer), browtjə (Veulen), brudje (Mechelen), brudjere (Teuven), brudjes (Overpelt, ... ), bruedjes (Boorsem), brui tekes (Hechtel), bruidje (Achel, ... ), bruidjes (Bocholt, ... ), bruidsje (Diepenbeek, ... ), bruidtjes (Ulbeek), bruij-es (Lommel), bruikes (Lommel), bruitekes (Hechtel), bruitje (Kozen), bruitjes (Helchteren, ... ), bruitjə (Sint-Truiden), bruitsjes (Koninksem), bruitšəs (Herk-de-Stad), brutchəs (Boorsem), brutje (Meijel, ... ), brutjes (Kleine-Brogel, ... ), bruu-dsje (Wolder/Oud-Vroenhoven), bruu:dje (Nederweert), bruu:dsjes (Mheer), bruudche (Sint-Martens-Voeren), bruudje (Afferden, ... ), bruudjes (Kanne, ... ), bruudjə (Benzenrade, ... ), bruudsje (Bocholt, ... ), bruudsjes (Maastricht, ... ), bruudszje (Stokkem), bruudtje (Ospel), bruutje (Bergen, ... ), bruutjes (Eisden, ... ), bruutjə (Eisden), bruutjəs (Ophoven), bruutsje (Heer), bruutsjes (Posterholt), bruu‧dje (Belfeld, ... ), bruu‧tje (Nederweert), bruïdjes (Maaseik), brū:tjəs (Neerglabbeek), brūtjes (Elen), brūū:tsje (Meerssen), brūūdje (Klimmen), brūūdsje (Spekholzerheide), brūūtje (Hoensbroek, ... ), brūūtsje (Maastricht, ... ), brūū‧dje (Schinveld), brūū‧tje (Sittard), bry(3)̄djə (Sint-Huibrechts-Lille), bry(3)̄tchəs (Lanaken), bry(3)̄tjə (Rotem), bry(3)̄tjəs (Lanaken, ... ), bry(3)̄tšə (Lozen, ... ), bry:tsjə (Maastricht), brydchəs (Lanaken), brydjə (Sint-Huibrechts-Lille), brydsjes (Genk), bryjtžəs (Maaseik), bryt`ə (Hamont), brètsjes (Hasselt), bréütsjes (Vliermaalroot), brêtsjə (Kermt), brêutsjes (Riemst), brëdsjë (Tongeren), brö.ṭə (Aalst-bij-St.-Truiden), bröitən (Zonhoven), brötjə (Hoepertingen, ... ), brötsə (Bommershoven), brøtjə (Meijel), brøtsjə (Borgloon), brøtsə (Gelinden), brøtšə (Sint-Truiden), brøtšəs (Genoelselderen), brøətjəs (Guigoven), brø͂ͅdjes (Sint-Truiden), brø͂ͅdšəs (Diepenbeek), brø͂ͅdəs (Herk-de-Stad), brø͂ͅtjes (Mettekoven), brø͂ͅtjəs (Hasselt), brø͂ͅtšes (Diepenbeek), brùdsje (Hoeselt), brùidjes (Rotem), brüdje (Tegelen, ... ), brüdjes (Waubach), brütjes (Niel-bij-As), brədjəs (Kortessem), brətsə (Riksingen), de breedjes (Mopertingen), de brijtjes (Beverst), de bruitekes (Sint-Lambrechts-Herk), de bruitjes (Kuringen, ... ), dĕ bruutsjĕs (Vroenhoven), də brītjəs (Opglabbeek), də brōͅətəs (Gutshoven), də bry(3)̄tšəs (Opgrimbie), də brytjəs (Hamont), e breudje (Heers), e bru:dje (Klimmen), e brudje (Obbicht), e bruu.dje (Epen, ... ), e bruu:dje (Voerendaal), e bruu:dsje (Maastricht), e bruudje (Caberg, ... ), e bruudsje (Gulpen, ... ), e bruudsje i gen broonk (Montzen), e bruutsje (Kelmis, ... ), e bruu‧dsje (Maastricht), e bruu‧tje (Echt/Gebroek), e bruu⁄dsje (Gronsveld), e brūū.ḍje (Heythuysen), e brūūdje (Heerlen, ... ), e brūūdsje (Heerlerheide, ... ), e brūūt-sje (Kerkrade), e brūūtsje in de persjésse (Bunde), e brŭŭtsje (Eijsden), e brûûdsje (Maastricht), ee bruudje (Brunssum, ... ), ee bruutje (Waubach), ee bruutje in de persezze (Oirsbeek), ee brüdje (Heerlen), een bruu:dje (Sittard), een brüdje (Nieuwenhagen), ei bruu:dje (Boeket/Heisterstraat, ... ), ei bruudje (Beegden, ... ), ei bruudje in de persessie (Sittard), ei bruu‧dje (Nieuwstadt), ei bruüdje (Valkenburg), ei brūūtje (Limbricht), ein bruu-dje (Roermond), ein bruu:dje (Swalmen), ein bruudje (Blerick, ... ), ein bruudsje (Schimmert), ein brūūtje (Herkenbosch), eine bruudje (Roermond), em bruudje (Panningen), en bruudje (Baarlo, ... ), en bruudje in de precessie (Blerick), en bruudsje (Heugem, ... ), en bruutje (Broekhuizen, ... ), en bruutsje (Maastricht), en bruu‧tje (Sittard), en brūūdje (Baexem, ... ), en brûûdje (Broekhuizen), het bruideke (Eigenbilzen), u bruu:dje (Weert), u brūū.dje (Weert), u brūūdsje (Wolder/Oud-Vroenhoven), è bruud-je (Grathem), è bruu‧dje (Meers, ... ), èè bri-jdsje (Bree), ə bruudšə (Gulpen), ə brŭŭdsje (Mheer), ə bry(3)djə (Rekem), ə bry(3)itjə (Eksel), ə bry(3)tjə (Lozen, ... ), ə bry(3)t’ə (Overpelt), ə brø͂ͅtəkə (Houthalen), ə brøͅtjə (Heers), ⁄n bruu.dje (Boukoul, ... ), ⁄n bruudje (Blerick, ... ), ⁄n bruudsje (Bunde), (korte klank).  en bruudje (Panningen), (korte uu).  ⁄n bruudje (Sevenum), (mv. ook: witt\\ king\\r).  bruutjə (Heerlerheide), (o.).  èj brūū.⁄tje (Linne), (ook gezegd van iem. dèt is e (lomp) bruudje: onhandige, grajas, dommerik etc.).  bruudje (Haelen), (pres...: e van de lid;  ei bruutje in de pressesse (Heerlerheide), (uu heel kort).  e bruudsje (Vlodrop), (uu: kort).  bruudje (Tienray), 1ste e = de e van het of de  de bredekes (Hoeselt), ?  bruudjes (Elen), bruidjes  brydjəs (Neerpelt), bruudjes  brydjes (Sint-Huibrechts-Lille), bruutjes  brytjəs (Neerpelt), Dit wordt ook gezegd van een kwajongen, deugniet.  e bruu.tje (Maasniel), doffe e  bretsjes (Mal), doffe e klank  brəd-tsjes (Sint-Huibrechts-Hern), e van de, wat verlengen  bredsjes (Vliermaalroot), eerste e = doffe e kort  bretjes (Mal), eu kort  breutekes (Werm), In groep worden ze ook `de wittekinger`genoemd.  e brüdsje (Klimmen), korte ui  bruidches (Koninksem), lange eu klank  de breudjes (Val-Meer), meeuwers dialekt  brietge (Opglabbeek), ps. boven de u moet nog een punt staan; deze combinatieletter kan ik niet maken; omspelling Ë?  e bruudsje (Valkenburg), ui is de gewone ui  bruitjes (Peer), uitspreken als brötsjes  brötjəs (Kortessem), engel: engel (Welkenraedt), ingele (Lontzen), iŋəl (Welkenraedt), éngele (Welkenraedt), engeltje: de ingelchere (Kelmis), de ingelkes in de persessie (Maastricht), de êngelkes (Bilzen), də eŋəlkəs (Hamont), e ingelke (Sint-Pieter), engel sje (Kerkrade), engelchere (Eupen), engelke (Eksel, ... ), engelkens (Kerkom), engelkes (Peer), engelsje (Kerkrade), eŋ eŋəlt’ə (Vaals), eŋəl(še) (Montzen), eŋəlkə (Maastricht, ... ), eŋəlsjə (Montzen), eͅngəlkə (Maastricht), het engelke (Eigenbilzen), ingeleke (Eys), ingelke (Amby, ... ), ingelkes (Lanaken, ... ), ingeltje (Bocholtz), iŋəlkə (Loksbergen), iŋəlšrə (Welkenraedt), īngəlkə (Nieuwenhagen), èngelke (Eksel), éngelkes (Hoeselt), éngelsche (Montzen), ən eŋəlkə (Hasselt), ən eͅjŋəlkə (Kortessem), əngelkə (Opglabbeek), əŋ eŋəlkə (Lanklaar), engelchen  eͅŋəltjərə (Eupen), herderinnetje: herdərinnəkə (Loksbergen), maagd: eng māg (s-Gravenvoeren), maagd (Meerssen), maagden (Terlinden), maagdenbruidje: maagdebruudje (Lutterade), maagdje: maagdeke (s-Herenelderen), maagdekens (Beringen), mēͅchtə (Peer), mieͅcht[n} (Zonhoven), ə mə:gdəkə (Tongeren), meidje: me:də.ən (Tessenderlo), me:təkə (Beringen), me:təkəs (Beringen), medeken (Heusden), medekes (Beverlo), medəkə (Halen), meedeke (Landen (WBD)), meedeken (Oostham), meedeks (Linkhout), meetekes (Beringen, ... ), meitəkə (Loksbergen), metekes (Beverlo), mēdökeͅs (Oostham), mēdəkəs (Lummen), mêtekes (Heppen), wee haait de klaain metskis dēē in de prosesse goen (Mettekoven), ə mētəkə (Beverlo, ... ), əmētəkə (Beringen), wit kind: de witte kinger in de brònk (Klimmen) Bruidje in de processie. [N 07 (1961)] || Een in het wit gekleed meisje in de processiestoet [bruidje, maagdje, ingelche]. [N 96C (1989)] || Een maagdeken ( in de processie). [ZND B1 (1940sq)] || Een maagdeken (klein meisje, dat in een processie gaat). [ZND 01u (1924)] || Hoe heten de kleine meisjes die in de processie gaan? [ZND 22 (1936)] || Maagdeken (in de processie). [ZND 01 (1922)] III-3-3
bruidsjapon bruidsjapon: broejdsjapon (Meijel), bruidskiel: de broodskiel (Eigenbilzen), bruidskleed: braudskléd (Hoeselt), brautskleed (Eys), breodskleid (Schinnen), broadskleed (Hoensbroek), broatskleit (Heers), broedskleed (Epen, ... ), broedskleid (Bocholt, ... ), broedsklieëd (Sevenum), broeedsklaed (Terlinden), broeedskleid (Tungelroy), broetskleid (Roermond), broeëdskleed (Bocholtz, ... ), broeëdskleid (Baarlo, ... ), broeëdsklied (Zonhoven), broodskleed (Eigenbilzen), brooedsklèèd (Eigenbilzen), broudsklied (Houthalen), broédsklèid (Gronsveld), broêdskleid (Heel, ... ), broëdskleid (Kessel), brōēëtsklēēt (Nieuwenhagen, ... ), bruidsklieëd (Sint-Huibrechts-Lille), bruudskleed (Siebengewald), bruudskleid (Opoeteren), bruudsklieëd (Castenray, ... ), brôedskleid (Maastricht), brûdskleid (Bree), brüdsklieëd (Tienray), brəətskliejət (Loksbergen), t broedskleid (Klimmen, ... ), t broedsklèèd (Gulpen), t broetskleid (Klimmen, ... ), t broeèdskleid (Schimmert, ... ), t broêdskleed (Waubach, ... ), t brōēdskleed (Nieuwenhagen, ... ), ut broedskleid (Klimmen, ... ), ut broeitskleit (Meerssen, ... ), ət brutsklēt (Montzen), bruiloftskleed: brullefsklieëd (Castenray, ... ), kleed: kleid (Ospel), trouwkleed: et tròuwklèid (Tongeren), het trouwkleid (Tongeren), traakliejd (Jeuk), traaklieëd (Sint-Truiden), traowklé (Meijel), trouwkleid (Baarlo, ... ), trouwklied (Houthalen), trouwkliejed (Neerpelt), trouwklieëd (Eksel), trowklieëd (Castenray, ... ), trowuklieëd (Achel), trōē:klīēd (Hasselt), troͅuklejət (Lommel), troͅwkleͅ (Meijel), tróókliejət (Loksbergen) bruidsjapon || bruidsjurk || bruidskleed || bruiloftskleed || de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || trouwjapon || trouwjapon, trouwjurk III-2-2
bruidsjonker bronker: bronker (Bocholtz, ... ), bronkknecht: broŋkkneͅt (Eupen), bruidjonkertje: broeëdjunkerke (Reuver), bruidsjong: broadsjong (Hoensbroek), broedsjong (Bocholt, ... ), broedsjonk (Koningsbosch), broedsjòng (Geleen, ... ), broedsjông (Baarlo, ... ), broeëdsjong (Waubach, ... ), broēdsjong (Voerendaal, ... ), broudsjong (Houthalen), broêdsjòng (Heel), broêdsjông (Mechelen-aan-de-Maas), brōēëtsjóng (Nieuwenhagen, ... ), bruidsjong (Sint-Truiden), bróó.ëtsjòng (Zonhoven), brəədsjong (Loksbergen), de broedsjong (Valkenburg, ... ), 1a-m; 22, 29a; is dit juist?; zie bruidsjongen, -meisje; resp. noemt bruid gewoon "bruid  broedsjong (Neerrepen), bruidsjongen: bruidsjongen (Achel), bruidsjongetje: broedsjungske (Eisden, ... ), broedsjunkske (Haler), broedsjöngske (Melick), broedsjönske (Echt/Gebroek), broeëdsjungske (Heel), bruudsjeungske (Siebengewald), bruidsjonker: broedsjonker (Gulpen, ... ), broedsjoonker (Maastricht, ... ), broedsjunker (Maastricht), broedsjònker (Ophoven), broedsjónker (Montfort), broeèdsjŏnker (Schimmert, ... ), broeëdsjonker (Baarlo, ... ), broeëdsjònker (Hoensbroek), brōēëtsjónker (Nieuwenhagen, ... ), bruidsjonker (Meijel, ... ), bruudsjónker (Gennep, ... ), brūtsjoͅŋkər (Schinnen), brôedsjoonker (Maastricht), brüdsjoonker (Tienray), de broedsjonker (Valkenburg, ... ), de broeitsjoonker (Meerssen, ... ), de broodsjonker (Eigenbilzen), der broedsjonker (Klimmen, ... ), dr brōēdsjónker (Nieuwenhagen, ... ), (joenges)  de bruidsjonker (Tongeren), bruidsknecht: broedsknecht (Echt/Gebroek), broedskneeët (Epen), broedskneg (Valkenburg), broetsknech (Klimmen, ... ), broetsknéch (Sittard), broeëdsknecht (Geistingen), broêdsknech (Baarlo), brutsknēat (Sint-Martens-Voeren, ... ), brūtsknɛ̄x (s-Gravenvoeren), dər brutsknɛət (Montzen), oè = ui  broèdsknech (Venlo), bruidsmannetje: breudsmenneke (Heers), jongetje: t júngske (Tongeren), mannetje: menneke (Jeuk) brautführer; bruidsjongetje || bruidegom [DC 05 (1937)], [ZND 01 (1922)] || bruidsjonker || bruidsjonker, getuige bij bruiloft || bruidsknecht || de bruidsjonker [brönker] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidsmeisje bronkmeid: broŋkmat (Eupen), bruidje: bruudje (Gennep, ... ), brø͂ͅi?ən (Lommel), ət brədsjə (Tongeren), in het wit gekleed meisje bij huwelijk of processie  bruûtje (Altweert, ... ), bruidsdeerntje: bruudsdènneke (Siebengewald), bruidsmaagd: broedsmaag (Echt/Gebroek), broêdsmaag (Baarlo), oè = ui  broèdsmaag (Venlo), bruidsmaagdje: broedsmaegdje (Tungelroy), broedsmeegtje (Weert), broedsmègje (Sevenum), broedsmèigdsje (Bocholt), broewdsmèchtjen (Neerpelt), broeëdsmèèchtje (Geistingen), bruidsmegtjen (Achel), bruidsmèchtsje (Sint-Huibrechts-Lille), bruidsmègtèke (Eksel), bruudsmaegdjes (Tungelroy), bruudsmegje (Castenray, ... ), brûdsmèègdsje (Bree), brüdsmegje (Tienray), bruidsmeid: broedsmaad (Valkenburg), broedsmaat (Epen), broetsmaat (Sittard), brutsmāt (s-Gravenvoeren, ... ), də brutsmāt (Montzen), bruidsmeidje: breudsmetske (Heers), broedsmaedje (Baarlo, ... ), broedsmaedsje (Gulpen, ... ), broedsmaetsje (Terlinden), broedsmaidje (Melick), broedsmeadje (Eys), broedsmeidje (Koningsbosch), broedsmeidske (Maastricht), broedsmeitske (Maastricht), broedsmēīdje (Schinnen), broedsmèdje (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), broedsmèèdje (Ophoven), broedsmèètje (Neerbeek, ... ), broeëdmèdje (Reuver), broeëdsmaedje (Baarlo, ... ), broeëdsmeadje (Waubach, ... ), broeëdsmeeëdje (Hoensbroek), broeëdsmèdje (Bocholtz), broēdsmeadje (Voerendaal, ... ), bronkmèdje (Schinnen), broêdsmaedje (Heel), brōēëtsmééëtje (Nieuwenhagen, ... ), bruidsmedske (Jeuk), bruidsmetske (Sint-Truiden), brôedsmeidske (Maastricht), et broeitsmeidsche (Meerssen, ... ), het broodmétske (Eigenbilzen), t broedsmaedje (Klimmen, ... ), t broedsmaedsje (Valkenburg, ... ), t broetsmeidje (Klimmen, ... ), t broeëdsmeètje (Schimmert, ... ), t brōēdsmeëdje (Nieuwenhagen, ... ), ut broedsmetje (Klimmen, ... ), zie bruudje  bruudsmè.jdje (Gennep, ... ), bruidsmeisje: broadsmêîske (Hoensbroek), broedsmeiszje (Stokkem), broedsmeske (Meijel), broedsmèèsje (Eisden), broêdsmâesje (Mechelen-aan-de-Maas), bruidsmeisje (Meijel), bruutsmèsje (As), brəədsmäskə (Loksbergen), bruidswicht: broudswicht (Houthalen), broudswècht (Genk) bruidje || bruidje, bruidsmeisje || bruidmeisje || bruidsjuffer || bruidsmeisje || het bruidsmeisje [brönkesje] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] III-2-2
bruidspaar bruidskoppel: breudskoppel (Heers), bruidspaar: braudspôor (Hoeselt), broadspoar (Hoensbroek), broedspaar (Baarlo, ... ), broeëdspaar (Baarlo, ... ), broēdspaar (Voerendaal, ... ), broodspaor (Eigenbilzen), broêdspaar (Baarlo, ... ), brōēëtspāār (Nieuwenhagen, ... ), bruidspaar (Sint-Huibrechts-Lille), brutsjpaar (Meijel), bruudspaar (Castenray, ... ), bruudspaor (Gennep, ... ), brôedspaar (Maastricht), brøtsjpār (Meijel), brüdspaar (Tienray), brəədspòòr (Loksbergen), het broodspoar (Eigenbilzen), t broedspaar (Klimmen, ... ), t broetspaar (Klimmen, ... ), t broeèdspaar (Schimmert, ... ), t broeëdspaar (Bocholtz), t broêdspaar (Waubach, ... ), t brōēdspaar (Nieuwenhagen, ... ), ut broedspaar (Klimmen, ... ), ut broeitspaar (Meerssen, ... ), 1a-m; 22, 29a;  brootspoar (Riemst, ... ), bruudspo(ë)r (Zutendaal, ... ), bruidsspan: broeedspam (Weert), jong koppel: jonk koppel (Achel), koppel: et koppel (Sint-Truiden), koppel (Houthalen, ... ), kóppel (Zonhoven), 1a-m; 22, 29a; "koppel"; wordt hiermee bedoeld dat bruid het "huwelijkspaar"is?  koppel (Sint-Huibrechts-Lille), koppeltje: ət køpəlsjə (Montzen), trouwers: de tròuwers (Tongeren), trouwers (Eksel) bruid [ZND 01 (1922)] || bruidspaar || het bruidspaar [N 96D (1989)] || verliefd, verloofd of getrouwd paar III-2-2
bruidsportaal bruidspoort: broedspoats (Eys), bruidsportaal: broedspertaol (Weert), broedsportaol (Maasbree, ... ), broedsportoal (Kesseleik), broedspèrtaol (Geleen), broetsportaol (Valkenburg), broutsportoal (Peer), brōēdspertoal (Meerssen), brōētspòrtōāël (Nieuwenhagen), het broodsportaol (Eigenbilzen), t brōēdsportaol (Maastricht), onder de toren: onder den toren (Blitterswijck), onger de toren (Melick, ... ), oonder den taon (Siebengewald), portaal (<oudfr.): in t portaol (Melick), paortaol (Sittard), t pertàol (Schimmert), province (fr.): Van Dale (FN): province [pròvèès], 3. (rel.) kerkprovincie.  provies (Eksel), zijkant: ziekantj (Grevenbicht/Papenhoven), zijportaal: ziejpertaol (Ell), zieportoal (Lutterade) Vroeger werd een huwelijk soms ingezegend onder de kerkdeur of in een zijportaal. Hoe noemde men die plek [huwelijksdeur, bruidsportaal]. [N 96A (1989)] III-3-3
bruidssluier bloementoer: gemaakt van kant/tule en veel kunstbloemen speciaal gedragen door jonge vrouwen en de bruid"; cf. VD fr. "atour  bloementoēr (Castenray, ... ), bruidssleep: broedssleip (Stokkem), bruidssluier: broedsluier (Ophoven), broedssjleujer (Nuth/Aalbeek), broedssjluier (Reuver), broedssluier (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), broetssjluier (Roermond), bruudssluierx (Siebengewald), brôedssluier (Maastricht), brəətssləər (Loksbergen), de broedssluijer (Valkenburg, ... ), de broeitschluier (Meerssen, ... ), de broodsslijer (Eigenbilzen), der broedssluier (Klimmen, ... ), dr broedssjluier (Waubach, ... ), dr brōēdssjluier (Nieuwenhagen, ... ), hul: cf. VD s.v. "I hul"2. bekleding, omhulsel; WNT s.v. "hul (I)"2. doek, omslagdoek; 3. opschik, pronk en praal  de hul (Gulpen), sleep: de slùip van de braud (Tongeren), sjleep (Epen), sleep (Zonhoven), sleip (Weert), sleup (Hoeselt), slijp (Achel), sluier: de sjluier (Gulpen), de sjluijer van de broet (Klimmen, ... ), de sluier (Tongeren), dr sjluier (Klimmen, ... ), schlĕuer (Schimmert, ... ), schluier (Bocholtz), sjleuer (Schinnen, ... ), sjluier (Baarlo, ... ), sjluijer (Geleen, ... ), sleuer (Baarlo, ... ), sluier (Bree, ... ), sluier van de broed (Maastricht), sluierz (Baarlo), sluijer (Geistingen, ... ), sluir (Sint-Truiden), sluujer (Bocholt), slöjer (Terlinden), sløͅjər (Meijel), trane (fr.): de traine (Tongeren), trouwsluier: dər trowsløjər (Montzen), trouwsleuer (Hoensbroek), trouwsluier (Eisden), trouwsluijer (Echt/Gebroek, ... ), trówsjlujjer (Epen), voile: faol (Vlodrop), val (Lommel), vaol (Geleen), voeel (Weert), voil (Houthalen), voile (Eigenbilzen, ... ), vool (Jeuk), vwal (Mechelen-aan-de-Maas) de bruidsjapon, het bruidskleed [N 96D (1989)] || de sluier van de bruid, trouwsluier [sleuer] [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)] || tooi voor bruid III-2-2