e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
cambreur [wld ii.10, p. 42] cambreur (<fr.): cambreur (Bleijerheide, ... ), cambruur (Dilsen), kambreur (Roggel), kambroer (As), kambruur (Bilzen), Vroeger van leer, toen van hout. Later: stalen veer en katoen.  kàmbrééur (Milsbeek), cambreur (<fr.) met vulling: cambreur met vulling (Lommel), geleng (<du.): gelêng (Bilzen), inlaag: ɛ̄lōx (Montzen) Een stukje hout, stijf leer (of stalen veer) dat in de holte van de voet tussen de binnenzool en onder de eigenlijke zool wordt gelegd (cambreur, spaan, vulleer, plakleer?) [N 60 (1973)] III-1-3
camelia schone juffer: schoeënjuffer (Altweert, ... ) camelia III-2-1
campagne, seizoen brikkenseizoen: brekǝsęjzūn (Maaseik), brekǝsǝzun (Klimmen), campagne: kǫmpanjǝ (Sittard), campagnetijd: kǫmpanjǝtī̄t (Nunhem), seizoen: sizun (Elsloo, ... ), sǝzun (Klimmen), sǝzūn (Nunhem), tsǝzūn (Kerkrade) Die tijd van het jaar waarin de weersgesteldheid zodanig was, dat de mogelijkheid bestond in de buitenlucht vormelingen te drogen. Volgens een invuller uit Q 95 was de term campagne uit de tijd van de veldovens; later bij ring- en vlamovens werd hij minder gebruikt. [N 98, 7; monogr.] II-8
canadapopulier beel: #NAME?  baele (Ell), belenboom: baeleboum (Nederweert), belwijde: belwiej (Heerlen), beuk: baok (Nederweert), canada: canada (Eksel, ... ), caneda (Stokkem), enne kanada (Oirlo), kanada (As, ... ), kannada (Noorbeek, ... ), kannadaas mv (Roermond), kanəndāl (Meeswijk), Bree Wb.  canada (Bree), canadaal (Bree), eigen spellingsysteem  canada (Meerlo, ... ), ideosyncr.  canada (Sittard), ine kannedaal (Susteren), kanada (Thorn), kannada (Vlodrop), IPA, omgesp.  kanada (Kwaadmechelen), NCDN  cànáádáá (Stevensweert), Populus canadensis  canada (Swalmen), Veldeke  kanada (Haelen), kaneda (Echt/Gebroek), kanneda (Waubach), Veldeke 1979, nr. 1  de kánnádá (Venray), WBD / WLD  canada (Beesel), WBD-WLD  kànáádaá (Roermond), WBD/WLD  canada (Ophoven), canedaa (Lutterade), kanada (As), kannədāā (Urmond), kànnaadaa (Kapel-in-t-Zand), kànədà (Susteren), WLD  canada (Brunssum, ... ), canneda (Posterholt), kanada (Thorn), kaneda (Born), kannáádáá (Montfort), canadaalder: WLD  kannedaalder (Oirsbeek), canadaboom: Veldens dialekt  canadabäum (Velden), canadapopulier: Canada popelier (Sevenum), canadas: canadas (Diepenbeek, ... ), canadase (Swalmen), canadasse (Blerick, ... ), canadassen mv (Valkenburg), canada’s (Ospel), cannadas (Klimmen), cannedas (Amby), d’r kannedas (Hoensbroek), eine canadas (Schimmert), kanadas (Geulle, ... ), kanadasse mv (Margraten, ... ), kannedaas (Roermond, ... ), kannedas (Altweert, ... ), kannëdas (Hoeselt), kannədas (Epen), k‧anəda.s v. (Eys, ... ), ’kannedas (Gronsveld), #NAME?  kannedas (Klimmen), ? (canadees popul.)  kannedas (Nederweert), [ka6das]  kanadas (Diepenbeek), [Populus canadensis]  kànnëdas (Tongeren), canadese populier  kánnadas (Castenray, ... ), eigen spellingsysteem  canadaas (Meijel), canadas (Meijel), cannedas (Geleen), Endepols  canadas (Maastricht, ... ), ideosyncr.  canadas (Eijsden, ... ), canadassen (Eijsden, ... ), kannedas (Gronsveld), Nijmeegs (WBD)  kannəedas (Meijel), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  canadas (Gulpen), Veldeke aangepast mv. canadasse  canadas (Tienray), Venlo e.o.  cannadasse (Maasbree), WBD / WLD  kanadas (Reuver), WBD/WLD  canadas (Caberg), kanədas (Maastricht), kànnàddaas (Grevenbicht/Papenhoven), kànnàdàs (Heerlen), kànnədàs (Maastricht), WBD\\WLD  kànnádàs (Amstenrade), WLD  canadas (Geleen, ... ), kanadas (Schinnen, ... ), kannadas (Gulpen, ... ), kannədas (Hulsberg), kànadas (Venray), kànadàs (Itteren), kànààdàs (Venlo), WLD mv.  canadasse (Ubachsberg), ± WLD  kannadas (Weert), kannedas (Vlijtingen), canadasboom: kannedaasboum (Echt/Gebroek), canadashout: Canadaas holt (Boekend), canadasse populier: Kandelse (Sevenum), canadassenboom: canadase boum (Roermond), cannadase boum (Roermond), kanadasse buuëm (Oirlo), kannedalsen baum (Helden/Everlo), WLD  kandalse (Sevenum, ... ), kandáálse (Swalmen), kànnədaasə bōūm (Heel), gauwgroot: gauw groot (Montfort), klaterbeel: WLD  klaterbail (Tungelroy), klaterboom: ideosyncr.  klaterbaum (Hoensbroek), wangwijde: wangk’wieje (Tegelen), wijde: eigen spellingsysteem  wieje (Geleen), witwijde: canada populieren  wit-wieje (Tegelen) De canadese populier; kruising tussen de zwarte populier en amerikaanse soort (canada, kana, klaterboom, canadas, canidas, gauwgroot). [N 82 (1981)] || Hoe noemt U: canada [N 50 (1972)] || Hoe noemt U: de blauwe populier [N 50 (1972)] || kanadaboom || Kanadas Canadese Populier || kanadas, canadese populier [SGV (1914)], [ZND m], [ZND m] || kanadase, canadese populier || populier (Populus) [DC 69 (1994)] || populier (soort) || populier, canadese — || populier, kanadese — || populier, soort III-4-3
canapé, sofa bank: Verklw. bensjke  bank (Heerlen), canape: kanəpeͅi̯ (Bilzen), kanəpī (Eupen), kánápē (As), canapè: kanapee (Gronsveld), kanapē (As, ... ), kanapeͅi̯ (Sint-Truiden), kanapīi̯ə (Heerlen), kanepeej (Zonhoven), kannepiae (Echt/Gebroek), kanəpē (Altweert, ... ), kanəpēi̯ (Lommel), kanəpeͅi̯ (Bilzen), kanəpiə (Bleijerheide, ... ), kānapē (Meeswijk), kánnepeej (Castenray, ... ), Bekende rustbank ¯nen awwe kannepee, boevaan de ressaore verslete waore Zet diech op de kannepee  kannepee (Maastricht), Hië lȉ.ët lánkóó.ët óbbe kanepeej Fr. canapé  kanepeej (Zonhoven), meubel Fr. canapé  kannappè (Tongeren), meubelstuk: de kannepee mót nuuj resaors höbbe  ka:nnepee (Roermond), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  kanepee (Beverlo), Verklw. kannepeeke  kannepee (Venlo), chaise longue: šɛ̝slō̝ͅ (Kanne), cosy (e.): kózi (Sint-Truiden), cosy-corner (e.): hoeksofa  kōzi-kōͅrnər (Bilzen), driezit: drōͅi̯zet (Bilzen), eenzit: ēnzet (Bilzen), lange zetel: laŋə zēͅtəl (As, ... ), ligstoel: leqstōl (Maastricht), ligzetel: leq˃zēͅtəl (As), lex˂zēͅtəl (As), slaapbank: šlōͅp˃baŋk (Posterholt), sofa: sofa (Maastricht, ... ), sofā (Maastricht), sopha (Sittard), sōfa (Bilzen, ... ), sōfā (Bilzen), zōfa (Bleijerheide, ... ), Lèk dich get op de sofa  sofa (Maastricht), tweezit: tweͅi̯zet (Bilzen), vierzit: vīērzït (Tongeren) (klein) canapé || bank [N 56 (1973)] || brede zitbank || brede, gestoffeerde bank met achter- en zijleuningen, canape || canape [N 56 (1973)], [N 56 (1973)], [ZND m] || canape, sofa [N 56 (1973)], [N 56 (1973)] || canapé || canapé, divan || canapé, gestoffeerde bank || canapé, soort sofa || divan, canape || divan, canapé || een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || een sofa of divan met vier zitplaatsen || kanapee || leuningstoel [ZND 01 (1922)] || rustbank || sofa [N 56 (1973)] III-2-1
canneleren groeven: grōvǝ (Venlo), ruimen: rȳmǝ (Dilsen) Het aanbrengen van verticale gootvormige groeven waartussen ribbels blijven staan. [N 53, 47b] II-12
cannelure cannelure: kánǝlyr (As), groefje: grø̄fkǝ (Maastricht) Versiering in de vorm van een, vaak gootvormige, groef. [N 56, 107] II-12
canon benedictus: benedictus (Vlodrop), canon (lat.): canon (Achel, ... ), Canon (Hoensbroek), canon (Jeuk, ... ), Canon (Maastricht), canon (Oirlo, ... ), cāānon (Meerssen), cánon (Heugem), de kaanon (Tongeren), der kanon (Klimmen), dr canon (Gulpen, ... ), dər kanóͅ (Montzen), kaanon (Heel, ... ), kanon (Geistingen, ... ), canon (lat.) van de mis: canon van de mès (Maastricht), kanon van de mes (Holtum), consecratie (<lat.): consecrasie (Venlo), konsékrāātie (Loksbergen), consecratiegebed: concekrasiejgebed (Ell), consecratiegebed (Ophoven), eucharistie (fr.): eucharistie (Thorn), eucharistiegebed: eucharistie-gebed (Schimmert), eucharistisch gebed (Eys, ... ), halfmisgebed: hoaf-mees gebed (Epen), hoofdgedeelte: haofdgedaelte (Baarlo), misgebeden: mesgebeeje (Weert), stil gebed: sjtil gebed (Reuver), stille gebeden: stil gebèeën (Diepenbeek) De vaste misgezangen [Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei]. [N 96B (1989)] || Het op het sanctus volgende hoofdgedeelte van de mis, de canon = eucharistisch gebed. [N 96B (1989)] III-3-3
canonborden altaarborden: altaarborden (Zonhoven), borden: bórde (Sint-Truiden), canon (lat.) plaatsen: kanon plaate (Geleen), canonbord (ev.): canonbord (Eys), canonborden: canon borden (Schinnen), canonborde (Baarlo, ... ), canonborden (Achel, ... ), cāānonborde (Meerssen), de canonborden (Eigenbilzen), de kanonborde (Klimmen), kaanonborde (Heel), kanonborde (Holtum, ... ), kanonborden (Maastricht), canonbordjes: kanonbördjes (Geistingen), canonbred (ev.): kanonbreed (Maastricht), canons: canons (Houthalen), canonschilden: de kāānonsjilder (Nieuwenhagen), canonschildjes: de canonsjildsjes (Gulpen), kwaad?: koot (Loksbergen), misborden: mesborde (Weert), schilderijen: sjilderi-je (Stokkem), sjilderieën (Geulle), schilderijtjes van de altaar: schilderijkes van den altoar (Neerpelt) De canonborden op het altaar. [N 96B (1989)] III-3-3
cape cape (eng.): cape (Schimmert), keep (Herten (bij Roermond), ... ), kēēp (Einighausen), Zie ook pellerien.  keep (Sittard), kieëp (Heerlen), capeline (fr.): ? [kapəljēͅ} (Grote-Spouwen), kapəlin (Rosmeer), capuchon (fr.): kappeschon (Nuth/Aalbeek), cloche (fr.): Van Dale (FN): cloche, manteau - wijdvallende mantel.  kloͅs (Hoeselt), getuig: sociaal lager (getuich)  gətøͅg (Diepenbeek), kanten kraag: kāntə krōəg (Borlo), kanten pelerine (<fr.): kantepellerien (Mechelen), kantə peͅlərin (Tessenderlo), kap: kap (Teuven), kapoets: kalboets (Kerkrade), luxe pelerine (<fr.): løkspələrin (Eigenbilzen), mantille (fr.): Van Dale (FN): mantille, mantilla, mantille: hoofddoek. Van Dale: mantille (Fr.) 1. (hist.) hoofddoek met lange punten die voor de borst of op de rug samengeknoopt werden; - 2. korte vrouwenmantel zonder mouwen, van enigszins kostbare zwarte stof.  manti.l (Borgloon), neusdoek: nu̯zi̯k (Hechtel), nø̄zduk (Tongeren), omhanger: `ŭm`hɛŋər (Opheers), emaŋər (Hasselt), emhangər (Kermt), omanger (Sint-Truiden), omhanger (Jabeek, ... ), omhanger [omhangər} (Neerharen), omhangər (Beringen, ... ), omhaŋər (Kwaadmechelen, ... ), omhenger (Hoensbroek, ... ), omhénger (Grathem, ... ), oomhanger (Bree), o͂ͅmhangər (Lanklaar), oͅmaŋər (Eisden), oͅmhangər (Herk-de-Stad), oͅmheͅngər (Stokkem), umhanger (Mesch), umhangər (Halen), umhenger (Beek, ... ), umhonger (Zelem), ómhanger (Sittard), ómhangər(kə) (Bocholt), ømhangər (Diepenbeek, ... ), ømhaŋər (Boekt/Heikant, ... ), ømhaŋəR (Tongeren), øͅmhaŋər (Val-Meer, ... ), rieke luuj  umhenger (Oirlo), omslag: emslag (Hasselt), umslaag (Eksel), overgooier: øvərgoiər (Vliermaal), pelerine (<fr.): pelderien (Borgharen), pellerien (Mechelen, ... ), pelərin (Riksingen), peͅldəren (Rotem), peͅləren (Opheers), peͅlərin (Borgloon), pildrien (Nunhem), pələrīn (Opglabbeek), pɛlərin (Paal, ... ), informant is er niet zeker van  puldrién (Haelen), Pelderien.  peͅldəren (Beverlo), Pelderien. Had hier geen kap en kwam tot iets over de lenden. [oorspr. geantw. op 064b, middels pijl + herh. 064c]  peͅləren (Beverlo), Zie ook kieëp.  pellerien (Heerlen), pelerinetje (<fr.): pelerienke (Baarlo), pelərinəkə (Lummen), (met strik op de rug; een mooiere, fijnere soort pelderien heette een kardinaal)  pelderineke (Meijel), plag: plag (Mal), schouderkap: šōrkap (Vliermaal), visite (fr.): vəzit (Mechelen-aan-de-Maas) cape || cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)] III-1-3