e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ceintuur band: ba.nt (Hoepertingen), baand (Diepenbeek, ... ), band (Achel, ... ), bandj (Kesseleik, ... ), bank (Kerkrade), bantj (Doenrade), báánt (Tessenderlo), Kleed.  band (Houthalen), bandje: baendsje (Bilzen), bendje (Nieuwstadt, ... ), bendsche (Schimmert), bendsje (Boorsem, ... ), bentjə (Opglabbeek), bäntje (Meijel), bèndje (Eisden), bèèndsje (Eigenbilzen), bênché (Munsterbilzen), bëndje (Herderen), bindel: bingəl (Loksbergen), broekenbandje: [overhevelen naar broeksriem?]  broekkebaendsje (Bilzen), buiksriem: [boksriem, rk]  bŏĕksreem (Opglabbeek), ceintuur: ceintujr (Hoepertingen), ceintuur (Diepenbeek, ... ), centuur (Eisden, ... ), cintuur (Boorsem), sentuur (Bilzen, ... ), sentúr (Sint-Truiden), sĕntuur (Uikhoven), séntūūr (Tessenderlo), sëntur (Tongeren), sənty.jr (Wellen), B.v. Rok mit n breij sentuur.  sentūūr (Roermond), Et. Fr. ceinture.  sëntür (Tongeren, ... ), ceintuurtje: senturke (Bilzen), gordel: [<du. gürtel, rk]  guedel (Heerlen), [du. gürtel, rk]  jüedel (Bleijerheide), riem: reem (Bocholt, ... ), reim (Nieuwstadt), riem (Loksbergen, ... ), Leder.  riem (Houthalen) 1) band (van broek of jurk) || 3) gordel || band, ceinture || ceinture: gordel || ceinture: siergordel voor mantel of japon || ceintuur || ceintuur, gordel || Hoe noemt U: een ceintuur (band, sjerp?) [N 62 (1973)] III-1-3
cel cel: cel (Afferden, ... ), sęl (Aalst, ... ), sɛl (Amby, ... ), celkamertje: celkamertje (Guttecoven), dop: dǫp (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), hokje: hø̜kskǝ (Horn), holte: hø̜ltǝ (Amby), huisje: hȳskǝ (Buggenum, ... ), potje: pø̜tjǝ (Einighausen), putje: pɛtšǝ (Bilzen), tuitje: tȳtjǝ (Grevenbicht / Papenhoven) Zeshoekige opening in de raat. De cel dient voor het uitbroeden van de larven of voor het bergen van honing en stuifmeel. De wijdte tussen de evenwijdige wanden wisselt naar de bijensoort en de ouderdom der raat van 4,74 mm tot 5,50 mm. De normale diepte is 12 mm maar ze kan ook wat minder zijn. [L 1a-m; S 3; Ge 37, 56] II-6
cement cement: cement (Merselo), sǝment (Heugem, ... ), sǝmeŋt (Eijsden), sǝmā (Bevingen), sǝmēnt (Boorsem, ... ), sǝmē̜nt (Bree, ... ), sǝmę.nt (Weert), sǝmęnt (Blerick, ... ), sǝmɛ.nt (Altweert, ... ), sǝmɛnt (Alken, ... ), sǝmɛ̄nt (Achel, ... ), tsǝ`mɛnt (Bleijerheide, ... ), cement-poeder: cement-poeder (Montfort), sǝmɛntpujǝr (Jabeek), sǝmɛntpōjǝr (Gronsveld), droge cement: droge cement (Sittard), drīgǝ sǝmɛnt (Meeuwen), enci-cement: enci-cement (Klimmen, ... ), normaal cement: normal sǝmɛnt (Meeuwen), poedercement: poedercement (Sittard), pujǝrsǝmɛnt (Sint-Truiden), poliercement: polīrsǝmɛnt (Sint-Truiden) Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.] II-9
cement-kalkmortel cementmortel: sǝmɛ̄ntmǫrtǝl (Kaulille), cementspijs: sǝmęntšpīs (Panningen), kalk-cementspijs: kalǝksǝmɛntšpijs (Tegelen), kalkmortel: kalǝkmǫrtǝl (Kaulille), kalkspecie: kalǝkspēsi (Weert), kalkspijs: kalǝkspīs (Blerick, ... ), metselspijs: mɛtsǝlspęjs (Ottersum), mortel: mǫrtǝl (Achel), vette metsmortel: vętǝ mɛtsmǫrtǝl (Lommel), voorzetmortel: vø̄rzɛtmǫrtǝl (Kleine-Brogel) Mortel bestaande uit cement, kalk en zand. [N 30, 37d] II-9
cementen strekel cementen streek: sǝmę.ntǝ [streek] (Achel, ... ), sǝmęntǝ [streek] (Donk, ... ), sǝmęntǝ strēk (Berverlo), cementstreek: semę.n[streek] (Berbroek), sǝmę.nt[streek] (Beek, ... ), sǝmęnt[streek] (Spalbeek), droogslijper: drȳxslī.pǝr (Kanne), drøxslai̯pǝr (Sluizen), droogsteen: drøxstē.n (Sluizen), gekochte streek: gǝkǫx˱dǝ [streek] (Stevoort), koopstreek: kuip[streek] (Schulen), lapstreek: lap[streek] (Wellen), lat: lat (Meeswijk), slijplat: slī.plat (Ophoven), slijpsteen: slē̜pstiǝn (Duras), slī.pstē (Veldwezelt), slī.pstęi̯.n (Lanaken), šlīpštēǝ (Merkelbeek, ... ), streek: [streek] (Alken, ... ), strei̯k (Sint-Truiden), strē.k (Elen, ... ), strēk (Ell, ... ), stręi̯.k (Werm), strī.k (Dilsen), strīǝ.k (Lanklaar), streeklat: strī.klat (Ophoven), streekstek: strī.kstek (Neerharen), strekel: [strekel] (Gennep, ... ), strēkǝl (Lottum, ... ), zandstreek: zānt[streek] (Kwaadmechelen), zavelstreek: zā.vǝl[streek] (Kuringen), zāvǝlstrēk (Linkhout, ... ) Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82] I-3
cementmortel bezettingsmortel: bǝzɛteŋsmøʔǝl (Tessenderlo), brayeurmortie: brijø̄rmortij (Wellen), cementmortel: sǝmęnt[mortel] (Bree, ... ), sǝmɛnt[mortel] (Genk, ... ), sǝmɛ̄nt[mortel] (Kaulille), cementspecie: sǝment[specie] (Maastricht), sǝmęnt[specie] (Helden, ... ), cementspijs: sǝmę ̞nt[spijs] (Ulestraten), sǝmę.nt[spijs] (Weert), sǝmęnt[spijs] (Blerick, ... ), sǝmɛnt[spijs] (Beek, ... ), sǝmɛ̄nt[spijs] (Ottersum), tsǝ`mɛnt[spijs] (Bleijerheide, ... ), fijnschicht: fīnšext (Heythuysen), gewone cementspijs: jǝwø̜n tsǝmɛ.ntšpī.s (Vaals), gewone spijs: gǝwōn špīs (Klimmen), metselspijs: mętsǝl[spijs] (Klimmen), mɛtsǝl[spijs] (Castenray, ... ), metsmortel: mɛts[mortel] (Kleine-Brogel, ... ), moos: mǫws (Bevingen), mortel: mortǝl (Zonhoven), mø̜rtǝl (Eupen), mǫrtǝl (Boorsem, ... ), mortie: `mǫrti (Bilzen, ... ), specie: spēsi (Tungelroy), špēsi (Belfeld, ... ), spijs: sp ̇īs (Echt), spīs (Ell), špī.s (Sittard), špīs (Epen, ... ), vloerspijs: vlōršpīs (Gulpen) Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.] II-9
cent cent: caent (Oirlo), cens (Bleijerheide), cent (Blerick, ... ), cènt (Heugem), eine cent (Baarlo, ... ), eine sent (Boeket/Heisterstraat, ... ), eine sént (Beegden), ene cent (Maastricht, ... ), ene sent (Echt/Gebroek, ... ), ene sént (Maasniel, ... ), enne cent (Baarlo, ... ), enne sent (Houthem, ... ), enne sént (Klimmen), enne tsens (Kerkrade), inne cent (Hoensbroek), saent (Milsbeek, ... ), sent (Egchel, ... ), seènt (Gronsveld), sént (Mesch), tsent (Eygelshoven), unne sent (Maastricht, ... ), zèènt (Middelaar), ’ne cent (Urmond), ⁄ne cent (Grevenbicht/Papenhoven), (= sent).  eine sens (Panningen), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  sènt (Maastricht), Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen, dus niet omgespeld!  sè:nt (Maastricht), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  cent (Ulestraten), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  inne cent (Welten), ’ne cent (Klimmen), Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  ’n cènt (Eijsden), Opm. v.d. invuller: is oudere benaming (van mijn opa).  enne sens (Oirlo), Opm. è = lang.  cènt (Wolder/Oud-Vroenhoven), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  ’ne sēnt (Heer), ps. omgespeld volgens Frings.  nə zēͅnt (Neerpelt), sēͅnt (Hamont), seͅnt (Bocholt, ... ), ənə sēͅnt (Teuven), ⁄n seͅnt (Peer), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de @ staat nog een dakje (^ deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de @ omgespeld.  seͅ^nt (Maaseik), ps. omgespeld volgens IPA.  nə seͅnt (Rotem), seͅnt (Tongeren), sɛnt (Smeermaas), duit: un duit (Maastricht), hollandse cent: ps. omgespeld volgens Frings.  (h)olanse seͅnt (Kinrooi), koperen, een ~: kopere (Swalmen), mieter: Van Dale: I. mieter, eig. klein muntstuk; in de platte uitdr geen mieter, volstrekt niets.  mieter (Sittard), mĭĕter (Klimmen), oord: (= 1 cent).  oard (Hoensbroek), Opm. (zie laatste pagina):  oart (Hoensbroek), rode cent: roea-tsens (Kerkrade), rode, een ~: roeie (Mesch), sang: sang (Mesch), unne sang (Mechelen), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssysteem Veldeke, maar met een vraagteken erachter; de lijst is gewoon in het "Nederlands"ingevuld en heb het daarom maar letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  san (Ulestraten), soen: ps. omgespeld volgens Frings.  nə sūn (Hasselt) Betekenis en uitspraak van: oord? Graag uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)] || oud Brabants geldstukje, genaamd mite. III-3-1
center center: sęntǝr (Herten, ... ), sɛntǝr (Heel, ... ), tsɛntǝr (Kerkrade  [(mv tsɛntǝrǝ)]  ), centerpunt: sɛntǝrpønt (Bilzen, ... ), sɛntǝrpøntj (Swalmen), koren: ǝt kōrǝ (Neeritter), körner: kø̜rnǝr (Sittard, ... ), körnerpunt: kø̜rnǝrpønt (Helden, ... ), metnemer: mętnø̄mǝr (Maastricht), middelste punt: melantstǝ pønt (Jeuk) Elk van de twee spitse, kegelvormige middenpunten in de losse en de vaste kop van de draaibank. Tussen de centers wordt het werkstuk bij het draaien op zijn plaats gehouden en gecentreerd. [N 47, 5a-c; N 53, 228b] || Elk van de twee spitse, kegelvormige middenpunten in de vaste en de losse kop van de draaibank waartussen het werkstuk tijdens het draaien op zijn plaats gehouden en gecentreerd wordt. Voordat het werkstuk tussen de centers wordt geklemd, wordt eerst met behulp van een doorslag in het middenpunt van de beide voorvlakken ervan een trechtervormig groefje aangebracht. [N 33, 227; monogr.] II-11, II-12
centerboor centerboor: centerboor (Dilsen, ... ), sɛntǝrbuǝr (Bilzen), sɛntǝrbōr (Eygelshoven, ... ), sɛntǝrbōǝr (Meeswijk), sɛntǝrbǫar (Bleijerheide), sɛntǝrbǭ.r (Tegelen), sɛntǝrbǭr (Buchten, ... ), sɛ̄ntǝrbǫwǝr (Tessenderlo), houtboor: hǫwt˱bǭr (Reuver), wiemersboor: wē̜ǝmǝrs˱bǭwr (Niel-Bij-Sint-Truiden) Boorijzer voor hout waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt die de boor leidt. Aan de ene zijde van deze punt bevindt zich een voorsnijder die het te boren gat afschrijft en uitsnijdt en aan de andere zijde een soort gutsje dat het hout binnen de afgeschreven omtrek uitschaaft. Vgl. afb. 74c. Zie ook het lemma ɛcenterboor, schijfboorɛ in Wld II.11, pag. 77-78. Het betreft daar een vergelijkbaar type boor dat gebruikt wordt om grote cirkelvormige gaten in metaal(plaat) aan te brengen.' [N 53, 163a; N G, 31d; monogr.] II-12
centerboor, schijfboor centerboor: sentǝrbōr (Rothem), sęntǝrbō̜r (Herten, ... ), sɛntǝrbawr (Loksbergen), sɛntǝrbwør (Eigenbilzen), sɛntǝrbōr (Heerlen, ... ), sɛntǝrbū.r (Weert), sɛntǝrbǫwr (Jeuk), sɛntǝrbǭ.r (Sittard), sɛntǝrbǭr (Eigenbilzen, ... ), cirkelboor: serkǝlbuǝr (Bilzen), serkǝlbǭr (Simpelveld  [(bij gewone smid niet gebruikt)]  , ... ), schijfboor: sxīf˱bǭr (Meerlo), schijvenboor: sxīvǝbǭr (Heijen), zware boor: zwōr bǫwr (Bevingen) Boorijzer waarvan de schacht uitloopt in een centreerpunt met daaromheen één of meer voorsnijders of beiteltjes. De centerboor wordt gebruikt om snel en zuiver grote, cirkelvormige gaten te vervaardigen en om schijven uit plaatmateriaal te boren. Zie ook afb. 112. [N 33, 126; N 33, 148; N 33, 145; monogr.] II-11