e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de kim kappen aankappen: ānkapǝ (Heel), afkappen: afkappen (Borgloon), afronden: āfrønjǝ (Ell), ǭfrøndǝ (Maastricht), ǭfrønǝ (Maastricht), afwerken: ǭfwęrǝkǝ (Maastricht), de kop kappen: dǝ kǫp kapǝ (Hasselt), de schikse kant aankappen: dǝ šeksǝ ka.ŋkt˱ ānkapǝ (Panningen), de snijkant omsnijden: dǝ šnikaŋk ø̜mšnijǝ (Tegelen), de snijkant schuinsnijden: dǝ šnikaŋk šȳnšnijǝ (Tegelen), de ton uitkappen: dǝ tǫn ūtkapǝ (Maastricht), omhouwen: ømhǫwǝ (Blerick, ... ), schuins afwerken: šø̜jns˱ ǭfwęrǝkǝ (Maastricht), schuins kappen: sxø̜ns kapǝ (Hasselt), uitsnijden: ytsnējǝ (Gennep), ūtšnijǝ (Roermond) Met behulp van een dissel een kim kappen. [N E, 33; N E, 32b] II-12
de kipwagen in de liftkooi duwen erinduwen: ǝrē̜døjǝ (Kelmis), erinstoten: ǝrē̜štuǝtǝ (Kelmis) De seingever duwde de volle kipwagens in de liftkooi. [monogr.] II-4
de kipwagen uit de liftkooi trekken eruittrekken: ǝrūttrekǝ (Kelmis) De seingever trok de lege kipwagens uit de liftkooi. [monogr.] II-4
de kleerhaak laten zakken de haak aflaten: dǝn hoak āfloatǝ (Stein  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), de haak heraf laten: dǝr hoǝk ǝrāf lǫsǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), de haak op- en aflaten: dǝr hoak op ɛn āfloatǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Wilhelmina]) [N 95, 56 add.] II-5
de kleerhaak optrekken de haak optrekken: dǝn hoak optrękǝ (Stein  [(Maurits)]   [Domaniale]), dǝr hoǝk optrɛkǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De kleerhaak omhoogtrekken. [N 95, 56 add.] II-5
de klei bereiden klei vaardig maken: klęj viǝrex mǭkǝ (Bilzen), leem maken: lijǝm mākǝ (Loksbergen), lēm māxǝ (Bocholtz), lęjm mākǝ (Klimmen, ... ), leem schaven: lēm šāvǝ (Bocholtz), leem vaardig maken: lēm viǝrex mǭkǝ (Bilzen), modder maken: mǫdǝr mǭkǝ (Milsbeek), walken: walǝkǝ (Echt) De klei uitspreiden, met water besproeien, omwerken en met de voeten kneden. In Q 83 moest de klei 4% vocht bevatten. Men noemde dat: vier vocht hebben (ī̄r vǫx hø̜b\. [N 98, 61; monogr.] II-8
de klei laten rotten gemoeizaam maken: gǝmujzām mākǝ (Ottersum), laten besterven: lǭtǝ bǝstɛ̄rǝvǝ (Ottersum), laten rotten: lǭtǝ rotǝ (Tegelen), laten rusten: lǭtǝ rø̜̜̄̄stǝ (Ottersum), laten verweren: lǭtǝ vǝrwē̜rǝ (Tegelen), weken: węjkǝ (Tegelen  [(de klei in de leemkuil onder water zetten)]  ) Gedolven klei een aantal maanden laten liggen zodat de organische stoffen erin kunnen vergaan. In L 163 liet men de klei daartoe ook stukvriezen. [N 49, 5; N 49, 6] II-8
de klei natmaken afweken: āfwęjkǝ (Belfeld), wateren: wētǝrǝ (Echt), weken: wē̜jkǝ (Swalmen) Het natmaken van de klei gebeurde ɛs avonds na het graafwerk.' [monogr.] II-8
de kleihoop afgraven een brok grond vellen: ǝn˱ brǫk ˲grōnt ˲vę ̞lǝ (Milsbeek), van de hoop aftrekken: van dǝ hǫwp˱ āftrę ̞kǝ (Sittard) De grondstof in kleine hopen uitspreiden en deze vervolgens bewerken. In L 163a ondermijnde men de kleihoop en liet zo een hoeveelheid klei in een vooraf aangelegde plas water vallen - Geuskens, pag. 47. [monogr.] II-8
de kleiwand afsteken afschralen: āfērǭlǝ (Reuver), afsteken: āfštē̜kǝ (Belfeld, ... ), onderheulen: ǫŋǝrhø̜̜̄̄lǝ (Swalmen) De wand van de kleikuil afsteken. [monogr.] II-8