32288 |
de kim kappen |
aankappen:
ānkapǝ (L328p Heel),
afkappen:
afkappen (Q156p Borgloon),
afronden:
āfrønjǝ (L320a Ell),
ǭfrøndǝ (Q095p Maastricht),
ǭfrønǝ (Q095p Maastricht),
afwerken:
ǭfwęrǝkǝ (Q095p Maastricht),
de kop kappen:
dǝ kǫp kapǝ (Q002p Hasselt),
de schikse kant aankappen:
dǝ šeksǝ ka.ŋkt˱ ānkapǝ (L290p Panningen),
de snijkant omsnijden:
dǝ šnikaŋk ø̜mšnijǝ (L270p Tegelen),
de snijkant schuinsnijden:
dǝ šnikaŋk šȳnšnijǝ (L270p Tegelen),
de ton uitkappen:
dǝ tǫn ūtkapǝ (Q095p Maastricht),
omhouwen:
ømhǫwǝ (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree),
schuins afwerken:
šø̜jns˱ ǭfwęrǝkǝ (Q095p Maastricht),
schuins kappen:
sxø̜ns kapǝ (Q002p Hasselt),
uitsnijden:
ytsnējǝ (L164p Gennep),
ūtšnijǝ (L329p Roermond)
|
Met behulp van een dissel een kim kappen. [N E, 33; N E, 32b]
II-12
|
27415 |
de kipwagen in de liftkooi duwen |
erinduwen:
ǝrē̜døjǝ (Q255p Kelmis),
erinstoten:
ǝrē̜štuǝtǝ (Q255p Kelmis)
|
De seingever duwde de volle kipwagens in de liftkooi. [monogr.]
II-4
|
27414 |
de kipwagen uit de liftkooi trekken |
eruittrekken:
ǝrūttrekǝ (Q255p Kelmis)
|
De seingever trok de lege kipwagens uit de liftkooi. [monogr.]
II-4
|
27674 |
de kleerhaak laten zakken |
de haak aflaten:
dǝn hoak āfloatǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
de haak heraf laten:
dǝr hoǝk ǝrāf lǫsǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Maurits]),
de haak op- en aflaten:
dǝr hoak op ɛn āfloatǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Wilhelmina])
|
[N 95, 56 add.]
II-5
|
27673 |
de kleerhaak optrekken |
de haak optrekken:
dǝn hoak optrękǝ (Q015p Stein
[(Maurits)]
[Domaniale]),
dǝr hoǝk optrɛkǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
De kleerhaak omhoogtrekken. [N 95, 56 add.]
II-5
|
29648 |
de klei bereiden |
klei vaardig maken:
klęj viǝrex mǭkǝ (Q083p Bilzen),
leem maken:
lijǝm mākǝ (P047p Loksbergen),
lēm māxǝ (Q211p Bocholtz),
lęjm mākǝ (Q111p Klimmen, ...
Q095p Maastricht),
leem schaven:
lēm šāvǝ (Q211p Bocholtz),
leem vaardig maken:
lēm viǝrex mǭkǝ (Q083p Bilzen),
modder maken:
mǫdǝr mǭkǝ (L163a Milsbeek),
walken:
walǝkǝ (L381p Echt)
|
De klei uitspreiden, met water besproeien, omwerken en met de voeten kneden. In Q 83 moest de klei 4% vocht bevatten. Men noemde dat: vier vocht hebben (ī̄r vǫx hø̜b\. [N 98, 61; monogr.]
II-8
|
29436 |
de klei laten rotten |
gemoeizaam maken:
gǝmujzām mākǝ (L163p Ottersum),
laten besterven:
lǭtǝ bǝstɛ̄rǝvǝ (L163p Ottersum),
laten rotten:
lǭtǝ rotǝ (L270p Tegelen),
laten rusten:
lǭtǝ rø̜̜̄̄stǝ (L163p Ottersum),
laten verweren:
lǭtǝ vǝrwē̜rǝ (L270p Tegelen),
weken:
węjkǝ (L270p Tegelen
[(de klei in de leemkuil onder water zetten)]
)
|
Gedolven klei een aantal maanden laten liggen zodat de organische stoffen erin kunnen vergaan. In L 163 liet men de klei daartoe ook stukvriezen. [N 49, 5; N 49, 6]
II-8
|
29854 |
de klei natmaken |
afweken:
āfwęjkǝ (L297p Belfeld),
wateren:
wētǝrǝ (L381p Echt),
weken:
wē̜jkǝ (L331p Swalmen)
|
Het natmaken van de klei gebeurde ɛs avonds na het graafwerk.' [monogr.]
II-8
|
29647 |
de kleihoop afgraven |
een brok grond vellen:
ǝn˱ brǫk ˲grōnt ˲vę ̞lǝ (L163a Milsbeek),
van de hoop aftrekken:
van dǝ hǫwp˱ āftrę ̞kǝ (Q020p Sittard)
|
De grondstof in kleine hopen uitspreiden en deze vervolgens bewerken. In L 163a ondermijnde men de kleihoop en liet zo een hoeveelheid klei in een vooraf aangelegde plas water vallen - Geuskens, pag. 47. [monogr.]
II-8
|
29846 |
de kleiwand afsteken |
afschralen:
āfērǭlǝ (L299p Reuver),
afsteken:
āfštē̜kǝ (L297p Belfeld, ...
L381p Echt,
L299p Reuver,
L270p Tegelen,
L374p Thorn),
onderheulen:
ǫŋǝrhø̜̜̄̄lǝ (L331p Swalmen)
|
De wand van de kleikuil afsteken. [monogr.]
II-8
|