e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de rozenkrans bidden bij een overledene biddens: biddes (Achel), de drie rozenkrans beden bij een dode: de drie roeazekrans baeje bie nen doeaje (Montfort), de ganse rozenkrans beden: de ganse roezekrans beije (Heugem), de wake beden: de waak bèje (Stokkem), de waak bèèe (Guttecoven), dodenwake: de doeëdewaak (Nieuwenhagen), doodbeden: dood bèèje (Sittard), drie rozenhoedjes: 3 rozenhoedjes (Schimmert), de drei rozenhoetjes (Eigenbilzen), drei roazeheudjes (Lutterade), drie rozenkrans: drie roeazekrens (Echt/Gebroek), drie rozekrens (Swalmen), drie rozenkrans beden: 3 rooezekrens baeje (Reuver), dri-j roizekrens bèeje (Uikhoven), drie roozekrens bae (Posterholt), drie-j roeëzekrèèns bèène (Epen), drie rozenkrans beden bij een dode: drie roeëzekraens bèè bie nne doeë (Gulpen), drie rozenkrans beden voor een dode: driej roëzekrens bae vuêr `ne doë (Klimmen), drie rozenkrans voor een dode: dreej roezekrens veur einen doeije (Baarlo), drie tientjes beden bij een dode: drie tientjes beeje bie ijne duuje (Opglabbeek), gebedswake: gəbèdswāākə (Loksbergen), hoorbeden: oerbeèje (Hoepertingen), noster beden: noster beije (Bocholt), rosaire (fr.) beden: dər rozɛ̄r bɛ̄nə (Montzen), rozenhoedje: roeezenhuke (Eksel), rozenhoedjes voor de afgestorvene: roeezeheudjes vuuere aafgestorvene (Thorn), rozenkrans: roeazekrans (Schinnen), roeezekraans (Eksel), roeezekrans (Geistingen, ... ), roewezekrááns (Tessenderlo), roezekrans (Roggel), roezenkrans (Diepenbeek), rosekrans (Klimmen), rozekrans (Sint-Huibrechts-Lille), rozenkrans beden: de roeezenkrans beejen (Ophoven), de roezekraans beije (Maastricht), de roozekrans bêeje (Tongeren), de rozekrans bèë (Eigenbilzen), dr rozzekrans beëne (Waubach), də rozəkrans bèèn (Hoeselt), rauzenkrans bieje (Heers), roeezekrans baeje (Ell, ... ), roezekrans baeje (Sevenum), roezenkrans bieeje (Houthalen), roezenkrans bieje (Zonhoven), roeëzekrans bae (Doenrade), rozekraans beeje (Siebengewald), rozekrans baeje (Kelpen), rozekrans bea (Nieuwstadt), rozekrans beeje (Montfort), rozenkrans beden bij een arme ziel: roezekrans beene erm zieël (Eys), rozenkrans beden bij een dode: de roezekrans bèjje bij `ne doeje (Maastricht), de roeëzekrans beë bie ene doeë (Koningsbosch), roeezekraans been bij nene dooien (Eksel), rozenkrans beden bij een overledene: roeezekrans bieen bij n overledene (Peer), rozenkrans beden voor een dode: roeezekrans baeje veur nen doeeje (Baarlo), unne roezekrans bèjje veur unne doeje (Maastricht), rozenkrans bidden: en roeëzekrans bidde (Sint-Truiden), ne roeëzekràns bidde (Sint-Truiden), Roezenkrans bidde (Jeuk), rozəkrans bedə (Meijel), rozenkrans bidden bij een dode: de roeezekrans bidde bij ennen doeeje (Oirlo), vijf ostertjes: 5 osterkes (Weert), voorbidden: veurbidden (Neerpelt), waakbeden: waak beeje (Holtum), waken: waake (Montfort), zich de rozenkrans beden: zich de roezekrans beije veur ne gestorreve (Maastricht), zich drie keer de rozenkrans beden: driej kieër zich der roeëzekrans bèèje (Terlinden) De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)] III-3-3
de ruggegraat stukslaan doorhouwen: dwø̜rhǫwǝ (Riemst) De ruggegraat van een rund stukslaan, opdat het dier sneller doodgaat. [N 28, 38] II-1
de schaaf afstellen afregelen: afrēgǝlǝ (Leopoldsburg), afstellen: āfštęlǝ (Herten, ... ), instellen: enštelǝ (Posterholt), eštɛlǝ (Bleijerheide), inzetten: enzętǝ (Geulle), stellen: stęlǝ (Bilzen, ... ), štelǝ (Mechelen), štęlǝ (Heel, ... ), zuiver instellen: zȳvǝr enstęlǝ (Venlo), zuiver stellen: zȳvǝr štęlǝ (Tegelen) De onderdelen van de schaaf zo instellen, dat er gewerkt mee kan worden. Het belangrijkste hierbij is het juist aanbrengen van de schaaf- en de keerbeitel in de schaafbek. [N 53, 111a] II-12
de schaaf fijner afstellen dreger zetten: dręjgǝr zetǝ (Herten), fijn zetten: fīn zetǝ (Herten), fijner stellen: fīnǝr štęlǝ (Tegelen), fijner zetten: fiŋǝr zętǝ (Mechelen), fiŋǝr zɛtsǝ (Bleijerheide), fājnǝr zętǝ (Bilzen), fīnǝr zetǝ (Posterholt), fīnǝr zętǝ (Reuver), minder laten uitsteken: mendǝr lǭtǝ ūtstēkǝ (Dilsen), minder zetten: mendǝr zętǝ (Leopoldsburg), zoeter zetten: zø̄tǝr zetǝ (Posterholt, ... ), zø̄tǝr zętǝ (Heel) De schaafbeitel minder ver door de zool laten uitsteken, zodat er bij het schaven minder hout wordt weggehaald. [N 53, 111c] II-12
de schaaf grover afstellen dieper zetten: dēpǝr zetǝ (Herten), dēpǝr zętǝ (Dilsen), grof zetten: grǫf ˲zętǝ (Leopoldsburg), grǭf ˲zętǝ (Herten), grover stellen: grǭvǝr štęlǝ (Tegelen), grover zetten: gruǝvǝr zętǝ (Bilzen), grōvǝr zętǝ (Mechelen), grūǝvǝr zętǝ (Heel), grǭvǝr zetǝ (Posterholt, ... ), grǭvǝr zętǝ (Reuver), jrōvǝr zɛtsǝ (Bleijerheide), meer ijzer geven: mījǝr ē̜zǝr gēvǝ (Leopoldsburg) De schaafbeitel verder door de zool laten uitsteken, zodat er bij het schaven meer hout wordt weggehaald. [N 53, 111b] II-12
de scharen van de ploeg dobbele schaarder: dǫbǝlǝ šārdǝr (Margraten  [(het dubbele stel van schaar en strijkbord aan een wentelploeg)]  ), geschaard: gǝšē̜rt (Haelen), messen: mę.sǝ (Borgloon), mɛsǝ (Velm), mɛtsǝ (Tegelen), messer: mę ̞tsǝr (Bocholtz, ... ), mɛtsǝr (Margraten, ... ), ploegmesser: plōxmɛtsǝr (Oost-Maarland), ploegschaarden: plōxsxē̜rt (America, ... ), ploegschaarten: plōxsxārtǝ (Lottum), schaarden: sxērt (Horst, ... ), schaarder: šārdǝr (Margraten), šǫ ̝ǝrdǝr (Gronsveld), schaarten: sxārtǝ (Lottum), šārtǝ (Stein), schalmen: s˙alǝm (Neeroeteren), š˙almǝ (Neeroeteren), scharen: skǭǝrǝ (Vorsen), sxārǝ (Aijen, ... ), sxō ̞rǝ (Waasmont), šā.rǝ (s-Gravenvoeren, ... ), šārǝ (Herten), schulpen: skø̜.lǝpǝ (Heers), skø̜lǝpǝ (Jeuk), sxø̜.lǝpǝ (Kerniel, ... ), sxø̜lǝpǝ (Borlo, ... ), šø̜.lpǝ (Sluizen), šø̜.lpǝn (Beverst) De in dit lemma verzamelde termen, die op één na alle meervoudsvormen zijn, kunnen behalve voor de scharen van een wentelploeg ook gebruikt worden als verzamelnaam voor de werkende delen van de ploeg of voor de onderdelen van de combinatie waartoe ook schaar en riester behoren. [N 11, 30 add.; N 11A, 85e + f; div.; monogr.] I-1
de scherpe kanten afschuren afkanten: āfkantjǝ (Heel), afronden: afrōndǝ (Ottersum, ... ), āfrondǝ (Dilsen), āfronjǝ, āfrønjǝ (Herten), ǭfrondǝ (Bilzen), bijronden: bīrønjǝ (Herten), de hoek breken: dǝn (h)uk˱ brē̜kǝ (Bilzen), de kant breken: dǝ kant˱ brē̜kǝ (Bilzen), dǝr kānt˱ brē̜kǝ (Mechelen), hoeken breken: hukǝ brēkǝ (Tessenderlo), kanten breken: kanten breken (Dilsen), kantǝ brēkǝ (Leopoldsburg), kantǝ brē̜kǝ (Venlo), kantǝ brɛ̄xǝ (Bleijerheide), kāntǝ brē̜kǝ (Ottersum), kɛnj brē̜kǝ (Heel, ... ), kantjes breken: kɛntjǝs˱ brē̜kǝ (Reuver), ronden: rønǝ (Mechelen), røŋǝ (Bleijerheide) De scherpe kanten van bijvoorbeeld een plank door schuren afronden. Daardoor kan men zich minder snel aan het hout bezeren en is er een kleinere kans op beschadigingen. [N 53, 155d; N 53, 237d] II-12
de schopschijf doen draaien rondschoppen: rōntsxø̜pǝ (Ottersum), schoppen: schoppen (Tegelen), stoten: štuǝtǝ (Tegelen) Met de voet het vliegwiel van de schopschijf voortbewegen. [N 49, 25a] II-8
de slokdarm afsluiten afbinden: afbeŋǝ (Kerkrade), afbinden (Alken, ... ), āfbendǝ (Maastricht), āfbenjǝ (Heythuysen, ... ), āfbenǝ (Helchteren), āfbeŋǝ (Gulpen, ... ), āfbeŋǝn (Hoensbroek), āfbēnǝ (Gruitrode), āvbɛŋǝ (Rekem), afknopen: āfknø̜jpǝ (Geulle), darm van de vuile maag niet uitsnijden: dɛrm van dǝ vālǝ mǭx nę ø̜jtsnęjn (Sint-Truiden), ene knoop deropmaken: ønǝ knøp dǝrop māxǝ (Kerkrade), knoop in de kuldarm leggen: knoop in de kuldarm leggen (Neerpelt), knoop in slokdarm leggen: knoop in slokdarm leggen (Zepperen), knoop indoen: knǫwp endōn (Herten), knoop inleggen: (er wordt een) knoop ingelegd (Eijsden), knoop inleggen (Diepenbeek), knup inlegǝn (Kaulille), knuǝp ɛnlɛgǝ (Herk-de-Stad), knūǝp enlɛgǝn (Beringen), knoop inmaken: knyǝp ęn mōǝkǝ (Grazen), knoop inslaan: knø̜p enslǭn (Blerick), knoop inzetten: knoop inzetten (Tungelroy), lossen: losǝn (Leunen), opmaken: ǫpmākǝ (Weert), opslitsen: obšlitsǝ (Kerkrade), slokdarm afbinden: slukdɛrm avbeŋǝ (Nieuwerkerken), šlokdɛ.rm āfbeŋǝ (Panningen), šlukdɛrm āfbendǝn (Nuth), slokdarm toebinden: slǫkdɛrǝm tubęjnjǝ (Opitter), šlǫkdɛrm tubęjnǝ (Buchten), slokdarm wegsnijden: slūkdɛrm wē̜gsnajǝ (Tongeren), strot afbinden: strōt afbeŋǝ (Meijel), toebinden: (de slokdarm wordt) tūgǝbondǝn (Mechelen), tabęŋǝ (Sint-Truiden), tube.ŋǝ (Rothem), tubenjǝ (Heythuysen), tubeŋǝ (Berg / Terblijt, ... ), tubindǝ (Ottersum), tubinǝn (Neerpelt), tubɛjnǝ (Lommel), tubɛŋǝ (Susteren), tugǝbunjǝ (Oirsbeek), tōwbeŋǝ (Eys), tǭbenǝ (Helchteren), toehouden: tūhaldǝ (Tegelen), uitpitsen: ǫwtpitsǝ (Borgloon), uitsnijden: ūtšni-jǝ (Tegelen), ǫwtsnajǝ (Mal), wrong deringooien: vruŋ tręjn gujǝn (Diepenbeek) Om te verhinderen dat de inhoud van maag en slokdarm het vlees verontreinigt, legt men meestal een knoop in de slokdarm. Omdat een knoop gemakkelijk uit de glibberige slokdarm glijdt, laat men er vaak het uiteinde van de dikke en vrij stugge luchtpijp aan vastzitten. Als men nu de knoop in de slokdarm legt, wordt terugglijden voorkomen door het stuk luchtpijp: dit kan immers niet door de lussen van de knoop glijden, omdat het daarvoor te groot en te weinig buigzaam is. Men sluit de slokdarm ook wel af door er een doek of iets dergelijks in te duwen of een touwtje rond het einde ervan te binden. Voor de slacht krijgt het dier ongeveer anderhalve dag geen voer om te voorkomen dat de maag en darmen te vol met vuil zijn. [N 28, 77] II-1
de snoeren belichten afluchten: āfløxtǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]), bijluchten: bę.jl˙ȳǝtǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), bęjløxtǝ (Stein  [(Maurits)]   [Wilhelmina]), bīløxtǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), de lamp derop houden: dǝ lamp trop hǭjǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), de loden beluchten: dǝ luǝdǝ bǝlyǝtǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]), de snoeren aanlichten: dǝ šnōrǝ ālextǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), de snoeren bijlichten: dǝ šnōrǝ bęjlextǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Eisden]), de stonde belichten: dǝ št˙ǫnt ˱bǝle.xtǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), directiekabels belichten: directiekabels belichten (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), lamp op de directiepunten richten: lamp op de directiepunten richten (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zolder]), lichten: lextǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), luchten: løxtǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]), op de koord schijnen: op˱ ǝ kōr sxęjnǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Domaniale, Wilhelmina]), op de snoeren luchten: op dǝ šnø̄r løxtǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Willem-Sophia]), op dǝ šnǭrǝ lyǝtǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), snoeren aanluchten: šnø̄ǝr ālyǝtǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), snoeren beluchten: šnø̄ǝr bǝlyǝtǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), viseren: višę̄ǝrǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]) Met name het tweede richtingssnoer belichten. Zie verder de toelichting bij het lemma Langs De Snoeren Kijken. [N 95, 852] II-5