e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de voor het spel uitgekozen duif in een mand stoppen duiven vangen: douvevangen (Rijkhoven), in de korf doen: Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  inne körf doon (Thorn), in de korf duwen: (körf = kurf).  in de körf duje (Doenrade), in de korf zetten: e.n dər køͅ.rəf˃ zeͅ.tə (Eys), in de kuirf zitte (Geleen), in de kèrf zette (As), in der kurf zette (Wijlre), in d’r körf zètte (Klimmen), inne kòrref zette (Weert), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  èn de kérf zètte (Bilzen), in de mand zetten: inne manj zitte (Swalmen), innə manj zittə (Beesel), inkorven: einkerve (Kortessem), enkø͂ͅrəvə (Meijel), ien kûrve (Venray), ikörve (Doenrade), inkorve (Eys), inkurve (Lutterade, ... ), inkérvə (As), inkôêrven (Eisden), inkörve (Buchten), inkûrve (Houthalen), énkərve (Jeuk), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  douve goeën pákke vur i.n te kùreve (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  inkörvə (Grathem, ... ), inzetten: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  ienzétte (Wanssum), klaarmaken: klaor maake (Sevenum), korf (zn.): kerf (Vlijtingen), pakken?: fakken (Tongeren), vangen: vange (Geleen) de voor het spel uitgekozen duif op het hok in een mand stoppen? [N 93 (1983)] III-3-2
de vormelingen bestoffen afzanden: af˲zandǝ (Milsbeek), zand overstrooien: zaŋk˱ ø̜vǝrštrø̜jǝ (Spekholzerheide) De vormelingen bij grote hitte op de droogplaats met fijn zand bestrooien teneinde barsten te voorkomen. [monogr.] II-8
de vorstlaag overhalen (de vorstlaag) overhalen: ovǝrhǭlǝ (Meijel), ø̄vǝrhǭlǝ (Borgharen, ... ), omslaan: omšlǭn (Klimmen) De uitsteeksels van de laatste laag over de nok heen afwerken. In L 318b werden over de afgewerkte vorst graszoden of vorstpannen gelegd. Ook kon het geheel met cement worden afgesmeerd. [N F, 40b] II-9
de vroege dienst vroegschicht: vrøšix (Kelmis) De eerste dienst, schicht, van zes uur ''s morgens tot twee uur ''s middags. [monogr.] II-4
de wand volvlechten afkorven: afkø̜rǝvǝ (Uikhoven), inwerken: enwę ̝rǝkǝ (Stokkem), luiken: lūkǝ (Stokkem), omhoog vlechten: ømhǫx vlɛ̄xtǝ (Meijel), omhoogwerken: ǫmuǝxwɛrǝkǝ (Sint-Truiden), opkorven: ǫpkø̜rǝvǝ (Uikhoven), opvlechten: ǫp˱vlɛxtǝ (Weert), opzetten: opzetten (Stramproy), op˲zętǝ (Ottersum), rondwerken: rontwęrǝkǝ (Maastricht), vlechten: vlechten (Stramproy), vløxtǝ (Loksbergen), vlɛxtǝ (Helden, ... ), volwerken: volwęrǝkǝ (Maastricht) De zijkanten van de mand met wissen verder volvlechten. [N 40, 62] II-12
de was blauwen (de) was blauwen: de was blauwe (Heel, ... ), de was blaŭwe (Stevensweert), de was bleuje (Echt/Gebroek), de was blouwe (Belfeld), de wasch blauwe (Hunsel, ... ), de wasch blauwen (Blerick), de wasch blei -je (Dieteren), de wasch blejje (Herten (bij Roermond)), de wasch bleuje (Sint-Odiliënberg), de wasch bloewe (Steyl), de wasj blèje (Grevenbicht/Papenhoven), de wāsch blouwe (Meerlo), de weisj blöje (Mechelen), de wesch blauwen (Bingelrade), de wesch bleje (Broeksittard), de wesch blui-je (Vijlen), de wesch bluie (Schaesberg), de wesj blejje (Ulestraten), de wesj blauwe (Schinnen), de wesj bleije (Klimmen, ... ), de wesj bleije(n) (Obbicht), de wesj blōje (Gulpen), de wesj bluije (Eys), de wesj bluwè (Rimburg), de wēsj blawe (Susteren), de wĕsj blĕje (Berg-en-Terblijt, ... ), de wĕsj blêje (Guttecoven), de wäsch bleije (Heerlen), de wäsj blöjen (Schinveld), de wèsch blauwe (Oirsbeek), de wèsch bleien (Amby), de wèsj blèjje (Munstergeleen), de wë-esch bleu-e (Epen), der wĕsj blêjje (Posterholt), was blauwe (Kerkrade), (Boven de ö van blöje hoort nog een lengte teken te staan, deze combinatie is met de computer niet te maken).  de wesj blöje (Simpelveld), (kort)  de was blauwe (Montfort), boven de è staat ook een lengte-teken  de wèsch blauwe (Lottum), (de) was blauwselen: de was blouwsele (Gennep), de was bläjtsele (Limmel), de weisch blaawsele (Oirlo), de wesch blauwsele (Leunen), de wesj blejtsele (Doenrade), de wesj bluisele (Schaesberg), de wĕsch [blēͅtschele (Mheer), de wès blawsele (Horst), de wèsch blauwsele (Merselo), de wèsch blousele (Wellerlooi), de wèsch blouwsele (Afferden), de wèsh bluisele (Mheer), de wèsj bleitsele (Puth), de wês blauwsele (Blitterswijck), wesj bluisele (Koningsbosch), wäsch blausele (Heijen), (ei naar ai).  de wesj bleitsele (Buchten), met een v-tje op de eerste e  wês blauwsele (Well), (het) lijnwaad blauwen: het lievend bleje (Schimmert), līēvend blauwe (Sint-Pieter), blauwen: blauwe (Ophoven), blauwen (Baarlo, ... ), blawe (Weert), blāu̯ə (Opglabbeek), blāə (Heusden), bleiwe (Amby), blejje (Klimmen), bleuwe (Welkenraedt), blijje (Klimmen), blōu̯ə (Beringen), bloͅu̯ə (Sint-Huibrechts-Lille), bluije (Brunssum, ... ), bläue (Kerkrade, ... ), blèjje (Puth), blø͂ͅə (Eupen), bløͅi̯ə (Bleijerheide, ... ), (pupke blèj).  blèjje (Nieuwstadt), werkwoord  blouwe (Roermond), blauwsel doen: bloowsel doen (Heers), blotsəl dōn (Martenslinde), bloətsəl dyən (Zonhoven), bloͅu̯tsəl dōn (Maastricht), blauwsel in de was doen: bleisel in de wesj doon (Obbicht), blauwsel in het water doen: blauwsel in ⁄t water doen (Maastricht), blauwsel indoen: blauwsel indoon (Gruitrode), bløͅtsəl endūn (Eksel), blauwselen: blaawsele (Castenray), blaejselen (Klimmen), blaitsele (Sittard), blai̯tsələ (Lanaken), blaudsele (Ospel), blausele (Panningen), blauwsele (As, ... ), blauwselen (Kessel, ... ), blauwselle (Haler), blauwtsele (Niel-bij-As), blau̯sələ (Kaulille, ... ), blawsele (Posterholt), blāseͅlə (Koninksem), blātsələ (Oostham), blāūwsele (Schimmert), blāu̯sələn (Tessenderlo), bleitsele (Doenrade, ... ), blejsele (Echt/Gebroek, ... ), blejtsele (Heel, ... ), bleusele (Mheer), bleͅi̯tsələ (Stokkem), bloosele (Hoeselt), blootsele (Kuringen), blotsələ (Genk), blousələ (Maastricht), blouwselen (Heel), blouwtsele (Beverst, ... ), blou̯sələ (Hoepertingen, ... ), bloësele (Wellen), blōͅsələ (Halen), blōͅtsələ (Gelinden), bloͅu̯sələ (Hamont, ... ), bloͅwtsələ (Roggel), bluijsele (Hoensbroek), bluisele (Hoensbroek), blèitsele (Sittard), blèjsele (Guttecoven, ... ), blèjtsele (Vlodrop), bléjsele (Echt/Gebroek, ... ), blêijtsele (Beegden), blø͂ͅtsələ (Peer, ... ), blɛi̯tsələ (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), de was doorslaan: de wèsch deursloan (Swolgen), een popje blauwsel derin doen: ein pöpke blauwsel der in doon (Boekend), op de blauw leggen: ŏp de blŭj lèggə (Nieuwenhagen), popje blauwsel gebruiken: pupke blausel gebruuke (Maastricht) blauwen [ZND 08 (1925)] || blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] || blauwen van de was || blauwen van wasgoed || blauwsel bij de was doen || blauwsel toevoegen aan het spoelwater van de was || blauwselen || blauwselwater opspoelen || doorhalen (de was in blauwselwater doen) || in geblauwd water werpen || was bleken met blauwsel || Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)] || Wäsche bläuen III-2-1
de was bleken bleken: blaeke (Leunen), blaiken (Hechtel, ... ), blāəkən (Oostham), bleeche (Kerkrade), bleechə (Bocholtz), bleeeikə (Herk-de-Stad), bleeike (Zepperen), bleeke (Amstenrade, ... ), bleeken (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bleekĕ (Vroenhoven), bleekə (Eys, ... ), bleeəkən (Piringen), blei-kə (Wijlre), blei.kə (Eupen), blei:kə (Putbroek), bleieke (Sint-Lambrechts-Herk), bleieken (Linkhout), bleijke (Ransdaal), bleike (Beek, ... ), bleiken (\'s-Herenelderen, ... ), bleikĕ (Herten (bij Roermond), ... ), bleikken (Opglabbeek), bleikə (Amby, ... ), blei̯ke (Geleen), blei̯kə (America, ... ), bleke (Peer, ... ), bleken (Kerkom, ... ), blekə (Gutshoven, ... ), bleèke (Millen), bleèken (Teuven), bleïken (Maaseik), blē.kən (Hasselt), blēēke (Riemst), blēike (Stevoort), blēikə (Genoelselderen, ... ), blēīke (Maasbree, ... ), blēīəke (Tegelen), blējkə (Boorsem), blēkə (Hasselt, ... ), blēkən (Beverst, ... ), blēxə (Bleijerheide, ... ), blēəkə (Val-Meer), blēͅi̯kə (Hamont, ... ), blēͅjkə (Maaseik, ... ), blēͅkə (Gennep, ... ), blĕke (Genoelselderen), ble͂.kə (Montzen), ble͂ͅkə (Halen), bleͅi̯kə (Blitterswijck, ... ), bleͅjkə (Opgrimbie), bliejeke (Sint-Truiden), blieke (Sint-Truiden), blieken (Houthalen), blijeke (Sint-Truiden), blijke (Sittard, ... ), blijken (Broeksittard, ... ), blijkə (Koninksem), blijkən (Hamont), bläikə (Molenbeersel), bläken (Kortessem), blè-iken (Zutendaal), blèikë (Tongeren), blèjkə (Pey), blèke (Borgharen, ... ), blèken (Eigenbilzen, ... ), blèkken (Lommel), blé.ke (Wellen), bléken (Mopertingen), blêke (Veldwezelt), blɛ:kə (Beringen), blɛ:kən (Sint-Huibrechts-Lille), blɛikə (Guigoven), blɛi̯kə (Maastricht), blɛəkə (Halen), blɛ̄kə (Loksbergen), bleiken  bleiken (Geysteren), grasveld heet bleik  bleikĕ (Meerssen), h bijna niet hoorbaar ‰‰ als in ned been  blēēh žə (Vaals), op de bleik  bleike (Maastricht), de was bleken: de was blēīke (Maasniel), de wāsch bleike (Lottum), de wesj bleike (Meerssen), də was blei̯kə (Hout-Blerick, ... ), was bleike (Maasbree), de was laten bleken: də wās lōͅtə blēkə (Ulestraten), de was op de bleek leggen: de wesch op de bleik legge (Meerssen), laten: loueten (Gingelom), laten doen: laote doen (Sint-Truiden), lijnwaad bleken: lievend = linnengoed  lievend bleike (Valkenburg), op de bleek leggen: op de blaai-ek lenge (Tessenderlo), op de bleek leggen (Vroenhoven), op de bleik lĕggen (Valkenburg), op den blieĕk liggen (Genk), oppe bleek lègge (Kuringen), op˂ də blēk legə (Martenslinde), op de bleek zetten: op de bleek zette (Heers), te bleken leggen: tə bleekə lɛggə (Kuringen), tə blēkən lɛgən (Diepenbeek) bleken || bleken (van was) || bleken van de was || de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] || het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)] || was drogen op het \'bleekveldje\' III-2-1
de was doen (het) lijnwaad wassen: hət lāi̯vənt wasə (Kinrooi), hət līvət wasən (Overpelt), hɛt livət wasən (Eksel), leͅvəntš wasə (Bree), livənt wasən (Mechelen-aan-de-Maas), ət lēͅvət wasə (Hasselt, ... ), ət lēͅvət wāsə (Kortessem), ət livənt wasə (Rekem), ət livət wāsən (Neerpelt), ət livətj wasə (Lozen), ət līvəŋt wasə (Lanklaar), ət lɛəvət wasə (Sint-Truiden), ət lɛ̄vərt vasə (Houthalen), beuken: bøͅkə (Banholt, ... ), bùkke (Heerlen), bükke (Valkenburg), gewoonlijk door middel van houtasch  bukke (Grathem), bukken (Grathem), de was doen: de wɛs dūn (Blitterswijck, ... ), də wās dūu̯ən (Veulen), dingen wassen: deŋə wasə (Paal), rijven: riève (Venlo), schoebelen: schroebele (Castenray, ... ), schroenken: schroe.nke (Hasselt), schrompen: šrompə (Tegelen), vroebelen: vrubələ (Blitterswijck, ... ), was: was (Meeswijk), wɛs (Blitterswijck, ... ), wassen: wasse (Maastricht), wasə (Beringen, ... ), weͅi̯šə (Vaals), wâsse (Castenray, ... ), wɛi̯šə (Eupen), wɛšə (Sittard), wɛ̄šə (Bleijerheide, ... ), Zellef mós m¯n vrouw de was doen ¯n Klein en groete was Dat weske eine kier op de maond beteikent niks  wasse (Maastricht) de was doen || de was in de loog (houtas) zetten || het linnen wassen [ZND B1 (1940sq)] || het wassen || het wit wassen van linnen || linnen wassen in zelfbereide loog uit houtas || met het wasgoed over het wasbord gaan || op het wasbord wassen || wasgoed op het wasbord behandelen || wassen || wassen met houtas || wrijven (over een wasbord) || wrijven over het wasbord III-2-1
de was invochten besprenkelen: bəspreͅŋkələ (Meeswijk), besprinkelen: besprinkele (Margraten, ... ), besprinkelen (Lottum), met water  besprinkele (Amby), de was invochten: de weis invoochten (Lottum), het lijnwaad invochten: linnengoed  ’t lievend invochten (Valkenburg), inbetten: inbette (Nuth/Aalbeek), insprinkelen: ešpreŋkələ (Mechelen, ... ), i-spreinkelen (Schinnen), insjprinkele (Beesel, ... ), insjprinkələ (Berg-en-Terblijt), insjprénkele (Nieuwstadt), insjprënkele (Lutterade), insprinkele (Berkelaar, ... ), insprinkelen (Hoensbroek, ... ), inspriŋkələ (Maasbracht, ... ), insprènkelen (Stein), inšjprinkele (Einighausen), isprikele (Ubachsberg), išpriŋkələ (Voerendaal, ... ), insprenkelen  inšpriŋkələ (Heythuysen), s breedgesproken  insprenkelen (Geleen), ¯t lieventj  insjprinkele (Beegden), è kort  insjprènkele (Beek), insprinken: insprinke (Leveroy), invochten: evøštə (Vaals), evøxtə (Bleijerheide, ... ), ienvochten (Gennep, ... ), ienvōchte (Heijen), ienvòchte (Castenray, ... ), ienvóchte (Leunen), invochte (Hushoven, ... ), invochten (Borgharen, ... ), invoge (Herten (bij Roermond)), invogte (Belfeld, ... ), invogtə (Heerlen), invoochte (Sevenum), invoochten (Sevenum), invōchten (Blerick), invŏchtə (Pey), invóchte (Venlo), invôôgte (Baarlo), invöchten (Horst), ivuchte (Vijlen), ’i.nvoxtə (Gennep), de oo korter  invoogtə (Hout-Blerick), gebeurde vroeger met een rieske van berkentwijgjes  invochten (Venray), o lang  ienvochten (Wellerlooi), van de was  ienvochte (Afferden), veur \'t sjtrieke waert de was ingevóch  invóchte (Roermond), natmaken: naotmaoëke (Gronsveld), natten: nètte (Puth), nɛtsə (Bleijerheide, ... ), sprenkelen: sprenkelen (Melderslo), e wes spraenkele òp de blaek  spraenkele (Castenray, ... ), sprinkelen: besprinkele (Baexem), schprenkele (Waubach), schprinkĕlĕ (Rothem), schprènkele (Guttecoven), sjpreenkələ (Mheer), sjprenkele (Kerkrade, ... ), sjprin-kə-lə (Wijlre), sjprinkele (Beesel, ... ), sjprinkələ (Helden/Everlo), sjprènkele (Geleen), sjprênkele (Merkelbeek), sjrinkələ (Holtum), spreeŋkələ (Meterik), sprenkele (Krawinkel), sprenkelen (Geulle), sprinkele (Blerick, ... ), sprinkelen (Arcen, ... ), spriŋkələ (Eys), špriŋkələ (Putbroek), s als ch in fr. woord chaud  sprinkele (Bemelen), sprenkelen  sjprinkele (Limbricht), sprinkele (Grathem), wêsch  sprinkelen (Arcen), spritsen: sjprietse (Kerkrade), was invochten: was invôchte (Venlo), was sprinkelen: waeš špriŋkələ (Eys), wesj sjprinkele (Spaubeek), wesj sprinkele (Nuth/Aalbeek) bevochtigen voor het strijken || druppelsgewijs bevochtigen bij het strijken van wasgoed || het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)] || het vochtig maken van wasgoed alvorens dit te gaan strijken || invochten || invochten (bijv. de was invochten voor het strijken) || invochten (voor het strijken) III-2-1
de was mangelen de was mangelen: de wees mangele (Helden/Everlo), de was wringen: də wɛ̄š vreŋə (Bleijerheide, ... ), doordraaien: døͅrxdriənə (Kerkrade), gladmaken: glad maken (Gennep), gladrekken: gladrekke (Schaesberg), mangelen: ma.ŋələ (Altweert, ... ), mangele (Blerick, ... ), mangele(n) (Velden), mangelen (Eksel, ... ), mangələ (Arcen, ... ), maŋəln (Houthalen), maŋələ (Beverst, ... ), maŋələ(n) (Helchteren), maŋələn (Overpelt), meͅŋələ (Paal), màngele (As, ... ), màngələ (Leopoldsburg, ... ), mángele (Tienray), mângele (Schimmert), m‧aŋələ (Montfort), de was mangele, herinner ik me ook (staat er bij) !  mangele (Herten (bij Roermond)), ruilen  maŋələn (Kwaadmechelen), persen: persen (Neeroeteren), rekken: rekke (Waubach), rollen: rølən (Eksel), strijken: strĭĕjkə (Opglabbeek), wringen: vringe (Mheer, ... ), vrénge (Hoeselt), vr‧eŋə (Kinrooi), wrenge (Sint-Truiden, ... ), wringe (Gulpen, ... ), wringen (Stein), wrèngen (Neerharen) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] || de was wringen || mangelen [ZND A1 (1940sq)] || Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)], [N 79 (1979)] III-2-1