e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de ovendeur dichtmaken afsmeren: afsmē̜rǝ (Ottersum), de muur smeren: de muur smeren (Tegelen), de oven dichtzetten: dǝn ó̜vǝ dext˲zɛtǝ (Gennep), het uitloopgat dichtzetten: ǝt ytlǭp˲gat ˲dēxt˲zɛtǝ (Ottersum), het uitloopgat met smeerleem afsmeren: ǝt ytlǭp˲gat met smē̜rlēm afsmē̜rǝ (Ottersum) De ovendeur met behulp van stenen en slechte klei dichtsmeren. Volgens de invuller uit L 163 moest dit zorgvuldig gebeuren, want valse trek was slecht voor potten. [N 49, 74c] II-8
de pan uitschrapen scharren: de laatste restjes eten uit de pan schrapen  scherre (Venlo), uitscharren: oetsjerre (Tungelroy), oètscherre (Venlo) leeg schrapen (van pannen of vaatwerk) || schrapen || uitschrapen van b.v. pan III-2-3
de persoon die samen met de duivemelker de geloste duiven opwacht belangsteller: belangstèller (Geleen), duivenloerder: dówvəloorər (As), helper: helper (Sevenum), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  den (h)êlper (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  hùleper (Zolder), kameraad: kamərōͅt (Meijel), kijker: kickers (Jesseren), kiekers (Rijkhoven), kijkers (Tongeren), kīēkər (Beesel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  kie.kərs (Grathem, ... ), letter: letter (Mielen-boven-Aalst), liefhebber: leefhebber (Eys), loerder: loerders (Kortessem, ... ), meepasser: mitpasser (Geleen), opletter: opletters (Sint-Pieter), oppasser: (m.).  o.ppa.sər (Eys), passer: d’r pesser (Klimmen), poster: poster (Meijel), supporter: seporter (As), supporters (Jesseren), tandem: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  tandem (Gruitrode), vriend: een vriend (Jeuk), {meekijken}: mitkieke (Vlodrop) Hoe zegt men: de persoon die samen met de duivemelker de geloste duiven opwacht? [N 93 (1983)], [N 93 (1983)] III-3-2
de plank missen brits gooien: hè guujch brits (Bree), hè güjts brets (Bree), brouette (fr.) gooien: hè goeit baroewet (Beverlo), ooi is zeer kort  hij gooit barrewet (Lommel), de plank mankeren: hij hit de plank gemankeerd (Helchteren), de plank misgooien: hèe hèet de plank misgegoeit (Gruitrode), de plank missen: de plamk misse (Itteren), huaj mèst dɛ plānk (Hamont), de plank niet hebben: hij heeft de plank nie (Kaulille), de plank slaan: plank sjloaw (Wijlre), de voor niet hebben: hij heeft de voor niet (Kortessem), erneven gooien: he goait er nève (Ellikom), erover gooien: er euver gooien (Lummen), erover smijten: eh hie ten der euver gesmeete (Montenaken), hiejə het dreuver gesmette (Heers), hij hit er over gesmeeten (Achel), erover werpen: der over (geworpen) (Tessenderlo), hij werpt er over (Tessenderlo), geen baan hebben: hē hēt gejn bān (Opglabbeek), geen plank hebben: hèe hèet gein plank (Gruitrode), geen plank raken: gien plank (geraakt) (Stokrooie), hi het gen plank gerok (Kerniel), geen steen raken: ginne stien gerakt (Spalbeek), gootje gooien: geutje gooje (Schimmert), heuk gooien: heuk gooie (Wellen), hij gooit heuk (Sint-Lambrechts-Herk), hije goid huik (Sint-Lambrechts-Herk), øk goeie (Sint-Truiden), heuk schieten: hee schiet heuk (Stevoort), langs de plank gooien: hij hit langs de plank gegooid (Helchteren), misgooien: hei heit misgegooid (Bocholt), missen: mussen (Montfort), misslaan: De plank -.  missjlaon (Swalmen), plankmis gooien: he güit plankmis (Diepenbeek), heî goeitsj plankmis (Bocholt), hè goeeit plank mis (Neeroeteren), hè goeit plank mis (Molenbeersel), hè gu-et plankmis (Opoeteren), hé goijt plank mis (Mechelen-aan-de-Maas), plank mis goëën (Neeroeteren), plankmis goeien (Neeroeteren), plankmis goije (Bilzen), poedel gooien: poedel goejen (Leut), poedel werpen: poedel werpe (Waubach), poedelen: poedele (Montfort, ... ), pudələ (Urmond), NB poedel: poedel; misworp.  poedele (Sittard), pots gooien: nieuw, als alternatief voor poedel goeje  potš [goejən} (Leut), roetsjen: roetsje (Meijel), te hoog gooien: hij smit te hoog (Lommel), te wijd zetten: hei zet əm tə weit (Tessenderlo), touche (<fr.) bruien: [sic]  e broit touche (Moelingen), touche (<fr.) gooien: Vgl. Gronsveld Wb., pag. 490: tôsj, uitdrukking bij het knikkerspel als twee knikkers elkaar raken. Van het fr. toucher.  tosj goeje (Gronsveld), verwet werpen: he het verwet geworpen (Grote-Spouwen), vleugen: als hij over de plank werpt op den eersten kegel, zegt men hij vleugt op den ieste; als men de plank raakt zodat de bol wegspringt voor de kegels, zegt men kant, barrewet  hij vleugt op den ieste (Beverlo), WNT: vleugen, 5. Met een zwaai werpen. [...] Vleugen. Een bol van verre op kegels doen vliegen.  he vleugt (Paal), ze vast hebben?: laatste woord moeilijk leesbaar  hei het zə vast (Overpelt) De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)] || In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] || Misslaan. || Niet raken, bv. bij kegelspel. III-3-2
de plank missen add. afgaan: aafgao (Merkelbeek), de luim nog niet hebben: [sic]  hij heet den loum nog niet (Meeuwen), op de zot spelen: laatste woord moelijk leesbaar  hè speelt op den zot (Kaulille) De plank missen bij het kegelspel [henk, olie]. [N 88 (1982)] || In vele streken moet de kegelbal een in de grond bevestigde plank raken, wanneer de speler hem wegslingert; wat wordt er gezegd wanneer de speler de plank mist (b.v. de bal er over heen werpt)? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de plechtige communie doen de doopbeloften afleggen: doeipbelofte aflegge (Meijel), plechtige communie (<lat.) doen: plechtige kemunie doewn (Neerpelt), plechtige kemuunie doon (Reuver), plechtige kemuuniej doon (Ell), plechtige kommunie doon (Bocholt), plegtige kemunie doon (Roermond) De Plechtige Communie doen. [N 96D (1989)] || De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
de ploeg inzetten (de ploeg) aanslaan: ānslǭn (Heythuysen), (de ploeg) aanzetten: ãnzętǝ (Margraten), ǭnzętǝ (Rijckholt), (de ploeg) in de voor zetten: en dǝ vǭr zętǝ (Margraten), (de ploeg) inzetten: e(n)zętǝ (Kronenberg), e.nzętǝn (Eksel, ... ), enzętǝ (Cadier), ezętǝ (Horst, ... ), inzętǝ (Aijen, ... ), izętǝn (Lommel), ę.njzętǝ (Diepenbeek, ... ), ę.nzętǝ (As, ... ), ę.nzętǝ(n) (Zonhoven), ęnzętǝ (Montenaken), (de ploeg) laten pakken: lǭtǝ pakǝ (Lottum), (de ploeg) voorzetten: vø ̞rzętǝ (Merselo), gaandentère aanzetten: gǭndǝntę̄rǝ ãnzętǝ (Margraten  [(de ploeg bij het keren zonder te stoppen in de nieuwe voor zetten en doorploegen)]  ) Nadat men de wentel- of de keerploeg gedraaid heeft of de voetploeg over de wendakker gesleept heeft, laat men de ploeg weer in de grond schieten om een nieuwe voor te ploegen. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 123a; monogr.] I-1
de ploeg uit de voor laten komen (de ploeg) uitheffen: ūthø̜fǝ (Heythuysen), deruit smijten: dǝryt smitǝ (Ottersum), laten slepen: lǭtǝ slęi̯pǝ (Lottum), laten zakken: lǭtǝ zakǝ (Mook), loslaten: ǫslǭtǝ (Mook), omslaan: ømslōǝ.n (Zonhoven), uit laten gaan: ūs ló̜tǝ gǭǝ (Simpelveld), ūt ló̜tǝ gǫ (Horst), uitbouwen: ūt˱bǫu̯ǝ (Kronenberg), yt˱bǫu̯ǝ (Aijen, ... ), uitgooien: ǭ.t˲gui̯ǝ (Diepenbeek, ... ), uitheven: ūthę̄vǝ (Schaesberg), uitrijden: ø̜tręi̯ǝn (Lommel), ø̜trę̄ǝ (Kerkhoven), uitschieten: ū.tšētǝ (Zutendaal), ǫu̯.tšitǝ (Genk), uitslepen: ytslę̄ ̞pǝ (Merselo), ū.tslęi̯.pǝ (Opglabbeek), ǫu̯.tslē.pǝ (Heesveld-Eik), uittrekken: ūttrękǝ (Rijckholt), uitvaren: ū.t˲vã.rǝ (As, ... ), ū.t˲vǫǝ.rǝn (Eksel), ū.t˲vǭǝ.rǝn (Overpelt), ǫu̯.t˲vǭ.rǝ (Munsterbilzen), ǭ.t˲vǭ.rǝ (Beverst, ... ) Als men bij het ploegen van een voor het einde van het stuk of de keerstrook bereikt heeft, laat men de ploeg uit de grond komen. Met deze handeling wordt het keren ingezet. Blijkens een aantal termen tilt men de ploeg op of laat men de staart los of duwt deze zover om, dat de schaar niet meer voort. Een wentelploeg haalt men uit de voor, door na ontgrendeling van de ploegboom de achterploeg aan de staart (meestal naar rechts) om te trekken, waardoor het dubbele ploeglichaam gaat kantelen. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 123b; monogr.] I-1
de ploeg verstellen (de balk) hoger / lager zetten: hugǝr / ligǝr zętǝ (Cadier), (de grindel) dieper / dreger zetten: dēpǝr / dręi̯gǝr zętǝ (Baexem), (de grindel) verschevelen: vǝrsxę̄vǝlǝ (Lottum, ... ), (de kam) verscheveien: vǝrsxę̄vǝlǝ (Lottum), (de ketting) stand geven: sta.nt ˲gę̄vǝ (Lottum), (de kram(p)) herhangen: hɛrhaŋǝ (Valkenburg), (de kram(p)) omzetten: ømzętǝ (Cadier), (de ploeg) een schakel dieper zetten: nǝ sxǭ ̞kǝl dipǝr zętǝ (Bokrijk), (de ploeg) meer voor geven: mi vǭr gē ̝ǝvǝ (Cadier), (de ploeg) verschevelen: vǝrsxę̄vǝlǝ (Aijen, ... ), (de ploeg) zetten: zetǝ (Swalmen), zętǝ (Margraten, ... ), zętǝ(n) (Oostham, ... ), (de ploegbalk) verzetten: ˲vǝrzętǝ (Mook), (de pulf) laten zakken: lǭtǝ zákǝ (Merselo), (de pulf) naar de hoogt zetten: nǫr dǝ hø̜xt ˲zę ̞tǝ (Merselo), (de pulf) verzetten: ˲vǝrzętǝ (Lottum, ... ), (de rol) aflaten: āflǭtǝ (Margraten), ǭflǭtǝ (Rijckholt), (de rol) optrekken: ǫptrękǝ (Margraten, ... ), (de rooster) herzetten: hɛrzętǝ (Tessenderlo), (de schalm) breder / smaler zetten: brei̯ǝr / smãlǝr zętǝ (As, ... ), (de schalm) enger / breder zetten: eŋǝr / bręi̯ǝr zętǝ (Zutendaal), (de slob) stellen: stęlǝn (Stein), (de trekhaak) verzetten: vǝrzętǝ (Cadier), (de trekketten) naar links / rechts hangen: nǫ leŋs / ręǝts hai̯ŋǝ (Simpelveld), (de trekketting) verzetten: vǝrzętǝ (Kronenberg), (de/het riester) verstellen: vǝrstęlǝ (Oirlo), vǝrštęlǝ (Panningen), (een ketten) korter hangen: kótǝr hai̯.ŋǝ (Simpelveld), (een ketten) langer hangen: laŋǝr hai̯ŋǝ (Simpelveld), (een ketting) inkorten: inkǫrtǝ (Mook), (een ketting) korter maken: kǫrtǝr mãkǝ (Horst), (een ketting) langer maken: laŋǝr mãkǝ (Aijen, ... ), (een ketting) opkorten: opkǫrtǝ (Heythuysen), (een ketting) verlengen: vǝrleŋǝ (Heythuysen), (het rullen) hoger / dieper zetten: hugǝr / dēpǝr zętǝ (Cadier), breder / smaler zetten: brēǝr / smǭlǝr zętǝ (Genk), breder zetten: bręi̯ǝr zętǝ (Lottum), de kam) regelen: rē.gǝlǝ (Genk, ... ), ręi̯.gǝlǝ (Opglabbeek), rɛi̯.gǝlǝ (Zutendaal), de molen draaien: dǝ myǝlǝ drii̯ǝ (Margraten, ... ), de muil vol geven: dǝ mul vǫl gē ̞ǝvǝ (Margraten), diep / dreeg draaien: dīp ˱drɛ̄i̯ǝ / drę̄x ˱drɛ̄i̯ǝ (Merselo), diep / dreeg stellen: dēp / dręi̯ štęlǝ (Gronsveld), diep / dreeg zetten: dēp / dręi̯x ˲zętǝ (Baexem), dieper / dreger stellen: depǝr / dręi̯gǝr stęlǝ (Horst), dēpǝr / drei̯ǝr štęlǝ (Waubach), dēpǝr / dręi̯gǝr štęlǝ (Maasniel, ... ), dieper / dreger zetten: depǝr / dręi̯.gǝr zętǝ (Horst), dipǝr / dręgǝr zętǝ (Aijen), dipǝr / drę̄gǝr zętǝ (Oirlo), dipǝr / drę̄i̯gǝr zętǝ (Mook), dēpǝr / drei̯ǝr zętǝ (Nieuwenhagen), dēpǝr / drēgǝr zę.t(s)ǝ (Simpelveld), dēpǝr / drēgǝr zętǝ (Mechelen), dēpǝr / dręi̯.gǝr zętǝ (Kronenberg, ... ), dēpǝr / dręi̯gǝr zetǝ (Nunhem), dēpǝr / dręi̯gǝr zętǝ (Haelen, ... ), dēpǝr / dręi̯ǝr zetǝ (Gronsveld), dēpǝr / dręi̯ǝr zętǝ (Cadier, ... ), dēpǝr / drę̄gǝr zętǝ (Posterholt), dēpǝr / drę̄i̯ǝr zętǝ (Oirsbeek), dieper / hoger stellen: dīpǝr / huǝgǝr stęlǝ (Leopoldsburg), dieper / iochter zetten: depǝr / loxtǝr zętǝ (Tessenderlo), dipǝr / loxtǝr zętǝ (Oostham), dieper / schouder zetten: dipǝr / sxādǝr zętǝ (Gingelom, ... ), dipǝr / šāǝr zętǝ (Genk, ... ), dēpǝr / šǫu̯ǝr zętǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), dieper in de grond zetten: dęi̯pǝr ęn ǝ grǫnt ˲zętǝ (Hasselt), dieper regelen: dēpǝr rēgǝlǝ (Schaesberg), dieper steken: dēpǝr stę̄kǝ (Leuken), dieper zetten: dipǝr zętǝ (Lommel, ... ), dēpǝr zętǝ (Velden), een gaatje nader / wijder zetten: ęi̯ gø̄ ̞tjǝ nǭdǝr / wi ̞i̯ǝr zętǝ (Maasmechelen), enger / breder zetten: ęŋǝr / briǝi̯ǝr zętǝ (Lottum, ... ), ęŋǝr / brēǝr zętǝ (Genk), ęŋǝr / bręi̯ǝr zętǝ (Doenrade), ęŋǝr / brɛi̯ǝr zetǝ (Rijckholt), enger / wijder zetten: e ̝ŋǝr / wīǝr zętǝ (Simpelveld), eŋǝr / wiiǝr zętǝ (Margraten), ęŋǝr / wīr zętǝ (Horst), ęŋǝr / wīǝr zętǝ (Oirlo), groter / kleiner verschevelen: grø̜tǝr / klę ̞ndǝr vǝrsxę̄vǝlǝ (Merselo), groter / kleiner zetten: grø̜dǝr / klęndǝr zętǝ (Aijen, ... ), grover / fijner zetten: grǭvǝr / fīnǝr zętǝ (Haelen), half openzetten: hǫu̯f ōǝpǝzętǝ (Margraten), herhangen: hɛrhaŋǝ (Paal), hɛrhaŋǝn (Koersel), herspannen: hɛrspanǝ (Bree, ... ), herstellen: hɛrstęlǝ (Lanklaar), herzetten: hárzęʔǝn (Kwaadmechelen), hǝrzętǝ (Beverst), hɛrzętǝ (Opglabbeek), hoog / laag zetten: hōx / lēx ˲zętǝ (Middelaar), luchteren: løxtǝrǝ (Maasmechelen), meer / minder grond geven: mi / mendǝr grōnt ˲gę̄vǝ (Oost-Maarland), meer / minder land geven: mi / mendǝr lãnt ˲gę̄vǝ (Oost-Maarland), meer / weiniger grond geven: mīǝ / wēnegǝr grõnt ˲gē ̞ǝvǝ (Margraten), meer in de grond zetten: mīr ęn ǝ grǫnt ˲zętǝ (Hasselt), met een grotere voor bouwen: met˱ ęn grøę̄dǝr vōr bǫu̯ǝ (Ottersum), omhangen: `omhaŋǝ (Doenrade), omhoog / omlaag stokken: ømhōx / ømlēx stø̜kǝ (Siebengewald), omhoog / omlaag zetten: ømhōǝx / ømlēx ˲zętǝ (Mook), omschevelen: ømsxę̄vǝlǝ (Ottersum), omschifferen: ømsxefǝrǝ (Siebengewald), op- / afdraaien: op˱drɛ̄i̯ǝ / af˱drɛ̄i̯ǝ (Ottersum, ... ), op- / afsteken: opstę̄kǝ / afstę̄kǝ (Mook, ... ), opstę̄kǝ / áfstę̄kǝ (Oirlo), op- / afstokken: opstø̜kǝ / afstø̜kǝ (Siebengewald), op- / afzetten: op˲zętǝ / ãf˲zętǝ (Lottum), op- / omlaagdraaien: op˱drɛ̄i̯ǝ / omlēx˱drɛ̄i̯ǝ (Mook), regelen: rē.gǝlǝ (Heesveld-Eik), rēgǝlǝ (Tongeren), rēgǝlǝn (Overpelt), rę̄ ̝gǝlǝ (Rijckholt), rę̄gǝlǝ (Kanne), rīgǝlǝ (Opglabbeek), spannen: spanǝ (Berverlo), spanǝn (Lommel), stellen: stę.lǝ (Val-Meer), stęlǝ (Sint Pieter, ... ), štęlǝ (Bocholtz, ... ), stemmen: štøm (Margraten), štømǝ (Margraten  [(het regelen van de voorbreedte bij brabantse ploeg)]  ), štø̜mǝ (Rijckholt), toezetten: bǫu̯ tuzętǝ (Margraten), verhakken: vǝrhakǝ (Heythuysen), verscheffenen: vǝrsxęfǝnǝ (Gennep, ... ), verscheveren: vǝrsxę̄vǝrǝ (America, ... ), verschuiven: vǝrskøę̄i̯vǝ (Opheers), vǝršīvǝ (Neeroeteren), versteken: vǝrstę̄kǝ (America, ... ), verstellen: vǝrstęlǝ (Blitterswijck, ... ), vǝrstęlǝn (Achel, ... ), vǝrštelǝ (Brunssum), vǝrštęlǝ (Baarlo, ... ), vǝrštɛlǝ (Rijckholt, ... ), verstellen met de zwengel: vǝrštęlǝ met ˲dǝr šwøŋǝl (Simpelveld), verzetten: vǝrzetǝ (Rijckholt), vǝrzetǝn (Lommel), vǝrzę ̝tǝ (Cadier, ... ), vǝrzętǝ (Aijen, ... ), wijd zetten: wit ˲zętǝ (Horst), zwaarder / lochter spannen: zwǫrdǝr / loxtǝr spanǝn (Lommel) Gewoonlijk kan bij elke ploeg de ploegdiepte, de breedte van de te ploegen voor en de mate waarin de los te ploegen aarde wordt omgekeerd, op de een of andere manier gewijzigd worden. A. Voor de diepte van de voor is vooral bepalend de stand van de ploegboom t.o.v. het akkeroppervlak. Hoe dichter het vooreind van de ploegboom bij de grond staat, des te dieper is de voor. Bij een voetploeg regelt men de voordiepte, door de ploegboom langs de steel van de voorsteun (slof of wiel) omhoog of omlaag te schuiven en hem in de gewenste stand (met een pin door één van de gaatjes) daarop vast te zetten. Ook kan men de grindelkettingen inkorten of verlengen, zodat de daarmee verbonden ploegkam lager of hoger komt te staan. Bij sommige voetploegen is de kam of de trekhaak verbonden met een grindelstang, waarvan de hoogte geregeld kan worden door een mechaniek op het vooreinde van de ploegboom. Bij oude karploegen regelde men de diepte van de voor, door de ploegboomdrager langs de beide opstaande palen te verschuiven en hem op de gewenste hoogte met twee pinnen op die palen vast te .zetten. Men moest daarbij tevens de ploegboombeugel (waaraan de beide grindelkettingen) op de kam van de ploegboom verzetten. Bij de latere ijzeren karploegen is de voorploeg voorzien van een speciale diepteregelaar. Afhankelijk van het fabrieksmerk kan die bestaan uit een hefboom met grendel en veer, die op een getande cirkelboog verplaatst moet worden ofwel een vertikale schroef waarlangs het vooreind van de ploegboom d.m.v. een zwengeltje op de gewenste hoogte wordt gevijzeld. B. De breedte van de voor wordt voornamelijk bepaald door het punt waar men de trekkracht laat aangrijpen. Als men bij een naar rechts werkende ploeg dat punt meer naar de landzijde verplaatst, zal de ploeg naar rechts willen en derhalve een smallere voor afsnijden. Verplaatst men dat punt naar de voor-zijde (naar rechts), dan zal de ploeg naar links gedrongen worden en dus een bredere voor trekken. Bij een ploeg met een kam regelt men de voorbreedte, door de haak of ring van de trekketting in de gewenste gleuf of opening van de kam te plaatsen. Bij een voet- of karploeg met een stelboog wordt de verschuifbare trekstang in de gewenste stand (met een pin door één van de gaten) op die boog vastgezet. Bij karploegen kan men de voorbreedte ook nog wijzigen, door een van beide grindelkettingen in te korten. C. Of de los te ploegen aarde meer of minder wordt verplaatst en omgekeerd, is afhankelijk van de stand van het riester. Naarmate het achtereind van het riester verder van het ploeglichaam af staat en de bovenkant van een gebogen riester meer buitenwaarts overhelt, zal de los gesneden aarde meer verplaatst en omgekeerd worden. D.m.v. een staaf kon men het strijkbord in de gewenste stand zetten. De gegevens waaruit dit lemma is samengesteld, zijn grotendeels verstrekt in antwoord op de niet juist geformuleerde vraag N 11, 39 "de stand van de ploeg verstellen, zodat het riester (!) diep of ondieper door de grond snijdt". Ze werden echter zo goed mogelijk naar de onder A., B. en C. bedoelde mogelijkheden gerangschikt. Sommige, vooral in rubriek A. voorkomende termen als verzetten, verstellen, regelen e.d. lijken evengoed bruikbaar voor de regeling, bedoeld in de rubrieken B. en C. of voor het verstellen of afstellen van de ploeg in het algemeen. [N 11, 39; N 11A, 90 + 94 + 96 + 97m + 98e + 99d + 139b + 139c; JG 1a; monogr.] I-1
de portiuncula-aflaat verdienen aflaat beden: aaflaot baeje (Geulle, ... ), aafloat bèejen (Uikhoven), den aaflaot bij-je (Boorsem), den aflaot beeje (Siebengewald), aflaat verdienen: aaflaot verdeene (Beesel, ... ), aaflaote verdeene (Baarlo), aflaot verdeene (Sevenum), aflaot verdiene (Tienray), aflaten halen: aflaoten halen (Venray), in- en uitbeden: in en oetbaeije (Grevenbicht/Papenhoven), in- en uitgaan: ien en oewet gaon (Neerpelt), in en oet gaon (Doenrade, ... ), in en oetgao (Klimmen), in en oetgaon (Sevenum), in en oewtgoan (Achel), in en oot gwén (Eigenbilzen), in en ōēt gaank (Terlinden), in- en oetgaon (Neerbeek), in-èn-oatgón (Sint-Truiden), in- en uitlopen: in en oet loupe (Montfort), portiuncula beden: persjonkela baeje (Heel), persjonkele baije (Horn), persjonkele beejen (Ophoven), persjónkela baeje (Obbicht), pesjonkele baeje (Weert), portiuncula bèje (Maastricht), portiuncula houden: pesjonkele hoaje (Weert), portiuncula verdienen: pesjonkele verdeene (Weert), portiuncula-aflaat beden: de pasjónkele aflaot bèjje (Maastricht), portiuncula-aflaat verdienen: perschonkeleaflaot verdeene (Ospel), portiunculbeden: psjonkelbèèe (Guttecoven), portiunculen: besjonkele (Sevenum), parschoenkele (Schimmert), parsjoenkele (Roermond), pasjonkele (Gulpen), pāārsjoĕnkele (Nieuwenhagen), perchjoenkele (Jeuk, ... ), persjankĕle (Hoeselt), persjoenkele (Nuth/Aalbeek, ... ), persjoenkele gaon (Tessenderlo), persjoenkelen (Diepenbeek, ... ), persjongkele (Bocholt, ... ), persjonkele (Baarlo, ... ), persjonkele gooen (Eksel, ... ), persjonkelen (Zonhoven), persjonkule (Wijk), persjoonkelen (Neerpelt), persjónkele (Eigenbilzen, ... ), persjónkle (Klimmen), persjônkele (Geulle, ... ), persoenkele (Opglabbeek, ... ), persoonkele (Maastricht), perts-joenkele (Kerkrade), pesjonkele (Reuver, ... ), pesjonkelen (Eksel), petjoenkele (Hoepertingen, ... ), petsjoenkelen (Heers), petsjoenkelen goan (Heers), porsioŋkələ (Montzen), porsjioenkele (Opglabbeek), porsjoenkele (Merselo, ... ), porsjonkela (Peer), porsjonkele (Bree, ... ), porsjonkelen (Hechtel, ... ), portjeoenkele (Bocholtz), portsioengkoele (Hoensbroek), portsioenkele (Waubach), portsiónkele (Schinnen), pòrsjunkələ (Maastricht), pøͅsjuŋkələ (Maasbree, ... ), pərsjonkələ (Hoeselt), pəschonkələ (Loksbergen, ... ), Ook vaak: in en oeëtgoa...  portsioengkele (Hoensbroek), op Allerzielendag  pesjonkele (Houthalen), Oudere mensen spreken nog van `in- en oetloupe`.  persjónkele (Maastricht), uit- en ingaan: oet en in gaon (Guttecoven), oet-en-ingaon (Klimmen), oot en in gwèn (Eigenbilzen, ... ), uit- en inlopen: oet-en i-loope (Kunrade) De kerk in- en uitgaan bij het bidden van de toties-qoties-aflaat. Dat kon men doen: a)op het Portiuncula-feest, b)op het feest van O.L. Vrouw van de Rozenkrans (7 oktober) en c)in de namiddag en avond van Allerheiligen en op de dag van Allerzielen. [pars [N 96B (1989)] || De portiuncula-aflaat, die verdiend kon worden op het Portiunculafeest op 2 augustus [portsiónkela-ablas?]. [N 96B (1989)] || Een tijdelijke aflaat. [N 96B (1989)] III-3-3