e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de gaffel toezetten add. de gaffel openzetten: [sic]  de gaffel openzetten (Kwaadmechelen), de gaffel ope of taa zette  de gaffel open zetten (Jeuk), de gaffel tou of wope zeten  de gaffel wope zeten (Rijkhoven), de gaffel uitzetten: de gaffel in of out zeten  de gaffel out zeten (Rijkhoven), de gaffels openzetten: [sic]  de gaffels open (Montenaken), de poort groter zetten: de poort groiter of kleinder zetten  de pōrt graiter zetten (Mechelen-aan-de-Maas), de vork openzetten: [sic]  de vuirek oeəpe zette (Hoepertingen), de vurk toe of open  de vurk open (Horpmaal) Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2
de gezamenlijke balken van de eg, het egraam [eg]balken: [eg]˱ba.lkǝ (Grote-Spouwen, ... ), [eg]˱ba.lǝkǝ (Groot-Gelmen, ... ), [eg]˱balǝkǝ (Duras, ... ), [eg]˱bau̯.kǝ (Rijkhoven), [eg]˱bá.lǝkǝ (Gutschoven, ... ), [eg]˱bā.lǝkǝ (Kanne, ... ), [eg]˱bɛ ̝lǝk (Wanssum), [eg]˱bɛlǝk (Ransdaal), (sg [eg]ba.lǝk)  [eg]˱bɛ.lǝk (Maasmechelen, ... ), [eg]raam: [eg]rām (Beek, ... ), balken: ba.lkǝ (Berg, ... ), ba.lǝkǝ (Aalst, ... ), ba.lǝkǝ(n) (Helchteren), balǝkǝ (Aijen, ... ), bá.lkǝ (Bilzen, ... ), bá.lǝkǝ (Borgloon, ... ), bálǝkǝ (Buvingen, ... ), bā.lǝkǝ (Kanne), bē̜ ̞lǝk (Brunssum, ... ), bɛlǝk (Berg, ... ), (sg ba.lǝk)  bɛ.lǝk (Dilsen, ... ), (sg bau̯.k)  bɛi̯.k (Bree, ... ), (sg bá.lǝk)  bɛ.lǝk (Mechelen-Bovelingen), balkjer(en): bɛlǝkšǝr(ǝ) (Simpelveld), bomen: byǝm (Aijen), eegdebalken: (sg ēgdjǝba.lǝk)  ēgdjǝbɛ.lǝk (Ophoven), egebalken: eęgǝbɛlǝk (Heerlen, ... ), ēi̯gǝbalǝkǝ (Sint Pieter), ē̜gǝbɛlǝk (Klimmen, ... ), egebomen: ē̜gǝbø̜m (Middelaar), egeraam: ē̜gǝrām (Aijen, ... ), freem: frē̜m (Simpelveld), gaffeltje: gɛfǝlkǝ (Maasmechelen), hinderste balk: heŋǝštǝ balǝk (Waubach), hoofdblok: hōft˱blǫk (Lommel), ijzeren roeden: īzǝrǝ rōu̯ǝ (Margraten), ijzeren roes: īzǝrǝ rōs (Margraten), kader: kãǝdǝr (Overpelt), kādǝr (Godschei), middelste balk: medǝlstǝ balǝk (Waubach), raam: rãm (Kerkhoven), rām (As, ... ), rǭ(ǝ)m (Achel, ... ), rǭm (Beverst, ... ), voorste balk: vȳǝštǝ balǝk (Waubach) De eg bestaat uit een aantal hoofdbalken die onderling verbonden zijn door dwarsbalkjes of scheien. Tezamen vormen ze het raam van de eg. De in dit lemma opgenomen termen zijn van toepassing op de egbalken in het algemeen. Ze werden opgegeven als benaming voor zowel de hoofd- als de verbindingsbalkjes. Aan het eind van het lemma zijn een aantal voor zichzelf sprekende termen opgenomen, die betrekking hebben op het door hoofd- en dwarsbalkjes gevormde geraamte van de eg. [JG 1a + 1b; N 11, 69a + b; N 11A, 155c; monogr.] I-2
de goede stand hebben (de roede) hangt goed: haŋt ˲gǫǝt (Lummen), (de roede) heeft goede spanning: hiǝt ˲gōj spaneŋ (Weert), (de roede) is goed gevleugeld: is˱ gōt ˲gǝvlø̄gǝlt (Kaulille), (de roede) staat goed: stęjt ˲gōt (Neeritter, ... ), štęjt ˲gōt (Herten), (de roede) staat goed op de tempel: stiǝt ˲gōt˱ ǫp ǝ tęmpǝl (Weert), (de roede) staat goed op de wind: (de roede) staat goed op de wind (Lummen, ... ), (de roede) staat op snede: stiǝt˱ ǫp sni.j (Weert), stęjt˱ ǫp snɛ (Maxet) De goede stand hebben, gezegd van een roede, wanneer deze nieuw is ingebracht. [N O, 7n] II-3
de graantoevoer regelen graankoord regelen: grǭnkōr rēgǝlǝ (Lummen), keuren: keuren (Leunen, ... ), kȳrǝ (Weert), kø̄rǝ (Herten, ... ), kø̜̄rǝ (Gennep, ... ), regelen: rēgǝlǝ (Aldeneik), rę̄gǝlǝ (Einighausen), voeren: vōrǝ (Neeritter, ... ) De graantoevoer naar de stenen regelen. Daartoe wordt gebruik gemaakt van het schoen dat aan de onderzijde in verticale richting bewogen kan worden. Hoe schuiner het schoen staat, des te meer graan tussen de stenen wordt gebracht. Er zijn verschillende methodes om de stand van het schoen te regelen. De meest verspreide methode is die met de graanstok. De graanstok, die via een touwtje aan het schoen is bevestigd, kan vastgezet worden in de groeven van de berrie. Wanneer men de graanstok achteruit zet, dan trekt het koord het schoen omhoog, zodat er minder graan gegeven wordt. De graanstok vooruit zetten betekent dat er meer graan naar de stenen wordt gevoerd. In verschillende molens kent men de graanstok niet meer. Het koord is verbonden met een tandwieltje met rem dat onder in de molen is geplaatst. Met behulp van dit tandwieltje kan de molenaar het schoen in een willekeurige positie plaatsen. Op enkele plaatsen hanteert men een eenvoudiger systeem. Het koord dat het schoen doet bewegen, is vervangen door een ketting of een leren riempje met gaatjes; op het kuipdeksel is een spijker aangebracht waarin het riempje in een willekeurige stand kan worden vastgezet. De graantoevoer vergroten leverde volgens een aantal invullers een grover, de graantoevoer verminderen daarentegen een fijner produkt op. Zie voor de specifieke benamingen voor het laten zakken respectievelijk lichten van het schoen de lemmata ɛgraan vermeerderenɛ en ɛgraan verminderenɛ.' [N O, 36j; Jan 159; N O, 19p] II-3
de groef sluiten de groef dichtmaken: dǝ gruf dextmākǝ (Milsbeek), de groef dichtrollen: de groef dichtrollen (Lommel), de groef toelikkeren: dǝ jruf tsǫwlekǝrǝ (Bleijerheide), de groef toemaken: dǝ gruf tumākǝ (Roggel), de voor aankloppen: dǝ vǭr āklopǝ (Montzen), groef sluiten: gruf slytǝ (Milsbeek), gruf sløtjǝ (Meijel), grōf slūtǝn (Dilsen), grūf slawtǝ (Bilzen), groef toekloppen: grūf tawklǫpǝ (Bilzen), sleuf toemaken: slø̄f tumākǝ (Maasbree), toekloppen: tuwklopǝ (Posterholt) Het met de scherpe kant van de hamer toedrukken of dichtkloppen van de buitennaaigroef, nadat men er lijm in gesmeerd heeft. [N 60, 114a] II-10
de grond omwoelen beuken: būkǝ (Waterloos), boren: bø̜̄rǝ (Vlodrop), bōrǝ (Boshoven, ... ), bōrǝn (Helchteren), bōǝrǝ (Grathem), bǫrǝ (Maasmechelen), bǭrǝ (Baarlo, ... ), brakken: brakǝ (Boekt Heikant), broeien: brui̯ǝ (Montfort), brullen: brølǝ (Oud-Waterschei), de grond omwoelen: dǝ grōnt ømwølǝ (Smeermaas), de kop in gen aarde steken: dǝr kǫp egǝn ɛi̯ǝt štē̜i̯ǝkǝ (Teuven), de kop in gen aarde zetten: dǝ kǫp en gǝn ērt zɛtǝ (Oirsbeek), in de grond boren: ɛn dǝ grǫŋk būrǝ (Gelieren Bret), in gen aarde stoten: en gǝn ē̜rt stūǝtǝ (Noorbeek, ... ), met de kop in de aarde staan: metǝ kǫp ęnt jat støn (Wellen), moerken: murǝkǝ (Beringen), mollen: mølǝ (Gronsveld), mø̜lǝ (Oost-Maarland, ... ), moren: mãrǝ (Bocholt), morǝ (Rekem, ... ), murǝ (Overpelt), mørǝ (Leopoldsburg), mø̄rǝ (Blerick), mø̜̄rǝ (Sittard), māǝrǝ (Rotem), mōrǝ (Beringen, ... ), mōrǝn (Achel, ... ), mōǝrǝ (Holtum, ... ), mūǝrǝ (Zepperen), mǫrǝ (Bree, ... ), mǫu̯rǝ (Eisden), mǫǝrǝ (Hasselt), mǭrǝ (Boorsem, ... ), mǭrǝn (Roosteren), mǭǝrǝ (Bree), ommoren: ǫmōrǝ (Opitter), omwroetelen: ømvrø̄tǝlǝ (Bocholtz), stoten: stūtǝn (Lanklaar), woelen: wui̯lǝ (Spalbeek), wulǝ (Tegelen), wȳlǝ (Neeritter), wø̄lǝ (Ransdaal), wø̄lǝn (Mechelen, ... ), wø̜i̯lǝ (Einighausen), wōlǝn (Opglabbeek), wūlǝ (Tongeren), wǫu̯lǝ (Borgloon), wǫǝlǝ (Vliermaal), wroelen: vrilǝ (Hasselt, ... ), vrylǝ (Borgloon, ... ), vrøi̯lǝ (Lummen), vrølǝ (Riksingen, ... ), vrølǝn (Stevoort), vrø̜u̯ǝlǝ (Lummen), vrīlǝ (Kermt), wrīlǝ (Beverst), wroetelen: vrytǝlǝ (Halen), vrȳtǝlǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), vrø̄tǝlǝ (Haelen, ... ), vrø̜i̯tǝlǝ (Linkhout), wroeten: vrȳtǝ (Meijel), vrø̄tǝ (Boekend), vrūǝtǝ (Rapertingen) Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c] I-11
de grond vasttreden, aanstampen aandammen: ā.ndamǝ (Lanklaar), aankloppen: ānklǫpǝ (Bree, ... ), aanplempen: ānplɛmpǝ (Nunhem), aanslaan: ǫǝnslǭǝn (Neerpelt), aanstampen: ā.nsta.mpǝ (Lanklaar), āštampǝ (Waubach), ǭǝnsta.mpǝ (Sint Huibrechts Lille), aanstoten: ānstuǝtǝ (Vucht), aantrampelen: āntra.mpǝlǝ (Bree, ... ), aantrappen: āntrapǝ (Bree), aantreden: ã.n[treden] (Neerharen  [(met plankjes onder de klompen)]  ), ãn[treden] (Lanaken), án[treden] (Meijel), ó̜n[treden] (Berg  [(met plankjes)]  ), ó̜nj[treden] (Bommershoven, ... ), ø̜n[treden] (Lauw), ān[treden] (Beek, ... ), ǫǝn[treden] (Wijchmaal), ǫǝntrē̜ǝ (Zonhoven), ǭ.n[treden] (Hoepertingen  [(met plankjes onder de klompen)]  , ... ), ǭn[treden] (Brustem, ... ), ǭǝ.n[treden] (Mechelen-Bovelingen  [(met plankjes)]  , ... ), ǭǝn[treden] (Boekhout, ... ), ɛn[treden] (Overrepen), aantreden bet de klonken: ǭǝ.ntriǝ bę dǝ klu.ŋkǝ (Groot-Gelmen), aftreden: af[treden] (Aalst  [(met plankjes)]  , ... ), áf[treden] (Buvingen  [(met plankjes)]  ), anhouwen: ānhǫu̯ǝ (Bocholt  [(met de schoep)]  , ... ), daaltreden: dø̜.l[treden] (s-Herenelderen  [(met plankjes)]  ), dø̜l[treden] (Piringen), dǫl[treden] (Gors-Opleeuw), dǭ.l[treden] (Broekom  [(met plankjes onder de klompen)]  ), dammen: damǝ (Lummen, ... ), damǝn (Vucht), kleinmaken: klēnmǭ.kǝ (Grote-Spouwen  [(met plankjes onder de klompen)]  , ... ), klęi̯nmǭ.kǝ (Guigoven  [(met hark of schop)]  ), klɛ̄nmǭ.kǝ (Herderen), kleintreden: klei̯ntrīǝ (Stevoort  [(met plankjes onder de klompen)]  ), kloppen: klǫpǝ (Opitter  [(met de schoep)]  ), neertrampelen: nē̜rtra.mpǝlǝ (Wijshagen), plathouwen: plat˱ǫu̯ǝ (Leut  [(met een gesteelde pletplank)]  , ... ), platklatsen: platklatsǝ (Stokkem  [(met de schoep)]  ), plattreden: pla.t[treden] (Vliermaal), plat[treden] (Uikhoven), plát[treden] (Wintershoven  [(vroeger met plankjes onder de voeten)]  ), pletsen: plętsǝ (Kerkhoven, ... ), plɛtsǝ (Houthalen), plɛtšǝ (Wijlre), sloffen: slū.fǝ (Diepenbeek), toetreden: tou̯[treden] (Kanne  [(met plankjes onder de klompen)]  ), tu[treden] (As), táu̯[treden] (Membruggen, ... ), tā[treden] (Melveren, ... ), tǫu̯[treden] (Broekom  [(met plankjes)]  , ... ), t˙ǫu̯[treden] (Gronsveld), trampelen: tra.mpǝlǝ (Grote-Brogel, ... ), trappelen: tra.pǝlǝn (Achel), trá.pǝlǝn (Neerpelt), treden: [treden] (Alken, ... ), triǝ (Kerkom), triɛ (Berlingen, ... ), trē.(ǝ)n (Eksel), trē.ǝ (Zonhoven), trēǝn (Heppen), trē̜.ǝ (Beverst, ... ), trē̜ǝ (Zonhoven), trē̜ǝn (Kwaadmechelen), tręi̯ǝ (Diets-Heur, ... ), trī.ǝ (Diepenbeek), trī.ǝ(n) (Stokrooie), trīǝ (Berbroek, ... ), trīǝ(n) (Godschei), tr˙ē̜ǝ (Henis), tribbelen: trebǝlǝn (Lommel), trippelen: trepǝlǝ (Meldert), trepǝlǝn (Overpelt), tri.pǝlǝ (Beringen, ... ), tri.pǝlǝn (Helchteren, ... ), trii̯pǝlǝ (Vorsen), tripǝlǝ (Aalst  [(met plankjes)]  , ... ), trī.pǝlǝ (Rukkelingen-Loon  [(met plankjes)]  , ... ), vaneensloffen: vǝnēnslū.fǝn (Vliermaalroot), vastlopen: va.stluǝpǝn (Hamont), vasttrampelen: vasttra.mpǝlǝ (Opitter), vasttreden: vas[treden] (Brustem, ... ), vā.s[treden] (Jesseren, ... ) In de moestuin of op een klein perceeltje kan men - wanneer men niet over een hand- of tuinrol beschikt - de bewerkte grond platkloppen met de spade, de schoep of een plet-plank ofwel vasttreden met de voeten, waarbij dan vaak plankjes onder de klompen worden gebonden. Voor de dialectvarianten van het woord(deel) ''treden'' zij verwezen naar het lemma ''het land aftreden''. [JG 1a + 1b + 1d; N P, 20 add.; monogr.] I-2
de gummiring afnemen afdoen: aafdoeë (Wijlre), oafdōēn (Houthalen), afnemen van de pouleband: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  aa.fnummə van də poelbantj (Grathem, ... ), aftrekken: aaftrèkke (Geleen), aftreͅkə (Meijel), de band afdoen: bandj aafdoon (Swalmen), de caoutchouc aftrekken: də kàtsjŏĕ aaftrekkə (As), de caoutchouc ring uitdoen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  de kátsjoewe ri.ng óó.tdōē.n (Zolder), de kátsjoewe ri.ng óó.ttrèkke (Zolder), de caoutchouc uitdoen: kestoe out doen (Kortessem), de caoutchouc uittrekken: caoutchoue auttrekken (Jesseren), de poulering aftrekken: d’r poulenrink aaftrèkke (Klimmen), de ring afdoen: de rink aafdoên (Doenrade), de ri‧nk aafdoon (Weert), ring afdôên (Venray), rink aafdoon (Geleen), de ring aftrekken: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  den ring aftrékke (Wanssum), Opm. v.d. invuller: gummiring = catjoese renk.  rink aattrekke (Jeuk), de ring uitdoen: de renk outdoen (Rijkhoven), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de rènk autdoēn (Bilzen), de ring uittrekken: der renk aattrekken (Mielen-boven-Aalst), rènk oet trekke (As), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  de rènk auttrèkke (Bilzen), de ring van de poot trekken: dər re.ŋk˃ van dər p‧uət treͅ.kə (Eys), de stevel aftrekken: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  stevel aftrékke (Wanssum), gummi afdoen: goemi afdon (Eys), gummi aafdoon (Beesel), het caoutchoucje afpakken: katjoeke aafpakken (Eisden), het caoutchoucje uitdoen: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  et kátsjoeke óó.tdōē.n (Zolder), het caoutchoucje uittrekken: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  et kátsjoeke óó.ttrèkke (Zolder), het ringetje afdoen: rinkske aafdoohn (Herten (bij Roermond)), ontringen: oontringe (Sint-Pieter), òntringe (Echt/Gebroek), uittrekken: euttrekken van de latekau (Tongeren) het afnemen van de gummiring? [N 93 (1983)] III-3-2
de gummiring afnemen add. caoutchoucje: kátsjoeke (Zolder), prijsbandje: Zie: kónstatäör; banderol [*!].  priesbènjtje (Sittard) (Duiven) Gummiringetje (dat geklokt wordt op wedvluchten). || Controlebandje bij wedvluchten der postduiven. III-3-2
de heg knippen (de) haag scheren: de haag scheren (Jeuk), de haag sjèère (Noorbeek, ... ), de hoaf schere (Sint-Truiden), de hoag schere (Sint-Truiden), haag chère (Sint-Martens-Voeren), hoag schère (Eigenbilzen), (de) heg scheren: de heg schèère (Meerlo), de hek schaere (Blerick), de hek schaire (Ospel), de hek schere (Montfort), de hek sjaere (Reuver), de hek sjèren (Neerharen), de hègk-sjèère (Helden/Everlo), de hègt sjère (Bree), de hèk sjaere (Klimmen), de hèk sjeere (Maastricht), de hék schēēre (Schimmert), de hêgk sjaire (Ell), de hêk sjaere (Herten (bij Roermond)), de hêk sjère (Schimmert), də héch sjéérə (Meijel), də hɛk šērə (Bleijerheide, ... ), də h‧eͅk šēͅ.rə (Kinrooi), ek šēərə (Lanklaar), hek sjeere (Schaesberg), hekschēren (Ophoven), heͅq šēͅrə (Neeroeteren), hèk schère (Buchten), hèk sjèère (Noorbeek, ... ), hêk sjaere (Swalmen), de heg knippen: de heg knippe (Oirlo), de heg knippen (Meijel), de hek knippe (Boekend), knippen: knepə (Montfort), knippe (Maastricht, ... ), knippen (Gennep, ... ), scheren: schaere (Venlo, ... ), scheeren (Maastricht, ... ), scheerə (Leopoldsburg), schere (Jeuk, ... ), scheren (Eksel, ... ), schēēre (Schimmert), schèren (Neeroeteren, ... ), schèèrə (Arcen), schéére (Tienray), sjaere (Echt/Gebroek, ... ), sjaeren (Lutterade), sjaerre (Sittard), sjeerə (Rekem), sjâêren (Guttecoven), sjäre (Guttecoven), sjèere (Maastricht), sjère (Gronsveld, ... ), sjèère (Mheer), sjéére (As, ... ), sxēͅərə (Kwaadmechelen), sxieͅrə (Houthalen), šērə (Montfort), šiərə (Lanklaar), duitse ä  sjäre (Vlodrop), snijden: sjnieë (Gulpen), sjnīē-je (Waubach), snoeien: šnø͂ͅu̯ə (Eupen) de heg knippen || De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)] || een heg knippen III-2-1