e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de eerste voor ploegen (de tweede voor) bovenop varen: bōǝ.vǝnǫp ˲vǭ.rǝ (Munsterbilzen), būǝ.vǝnǫp ˲vǭ.rǝ (Genk), (de) aanscheut maken: [aanscheut] mā.kǝ (Godschei, ... ), [aanscheut] māʔǝn (Oostham), [aanscheut] mǭ ̞kǝ (Bokrijk), [aanscheut] mǭ.kǝ (Diepenbeek, ... ), [aanscheut] mǭkǝ (Binderveld, ... ), (twee voren) opeengooien: ǫp˱ī.ngui̯ǝ (Godschei), ǫp˱ē.ngui̯ǝ (Zonhoven), (twee voren) tegeneenploegen: tigǝnęi̯.(n) plōgǝ (As, ... ), tīǝgǝnęi̯.nplōgǝ (Niel-bij-As), aanbouwen: ãnbǫu̯ǝ (Horst, ... ), ánbǫu̯ǝ (Blitterswijck, ... ), aanploegen: ǭǝnplugǝ(n) (Overpelt), aanschieten: ansxitǝ (Gingelom), ó̜nšītǝn (Beverst), ø̜nšītǝ (Lauw, ... ), ő̜̄nsxii̯tǝ (Gingelom), ǫnjšii̯tǝ (Vechmaal), ǫnskei̯tǝ (Heks), ǫnši ̞i̯tǝ (Bommershoven), ǫǝ.nsxii̯tǝ (Ulbeek), ǭ ̝sxītǝ (Borgloon), ǭnskii̯tǝ (Vorsen), ǭnskītǝ (Montenaken), ǭnsxii̯ǝ.tǝ (Berlingen), ǭnsxitǝ (Binderveld, ... ), ǭnsxītǝ (Zonhoven), ǭnšitǝ: (Genk), ǭnšītǝ (Beverst, ... ), ǭšxīǝtǝn, ǭǝnšxīǝtǝn (Zonhoven), ǭǝ.nsxii̯tǝ (Mechelen-Bovelingen), ǭǝ.nsxītǝ (Kerniel), ǭǝnsxii̯tǝ (Buvingen), ǭǝnsxitǝ (Kerkom), ǭǝnsxitǝn (Brustem), ǭǝnsxiǝtǝ (Gingelom), ǭǝnsxīi̯tǝ (Aalst), zie het lemma bijeenploegen  [aanschieten] (Berg, ... ), aanschieten aan de reen: ǭǝnsxitǝn ǭǝn dǝn rīǝn (Brustem), aanschieten in de midland: ǭǝ.nsxii̯tǝ ęn ǝ melant (Mechelen-Bovelingen), ǭǝnsxitǝn ęn dǝ melant (Brustem), aanslaan: ãnslō ̞n (Maasmechelen), ãnslǭ.n (Tongerlo), ãšlǭ (Ransdaal), ānsluǝn (Bocholt), ānslūǝ.n (As), ānslǭn (Ell, ... ), ānšlǭn (Born, ... ), ánslǭ (Meijel), ǫnslūn (Oud-Winterslag), ǭnslōn (Kanne), ǭnslūǝ.n (Zutendaal), ǭslō ̞ǝn (Zonhoven), ǭǝ.nslő̜nj (Ordingen), ǭǝnslǭǝn (Achel, ... ), aanslagen: dǝn akǝr ǭnslǭgǝ (Leopoldsburg), aantrekken: ãtrekǝ (Mechelen), ãtrękǝ (Bleijerheide), ǭntrękǝ (Sint Pieter), aanvaren: ãnvã.rǝ (Niel-bij-As, ... ), ãnvãrǝ (Bree, ... ), ǭnvãrǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), ǭnvǭ.rǝ (Val-Meer, ... ), aanvoren: ánvōrǝ (Merselo, ... ), ánvūǝrǝ (Aijen), ɛnvōrǝ (Gennep, ... ), aanzetten: ǭnzętǝ (Tessenderlo), beginnen: bǝgęnǝ (Montenaken), beginnen met akkeren: bǝgenǝ met˱ akǝrǝ (Berg), binnen aanslaan: benǝn ānslǭn (Neer), bovenop leggen: būǝ.vanǫp lęgǝ (Zutendaal), buiten aanslaan: būtǝn ãnšlǭn (Neer), de aanscheut aanrijden: dǝn [aanscheut] ǭnrę̄i̯ǝ (Berverlo), de aanscheut rijden: dǝn [aanscheut] rái̯ǝ (Paal), dǝn [aanscheut] rę̄i̯ǝ (Koersel, ... ), de aanschietvoor akkeren: d [aanschietvoor] ákǝrǝ (Opheers), de aanslag maken: dǝ(n) [aanslag] mãkǝ (Baarlo, ... ), dǝn [aanslag] mãkǝ (Neerpelt), dǝn [aanslag] mǭkǝ (Smeermaas), de aanzet maken: dǝn ǭǝnzęt mãkǝn (Achel), de akker aanschieten: dǝn ákǝr ó̜nšitǝ (Tongeren), de akker aanslaan: dǝn akǝr anšlǭn (Baarlo), dǝn akǝr ānslō ̞n (Neeroeteren), de akkervoor aanslaan: dǝ [akkervoor] ã(n)šlǭn (Doenrade), dǝ [akkervoor] ā(n)šlǭ (Brunssum), dǝ [akkervoor] ānšlǭn (Klimmen), de een over de ander ploegen: d ęi̯n ivǝr d anǝr plōgǝ (Niel-bij-As), de eerste voor aantrekken: dǝ iǝštǝ [voor] ãtrękǝ (Simpelveld), dǝ ēǝrštǝ [voor] ãntrekǝ (Rothem), de eerste voor akkeren: dǝ [eerstǝ voor] akǝrǝ (Hasselt), de eerste voor ploegen: dǝ [eerste voor] plōgǝ (Maaseik), de kantvoor bouwen: dǝ (kantvoor] bǫu̯ǝ (Lottum, ... ), de opvoor maken: dǝ [opvoor] mǭkǝ (Smeermaas), de reen opvaren: dǝ [reen] ǫp˲vãrǝ (Cadier, ... ), dǝ [reen] ǫp˲vǭǝrǝ (Rijckholt), dǝr [reen] op˲vãrǝ (Nieuwenhagen, ... ), de reen uitgooien: dǝ [reen] ūt˲gōi̯ǝ (Nuth), de reenvoor opvaren: dǝ [reenvoor] op˲vãrǝ (Simpelveld), de rug aanslaan: dǝ [rug]˱ ánsló̜n, ɛnslǫu̯ǝn (Lommel), de rug aanvaren: dǝ [rug]˱ ānvã.rǝ (Opglabbeek), dǝ [rug]˱ ǭnvǭ.rǝn (Houthalen), de rug ploegen: dǝ [rug] plugǝn (Lommel), de rug varen: dǝ [rug] ˲vãrǝ (Holtum), de rugvoor varen: dǝ [rugvoor] vãrǝ (Cadier), de scheivoor bouwen: dǝ [scheivoor] bǫu̯ǝ (Lottum, ... ), de trekvoer aantrekken: dǝ [trekvoor] ãntrękǝ (Margraten), de tweede voor aandrijven: dǝ twīdǝ vōr ǭndrę̄.vǝ (Houthalen), de voor aanslaan: dǝ [voor] ã(n)šlǭn (Doenrade), dǝ [voor] ãšlǭ (Oirsbeek), de voor aantrekken: dǝ [voor] ãntrękǝ (Beek, ... ), dǝ [voor] ãtrękǝ (Bocholtz, ... ), dǝ [voor] ǭntrękǝ (Rijckholt), de voor aanvaren: dǝ [voor] ãnvǭrǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), dǝ [voor] āvãrǝ (Nieuwenhagen, ... ), de voor aanzetten: dǝ [voor] anzetǝ (Moerslag), dǝ [voor] ã(n)zętǝ (Nuth, ... ), de voor opmaken: dǝ [voor] ǫpmǭkǝ (Oost-Maarland), de voor optrekken: dǝ [voor] ǫptrękǝ (Noorbeek), de voor opvaren: dǝ [voor] ǫp˲vãrǝ (Amby, ... ), dǝ [voor] ǫp˲vǭǝrǝ (Gronsveld), de voor uitslaan: dǝ [voor] ūsšlǫǝ (Bocholtz), de voor uitsmijten: dǝ vōr ūtšmītǝ (Beek  [(de grond van de eerste zijvoor over het land verspreiden)]  ), de voor uitvaren: dǝ vōr ūt˲vãrǝ (Limbricht), derover slaan: tǝrø̄.vǝr slōǝ.n (Zonhoven), tǝrīǝ.vǝr slōǝ.n (Heesveld-Eik), tǝrīǝ.vǝr slūǝ.n (As), derover varen: tǝrī.vǝr vǭ.rǝ (Beverst), tǝrīǝ.vǝr vã.rǝ (Opglabbeek), dreeg aanbouwen: drę̄x˱ ánbǫu̯ǝ (Aijen), een aanwerk bouwen: ęi̯n [aanwerk] bǫu̯ǝ (Panningen), een begin maken: ęi̯ bǝgen mãkǝ (Guttecoven, ... ), ǝ bǝgen mã.kǝ (Lanklaar), een limiet pakken: a lǝmit pakǝ (Margraten  [het kiezen van een richtpunt - vooral bij het ploegen van de eerste voor]  ), een voor deraf bouwen: ǝn vōr dǝraf˱ bǫu̯ǝ (Siebengewald), een voord uitvaren: ǝn vōrt˱ ūt˲vãrǝ (Ospel), het land aanslaan: ǝt lãnt ansló̜n (Lommel), het land aantrekken: ǝt lɛntj˱ ãntrękǝ (Urmond), het land aanvaren: ǝt lɛntj˱ ānvãrǝ (Urmond), het/een aanwerk maken: ęi̯n [aanwerk] mãkǝ (Baexem, ... ), ǝt˱ [aanwerk] mãkǝ (America, ... ), in de middel beginnen: ęn ǝ midǝl bǝgęnǝ (Herderen), op de reen aanschieten: ǫp ˲dǝ rīǝn ǭnskītǝ (Montenaken), op de reen beginnen: ǫp ˲dǝ ręǝn bǝgenǝ (Mechelen-Bovelingen), op de reensteen varen: op ˲dǝ rēnštēn vãrǝ (Margraten), opeenaan slaan: op˱ēn`ã šlō ̞ǝ (Simpelveld), opeenaan varen: ǫp˱ē.nǭn vǭ.rǝ (Diepenbeek), ǫp˱ēnān vǭrǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), optrekken: ǫptrękǝ (Gronsveld), opvaren: op˲vãrǝ (Baexem), tegeneenslaan: tigǝnęi̯.nslūǝ.n (As), tegeneenvaren: tegǝnīǝvǭ.rǝ (Zonhoven), tigǝnē. vǭ.rǝ (Heesveld-Eik), tigǝnē.nvǭ.rǝ (Beverst, ... ), tigǝnęi̯.nvã.rǝ (As), tigǝnɛi̯.nvǭ.rǝ (Zutendaal), tēgǝnī.nvǭ.rǝ (Godschei), tēgǝnī.vǭ.rǝ (Houthalen) Het ploegen van de eerste voor van een akker in het midden, als men bijeen gaat ploegen; aan de zijkant(en), als men uiteen of heen en weer gaat ploegen. Men ploegt de eerste voor gewoonlijk wat minder diep, om de vorming van een rug te voorkomen. Alleen bij het ploegen met een wentelbare of keerbare ploeg is er één eerste voor, in alle andere gevallen zijn er steeds twee eerste voren, nl. bij het uiteenploegen aan de zijkanten gelegen en bij het bijeenploegen tegen elkaar in het midden gelegen. Veel opgaven gelden daarom ook voor de twee eerste voren. De specifieke benamingen voor het ploegen van de eerste voor in het midden of aan de zijkant zijn onder B., resp. C. opgenomen; al de andere opgaven vindt men onder A. Door de zakelijke overeenkomst kunnen de benamingen soms ook toepasselijk zijn op bijeen- of uiteenploegen. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men de drie volgende lemmata. [N 11, 61; N 11A, 117c + 119b + 121b; JG 1a + 1b; A 33, 18c; monogr.] I-1
de eerste voor uitspitten aanspaden: ānspāi̯ǝ (Sevenum), de aanscheut maken: dǝn ǫu̯ǝnsxø̜i̯t mǫu̯ǝkǝ (Nieuwerkerken), de aanslag maken: dǝn ānšlāx mãkǝ (Haelen, ... ), de eerste spit opzetten: dǝn īǝrstǝ spēt˱ ǫp˲zętǝ (Baarlo), de eerste voor aanzetten: dǝ īǝštǝ vūǝr āzętǝ (Simpelveld), de eerste voor deruit smijten: dǝ øę̄rstǝ vōr dǝryt smitǝ (Mook), de eerste voor spaden: dǝ erstǝ vǭr spãi̯ǝ (Sevenum), de eerste voor uitkruien: dǝ øę̄rstǝ [voor] ytkrøi̯ǝ (Ottersum), dǝ ø̜rstǝ [voor] ytkrøi̯ǝ (Aijen, ... ), de eerste voor uitspaden: dǝ iǝrstǝ vōr ūtspāi̯ǝ (Horst, ... ), dǝ ø̜rstǝ vōr ytspāi̯ǝ (Merselo), de kop afdoen: dǝ kǫp˱ āf˱dōn (Blerick), de voor openmaken: dǝ vǭr ōpǝmãkǝ (Amby), de voor optrekken: dǝ vǭr ǫptrękǝ (Noorbeek), de voor opwerpen: dǝ vūr o.pwęrǝpǝ (Vaals), de voor uitkruien: dǝ vōr ytkryi̯ǝ (Siebengewald), de voor uitladen: dǝ vǭr ūtlãi̯ǝ (Kronenberg), de/een voor aanzetten: dǝ [voor] ānze.tǝ (Moerslag), dǝ [voor] ānzętǝ (Nuth), dǝ [voor] āzętǝ (Klimmen, ... ), eŋ [voor] āzętǝ (Voerendaal), de/een voor opgooien: de/een voor opgooien (Horst), dǝ vǭr ǫp˲gūi̯ǝ (Gronsveld), de/een voor opgraven: dǝ vǭr ǫp˲grāvǝ (Berg / Terblijt), ǝn vūr ǫp˲grāvǝ (Voerendaal), de/een voor opzetten: dǝ vōr ǫp˲zętǝ (Born), ǝn [voor] op˲zetǝ (Gulpen), ǝn [voor] op˲zętǝ (Bergen), ǝn [voor] ǫp˲zętǝ (Ell, ... ), een aanwerk spaden: ǝn ānwɛrǝk špāi̯ǝ (Panningen), een rabat maken: ǝ rǝbat mōǝkǝ (Hoepertingen), een spit opzetten: ǝnǝ spēt˱ ǫp˱zętǝ (Blerick), een steek opzetten: ǝnǝ stēk˱ ǫp˲zętǝ (Tungelroy, ... ), ǝnǝ štēk˱ ǫp˲zętǝ (Swalmen), een voor maken: ǝn [voor] mãkǝ (Meerlo, ... ), ǝn [voor] mǫǝkǝ (Rijckholt), een voor uitgraven: ǝn vūr ūt˲grāvǝ (Maasbracht), een voor uitschieten: ǝn vő̜u̯r øę̄ǝtsxītǝ (Kozen), een voor uitwerpen: ǝn vūǝr ūtwɛrǝpǝ (Doenrade), een voord uitsmijten: ǝn vōrt˱ ūtsmītǝ (Ospel), het begin maken: ǝt˱ bǝgen mãkǝ (Peij), het/een aanwerk maken: ǝn ānwɛrǝk mãkǝ (Maasbree, ... ), ǝt˱ ānwɛrǝk mãkǝ (Baexem, ... ) Als men een klein, niet met de ploeg te bewerken stuk land, en vooral de moestuin met de spade gaat omwerken, spit men aan één der kanten de aanvangsvoor uit. De aarde daarvan wordt 1) ofwel op de kruiwagen naar het andere eind van het stuk land of de tuin vervoerd om daar als vulling van de laatste voor te dienen, 2) ofwel over het te spitten stuk verspreid. De aan het einde van het lemma vermelde termen drukken vooral het begin van het spitwerk uit. Voor sommige termen vergelijke men ook het lemma DE EERSTE VOOR PLOEGEN. voor het [...]-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma PLOEGVOOR. [A 33, 18 + 18a; N 11A, 148f; div.] I-1
de eest laden eest laden: ɛždǝ lājǝ (Horn), in de eest doen: en dǝ ēs dōn (Maasbracht), mout laden: [mout] lājǝ (Swalmen), planeren: planērǝ (Swalmen) De gekiemde gerst van de moutvloer naar de eest overbrengen. Het woordtype "planeren" (L 331) is van toepassing op het uitspreiden van de gekiemde gerst in de eest. Voor de lokale uitspraak van {mout} zie men het lemma ''mout''. [N 35, 13 add.; monogr.] II-2
de eg eegd/eeg: (h)i̯ęx (Martenslinde), (j)iɛ ̝x (Membruggen), (j)iɛx (Millen), e ̝ǝx (Bleijerheide  [(pl ę ̝ǝgǝ)]  , ... ), e ̞i̯x (Halen, ... ), e ̞ǝx (Brunssum, ... ), eeg (Moelingen), ei̯x (Alken, ... ), hē̜i̯x (Opgrimbie), ie ̞x (Koninksem), ięx (Diets-Heur, ... ), iɛx (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), i̯ēx (Rijkhoven, ... ), i̯ęx (Grote-Spouwen, ... ), jięx (Tongeren), jiǝx (Mal), jiɛ ̝x (Hoeselt, ... ), jiɛx (Berg, ... ), ē ̞x (Meldert), ē(ǝ)x (Heppen, ... ), ēi̯x (Beverst  [(pl ēi̯gǝ)]  , ... ), ēx (Achel  [(pl ēgǝn)]  , ... ), ēx(t) (Beringen  [(pl ēgǝ)]  , ... ), ēxt (Eksel, ... ), ēǝx (Bilzen, ... ), ē̜gd (Bree  [(pl -ǝ)]  , ... ), ē̜i̯x (Amby, ... ), ē̜x (Aijen  [(pl ē̜gǝ)]  , ... ), ē̜x(t) (Bree, ... ), ē̜xt (Baexem, ... ), ē̜xtj (Baexem, ... ), ęi̯x (Aalst, ... ), īǝx (Beverst, ... ), īɛx (Bilzen, ... ), ɛ ̝i̯x (Berlingen), ɛi̯x (Heks), ˙e ̞ǝx (Eupen), ˙ē̜x (Roermond  [(pl ē̜gǝ]  , ... ), (pl jē̜i̯gǝ)  jē̜i̯x (Tongeren), (pl ē̜ǧǝ)  ē̜.x (Berg, ... ), ē̜xˇ (Eynatten, ... ), (pl ɛ̄ ̝gǝ)  ɛ̄ ̝x (Rotem), eegde: ēgdjǝ (Boeket, ... ), ēgdžǝ (Geistingen), ēgdǝ (Hushoven, ... ), ēgjǝ (Ospel, ... ), ē̜gdjǝ (Baexem  [(pl -s)]  , ... ), ē̜gdǝ (Elen, ... ), īǝgdjǝ (Weert), (pl ējǝ)  ējǝ (Boeket), eg: ęx (Achel  [(pl ęgǝn)]  , ... ), (pl ęqǝ)  ęq, ęk (Beek, ... ), veldeeg: vɛltęi̯x (Sint-Truiden  [(ter onderscheiding van hofeeg)]  ), veldeg: vɛ.lt˱ęx (Velden  [(ter onderscheiding van wei-eg)]  ) Het vanouds bekende, uit een raam met pinnen bestaand werktuig, waarmee akkerland oppervlakkig bewerkt wordt. Dit lemma betreft de eg in het algemeen; benamingen voor de eg naar de vorm, naar het materiaal waarvan ze gemaakt kan zijn, en naar het te verrichten werk vindt men in de volgende lemmata. Hieronder worden de typen eegde, eegd/eeg en eg onderscheiden. Onder eegd/eeg zijn dialectvarianten met en zonder dentaal bijeengezet, omdat het i.v.m. met mogelijke apocope van de dentaal niet steeds duidelijk is of ze het ene dan wel het andere type vertegenwoordigen. In verband hiermee zijn achter de plaatsnummers (soms achter de enkelvoudsvarianten) ook de opgegeven meervoudsvormen vermeld. Onder verwijzing naar het hier gemaakte onderscheid (eegde, eeg(d), eg) wordt in de volgende lemmata het betrokken woord(deel) in de typen door [eg [JG 1a+ 1b; N 11, 67; N 11A, 154a; N 15, 4; N J, 10; N P, 18a; L 33, 52; A 13, 16a; A 40, 9; Gwn 7, 3; div.; monogr.] I-2
de eg lichten (de eg) lichten: le.xtǝn (Achel), lextǝ (Beek, ... ), lextǝn (Eksel, ... ), li ̞xtǝ (Hasselt), li.xtǝ (Bilzen, ... ), lixtǝ (Berg, ... ), lixtǝn (Lommel), lēxtǝ (Aijen, ... ), lī.xtǝ (Alken, ... ), heffen: (h)ø̜fǝ (Lanklaar), hø̜fǝ (Bocholt, ... ), hęfǝ (Bree), ø̜fǝ (Meeswijk, ... ), het riemt zich: ǝt rēmp ˲zex (Veldwezelt), luchten: lyxtǝ (Cadier), løxtǝ (Baexem, ... ), lø̜xtǝ (Ell, ... ), opheffen: ǫphø̜fǝ (Zonhoven), ǫphęfǝ (As, ... ), opheven: oph˙ē̜vǝ (Simpelveld), oplichten: oplextǝ (Lottum), ǫplextǝ (Genk, ... ), ǫplixtǝ (Heesveld-Eik, ... ), opluchten: ǫpløxtǝ (Margraten, ... ), optrekken: ǫptrękǝ (Bree, ... ), schudden: sxødǝ (Horst, ... ), wippen: wepǝ (Gellik), ze loopt vol: zǝ lep ˲vǫ.l (Martenslinde), ze voert zich: zǝ vōrt ˲zex (Margraten) De eg tijdens het eggen met de egstok optrekken, om het onkruid e.d. van de tanden af te laten vallen. Om dit te bereiken kan men de eg ook laten "dansen": bij elke tweede stap trekt men de eg van achteren een weinig naar links (of rechts), waardoor ze een zigzaggende gang krijgt. Bij de onderstaande termen is het object steeds de eg. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 73 add.; N 11A, 166a; div.; monogr.] I-2
de eg omleggen bij het keren (de eg) draaien: drē̜ ̞i̯ǝ (Horst, ... ), drɛ̄i̯ǝ (Mook), omdraaien: omdrɛi̯ǝ (Heythuysen), ø̜mdrii̯ǝ (Rijckholt), omgooien: omguǝi̯ǝ (Heythuysen), omlegen: ømlē̜.gǝ (Simpelveld), omleggen: ømlęqǝ (Margraten), omsmijten: omsmī.tǝ (Heythuysen), ømšmī.tǝ (Cadier), omtrekken: ømtrękǝ (Aijen, ... ) Bij het keren tilt de voerman de (enkele) eg van achteren met de eglichter op, om ze 180¬∞ om te leggen. Bij het eggen met vollen kan men ruimer keren: men hoeft de eg dan alleen maar om te trekken of van achteren een weinig bij te trekken. [N 11A, 166b; monogr.] I-2
de eg regelen (de eg) laden: lāi̯ǝ (Horst, ... ), (de eg) stemmen: štømǝ (Margraten), aanladen: ánlāi̯ǝ (Aijen, ... ), beladen: bǝlāi̯ǝ (Cadier), de eegketten langer/korter maken: dǝ ē̜xkętǝ laŋǝr/kǫrtǝr mākǝ (Margraten), de ketting langer/korter hangen: dǝ kęteŋ laŋǝr/ kó ̞tǝr hai̯ŋǝ (Simpelveld), de trekhaak lang/kort zetten: dǝn trękhǭk lãŋk/kǫrt ˲zętǝ (Aijen), dieper/dreger zetten: dēpǝr/drēgǝr zę.tsǝ (Simpelveld), op de juiste diepte zetten: ǫp ˲dǝ žystǝ dēp˱dǝ zętǝ (Cadier), op gen kop gaan: ǫp ǝnǝ kǫp ˲gōǝn (Margraten), op gen kop werken: op ǝnǝ kǫp werǝkǝ (Margraten), regelen: rē̜ ̝gǝlǝ (Rijckholt), strijpen maken: štrīpǝ mākǝ (Margraten), verschevelen: vǝrsxē̜ ̞vǝlǝ (Merselo), verzwaren: vǝrzwǭrǝ (Middelaar, ... ), zich luchten: zex løxtǝ (Margraten), zich nagaan: zex nǭgōǝn (Margraten), zich nalopen: zex nǭlōpǝ (Margraten) Men kon de eg de gewenste (diep)gang geven, door de lengte van de egketting te wijzigen of door de haak ervan op een ander punt met de eg te verbinden of hem in een andere gleuf van de egkam te zetten. Zo nodig werd de eg verzwaard met graszoden, een zak aarde of iets dergelijks. [N 11A, 158; monogr.] I-2
de euze aanbrengen de euze zetten: dǝ ø̄zǝ zetǝ (Meijel), de laagte maken: dǝ løx˱dǝ mākǝ (Tungelroy), de oze maken: dǝ ōzǝ mākǝ (Klimmen), de oze zetten: dǝ ōzǝ zętǝ (Klimmen), euzen zetten: euzen zetten (Ell), ø̜jzǝn zętǝ (Diepenbeek) De benedenste laag van een geheel met stro of riet gedekt dak aanbrengen. [N F, 36] II-9
de evenaar verstellen aan de lange/korte tomp staan: ān dǝ laŋǝn/kǫrtǝn tomp stǭn (Panningen), aan het lang/kort eind trekken: ān ǝt laŋk˱/kǫrt˱ entj trękǝ (Leuken), de pinnetjes in de kram(p) verzetten: dǝ penǝkǝs˱ en dǝr kramp ˲vǝrzętǝ (Margraten), een gatje meer/minder geven: ęn gɛtjǝ mēr/mendǝr gē̜vǝ (Siebengewald), een kram(p) meer geven op het warselen: ǝnǝ kramp mīǝ gēǝvǝ ǫp˱ ǝt wēǝršǝlǝ (Margraten), een krapje meer geven: ǝn krɛpkǝ mēr gē̜.vǝ (Boukoul, ... ), een paard met een kwart warsel varen: ǝ pēǝrt męt˱ ǝ kwārt węǝsǝl vǭrǝ (Oost-Maarland), herschuiven: hɛršȳvǝ (Margraten), hɛršø̜i̯vǝ (Rijckholt), in lang/kort warsel gaan: en lāŋk/ kǫrt wē̜ǝšǝl gǭǝ (Mechelen), meer warsel geven: mi wi ̞ǝršǝl gi ̞ǝvǝ (Cadier), mīǝ wē̜ršǝl gē̜vǝ (Klimmen), meer/ minder als de halve schei geven: miǝr/mendǝr ɛs ˲dǝ halǝf šęi̯ gē̜vǝ (Heel), meer/weiniger kam geven: mīǝ/w˙ęnegǝr ka.mp gē̜ǝvǝ (Simpelveld), omhangen: omhaŋǝ (Doenrade), verhangen: vǝrhaŋǝ (Klimmen), verscheffelen: vǝrsxęfǝlǝ (Middelaar), verschevelen: vǝrsxē̜ ̞vǝlǝ (Merselo), vǝrsxē̜vǝlǝ (Aijen, ... ), verscheveren: vǝrsxē̜vǝrǝ (Horst), versteken: vǝrštē̜kǝ (Horn), verstellen: vǝrstęlǝ (Heythuysen, ... ), vǝrštɛlǝ (Rijckholt), verzetten: vǝrzętǝ (Mook), voor-/achtergeven: vø̄rgīǝvǝ/āxtǝrgīǝvǝ (Opheers), voorgeven op de kam: vø̄rgēvǝ ǫp ˲dǝ kamp (Gingelom) Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.] I-2
de gaffel toezetten averechtse vork: də "vəräsə vørk (Diepenbeek), bijeenzetten: beejein (Venlo), bie ein zetten (Stein), bie-ee (Mheer), bie-ee zitte (Brunssum), bijzetten: bijzetten (Bilzen), də vø͂ͅrstə get bij zettə (Lanaken), de gaffel bijzetten: zet de gaffel wa bîṇj (Lommel), de gaffel dikker zetten: de gaffel dieker zette (Beringen), de gaffel enger zetten: gaffel enger zetten (Genk), de gaffel inzetten: De gaffel in of out zeten.  de gaffel in zeten (Rijkhoven), de gaffel kleiner maken: de gafel kleiner mo.ke (Zutendaal), de gaffel sluiten: de gafel sliete (Zichen-Zussen-Bolder), slet de linksche/rechtsche gaffel (Waasmont), de gaffel toezetten: de gafel tou zetten (Bilzen), de gaffel taa zette (Jeuk), de gaffel taazette (Jeuk), de gaffel tauzetten (Linkhout), de gaffel taw (Grote-Spouwen), de gaffel toe (Tessenderlo), de gaffel toe zetten (Tessenderlo), de gaffél taw (Tongeren), de gaffəl toe (Tessenderlo), də gḁfəl tāzeͅtə (Sint-Truiden), dɛ gaffɛl toew zêttɛn (Lommel), gaffel tow (Val-Meer), De gaffel tou of wope zeten.  de gaffel tou zeten (Rijkhoven), toezetten  de gaffel tijzetten (Nieuwerkerken), de gaffels bijzetten: de gaffels bijzetten (Lommel), de gaffels sluiten: sluiten  de gaffels slowətən (Tessenderlo), de gaffels toedoen: de gaffelen tau dun (Millen), de hoek omzetten: de hook omzette (As), de kegels inzetten: də kēͅgəls enzeͅtte (Rutten), de kegels op gaffel zetten: de kegələn op gaffəl zɛttə (Bilzen), de kegels op vork zetten: də kegələn op vörk zɛttə (Bilzen), de kegels opzetten: [sic]  de kijgels opzetten (Bocholt), de kegels wat dikker zetten: də kegəls wa dekkər zeͅttə (Beverlo), de mei en de vork toezetten: mei links en vork rechts  de mei en de vərk taazetten (Wilderen), de mei opzetten: [sic]  də mē oͅpseͅtə (Houthalen), de poort enger zetten: de port ênger zêtten (Opoeteren), de pōrt einger zeiten (Vucht), de poort kleiner maken: de poort kleiner maken (Itteren), de poort kleiner zetten: de pōrt kleinder zetten (Mechelen-aan-de-Maas), de poort opzetten: [sic]  de port opzetten (Neeroeteren), de poort verkleinen: poart verkleine (Montfort), de poortkegel bijzetten: den linker of rechter portkijgel biezaiten (Rotem), de slip enger zetten: de slep inger zetten (Reppel), de slip inzetten: de slup inzetten (Bocholt), de vleugels wat korter toezetten: ze moet de vleugels wa kotter tauw zette (Herk-de-Stad), de voorste vork enger zetten: iner = enger  de vioͅsde vørk iŋer zeͅtten (Diepenbeek), de vork enger zetten: vork enger zetten (Genk), de vork smaller zetten: de vuerk sjmaoler zette (Gronsveld), de vork toedoen: de veurk too doewən (Heers), de veurk tou don (Kerniel), de vork toezetten: de veurk touw (Broekom), de vurk toe (Horpmaal), de vərk toe zetten (Alken), zet de vo͂ͅrk to (Mettekoven), tgo. is de veurk opezette  de veurk opezette (Wellen), de veurk touzette (Wellen), de vorken enger zetten: de vorken inger zetten (Stokrooie), de zijde bijzetten: De zij bij zeten.  de zij bij zetten (Rijkhoven), dichter?: niet dichter (Overpelt), dikker zetten: (wərren ze nie dikker gezet) (Tessenderlo), inzetten: eͅŋ zeͅttə (Herk-de-Stad), links binnen en rechts buiten: leenks binnen en rechts boeten (Kaulille), schuiven: schuuve (Montfort), toezetten: tø͂ͅ zeͅttə (Herk-de-Stad) Dichter bij elkaar plaatsen van de voorste kegels. [N 88 (1982)] || Worden de voorste kegels niet dichter bij elkaar geplaatst? Hoe noemt men dat? [ZND 36 (1941)] III-3-2