e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dampen afroken: aa.frōēke (Hasselt), ao.froeke (Zonhoven), Dië roekt nógal wat ao.f óp nen dao.ch: jij rookt dagelijks nogal veel  ao.froeke (Zonhoven), blaken: blaoke (Sevenum), blaokə (Kelpen), bluêke (Blerick), blazen: wat zitte ge wer te rokke  bloaze (Meijel), dampen: daampe (Castenray, ... ), dampe (Blerick, ... ), dampen (Baarlo, ... ), dampə (Alken, ... ), dampən (Oostham), daəmpə (Sint-Truiden), dāmpə (Lanaken, ... ), dempe (Meerssen), de͂ͅ.mpə (Montzen), dimpe (Echt/Gebroek), dàmpe (Nieuwenhagen, ... ), dààmpe (Maastricht), dámpe (Castenray, ... ), dámpə (Nieuwenhagen), dâmpe (Weert), dɛmpə (Eupen), dɛ̄mpə (Lontzen), (het damtj).  dampe (Ospel), Barg.  laume (Bilzen), Heer zaot weer te dampe wie ¯n sjouw De koojketel, dee boven d¯n heerd op e fommevuur hóng te dampe  dampe (Maastricht), met stoommachine dorsen van graan  dampe (Sittard), Note v.d. invuller: damp-mesjien = stoommachine dampetig waer = nevelig weer  dampe (Valkenburg), Zo wordt het ook genoemd.  daampe (Castenray), dompen: doempe (Bilzen), dompə (Kaulille, ... ), dompən (Achel, ... ), doəmpə (Kwaadmechelen), doͅmpə (Jeuk), dumpə (Engelmanshoven, ... ), dò.mpe (Zonhoven), Tabak verbruiken Ze zitten teegen t‰.ën óp te dò.mpe: ze roken om de meest  dò.mpe (Zonhoven), dunsten: Dit zei men ook (vaker).  dònste (Hoensbroek), fompen: foempe (Maasbree), fompə (Blitterswijck, ... ), foompe (Castenray, ... ), fòmpe (Venray), fumen: fymə (Eupen), gademen: gäojeme (Gronsveld), knoteren: knoëtere (Merkelbeek), kwalmen: kwalme (Vlodrop), paffen: pa.ffe (Zonhoven, ... ), paa.fe (Zonhoven), pafe (Gulpen), paffe (Beesel, ... ), paffe(n) (Velden), paffen (Born, ... ), paffë (Hoeselt, ... ), paffə (Echt/Gebroek, ... ), paffən (Urmond), pafə (Gennep, ... ), pafən (Lommel), pāffə (Maastricht), peffe (Stramproy), pàffe (Nieuwenhagen), pàffen (Maasbracht), pàffö (Stevensweert), pàffə (Gennep, ... ), páffe (Steyl, ... ), páffə (Epen), péffe (Hunsel), paven: flem’pe (Bleijerheide, ... ), pa.və (Meeuwen), pa:və (Montfort), paafe (Rimburg), paaffe (Eys), paave (Buchten, ... ), paave(n) (Guttecoven), paaven (Heerlerbaan/Kaumer), paavə (Caberg, ... ), pave (Geleen, ... ), paven (Eksel, ... ), pāā-ve (Schimmert), pāāve (Opglabbeek, ... ), pāāvə (Haelen, ... ), pāve (As, ... ), pāvə (Blitterswijck, ... ), pa’ve (Tegelen, ... ), pààfə (Simpelveld), pààve (Schinnen), pààvə (Heerlen, ... ), páve (Amby), pááve (Beek, ... ), páávə (Geleen, ... ), pááəvə (Schinnen), p‧āvə (Eys, ... ), Dèè paaft er nogal op los  paave (Genk), Hejje weer d¯n hieëlen aovuntj ligke paave  paave (Altweert, ... ), v-tjes op de a  paave (Schimmert), veel roken pave  paavə (Meijel), pijpen: pieve (Hoensbroek), poffen: poeffe (Montfort), poefə (Venlo), poffə (Meijel), ploffend geluid maken  póffe (Sittard), roken wie een schouw: roüke wie ’n sjoûw (Gronsveld), roken wie een turk: rooke waaj nen Turrek (Bilzen), roken wie een zwitser: roüke wie ’nne zjwitser (Gronsveld), smoken: sjmooke (Sittard), smoeëke (Castenray, ... ), smōēeke (Venray), Ze zote löstig te sjmoke  sjmo:ke (Roermond), stomen: schtömen (Maasniel), staume (Maasbree), stoume (Guttecoven), stoͅu̯mə (Roggel), (= damp v.d. waterketel).  stoeëme (Venray), ps. invuller heeft het zo omschreven; wellicht is stoom het woord voor damp?  de kêtel stoomp (Velden), wasemen: waaseme (Weert), wao.ëseme (Zonhoven), wao.ëzeme (Zonhoven), waseme (Heel, ... ), wōͅzəmə (Genk), zagen: zaege (Herten (bij Roermond)), zich aan de kiets roken: zich aon de kiëts roüke (Gronsveld), zwaaien: zwaaie (Venlo), (zwaaj = condens, waterdamp).  zwaaien (Venlo), De moeër stöt te zwaaje òp \'t fernuus: de waterketel staat te stomen op het fornuis  zwaaje (Castenray, ... ), zwademen: schwaame (Waubach), schwame (Waubach), sjwaame (Itteren, ... ), sjwaamen (Bunde), sjwame (Hoensbroek, ... ), sjwāāme (Nieuwenhagen), sjwa’me (Bleijerheide, ... ), sjwááme (Nieuwenhagen), zjwaame (Beek), zjwaamə (Sweikhuizen), zjwame (Echt/Gebroek, ... ), zjwāāmə (Maastricht, ... ), zjwàà⁄mə (Brunssum), zwaame (Weert), zwame (Maasbracht), zwamen (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), zwāmə (Nederweert), zwááme (Pey), zwasemen: zjwaseme (Boukoul) aan een sigaar e.d. trekken || afgeven || afroken || damp van kokend water [DC 28 (1956)] || dampen || dampen, wasemen [ZND 33 (1940)] || fors roken || geweldig roken || intensief de pijp of sigaren roken || met lange trekken roken || op een hoorbare manier roken, geweldig veel roken (paffen) [N 80 (1980)] || paffen || paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] || roken || roken (veel -) || roken met dikke walm || roken met veel rook || smoken || sterk roken || stomen van een waterketel || veel en met lange trekken roken || veel roken || veel roken, dampen || wasemen || Wat zegt u in uw dialect tegen \"dampen\"? (dampen, dompen, doempen) [N 104 (2000)] || zwaar pijp, sigaren of sigaretten roken III-2-1, III-2-3, III-4-4
dampen, wasemen gajemen: gäojeme (Gronsveld), gamen: game (Klimmen), zwamen: zwaame (Altweert, ... ), zwajme (Gennep, ... ) dampen, wasemen || wasemen III-4-4
dansen bibberen: bebǝrǝ (Leopoldsburg), dansen: da.nsə (Maaseik, ... ), da.stə (Veulen), da:sə (Bilzen), daasə (Mielen-boven-Aalst), dansǝ (Geulle, ... ), dansə (Beverlo, ... ), daNsə (Hoensbroek), dansə (Lanklaar, ... ), dansən (Meldert, ... ), danzə (Opglabbeek), danšǝ (Heel), dãnsǝ (Tessenderlo), dā.sa (Tongeren), dā.sə (Hasselt, ... ), dānsə (Herk-de-Stad), dānsən (Kwaadmechelen), dānzən (Kerkrade), dāse (Beverst), dāstə (Heers, ... ), dāsə (Berg, ... ), dāsən (Houthalen), dânse (Montzen), dānsǝ (Ottersum), denderen: dɛndǝrǝ (Dilsen), krabben: krabǝ (Dilsen), rammelen: ramǝlǝ (Dilsen), stuiken: štukǝ (Mechelen), vibreren: vibrīrǝ (Bleijerheide) dansen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Gezegd van een schaaf waarvan de schaafbeitel niet goed is ingesteld. [N 53, 117] II-12, III-1-2
dar [bij]: [bij] (Brunssum, ... ), broed[bij]: brut[bij] (Aalst), brūt˱[bij] (Sint Huibrechts Lille), dar: dar (Achel, ... ), drę̄ (Blerick), dār (Borgharen, ... ), dę̄r (Grote-Brogel), dǭǝr (Montenaken), dɛr (Berverlo, ... ), (mv)  darǝn (Koersel, ... ), dãrǝn (Vliermaalroot), dárǝ (Oostham, ... ), darres: dęres (Tongerlo), deen: dēn (Maasbree), deerd: dērdǝ (Zutendaal), dę̄.rt (Genk, ... ), (mv)  dę̄.rdǝ (Genk), dere: dē.rǝ (Linkhout), dę̄rǝ (Zelem), dolletje: dø̜lkǝ (Urmond), dornt: dǭnt (Gennep), dove [bij]: dǫwf, dawf [bij] (Meerssen), dreen: dren (Stramproy), dreɛn (Nieuwstadt), drin (Baexem, ... ), driǝn (Buggenum, ... ), drējaǝn (Heerlen), drēn (Geulle, ... ), drēǝn (Hushoven, ... ), dręjn (Peij), dręn (Echt, ... ), drę̄n (America, ... ), drę̄ǝn (Banholt, ... ), drīǝ.n (Kessenich), drīɛ.n (Kinrooi), drɛn (Heerlen, ... ), drɛ̄n (Horst, ... ), trę̄n (Maasbracht, ... ), (mv)  drę̄nǝn (Schin op Geul), dreene: drēnǝ (Amstenrade, ... ), drērǝ (Duras), dręnǝ (Susteren, ... ), drę̄nǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), droon: drø̜ǝn (Linne), drōn (Beek, ... ), drǭn (Brunssum), droone: drø̜lǝ (Bocholtz), drǭnǝ (Peij), (mv)  drø̜̄nǝn (Gulpen), eer: ję̄r (Houthalen), ē.r (Beringen, ... ), ēǝ.r (Ordingen), ēǝr (Rosmeer), ę̄.r (Beverst, ... ), ę̄r (Guigoven, ... ), ę̄ǝr (Berlingen, ... ), ɛ.r (Hees), ɛ̄r (Tessenderlo), eer[bij]: jęr[bij] (Lommel), ē.r[bij] (Boorsem), ēr[bij] (Eksel, ... ), ēǝ.r[bij] (Meeswijk), eerd: ę̄rt (Lanaken), eerd[bij]: ērt˱[bij] (Achel), ę̄rt˱[bij] (Sint Huibrechts Lille), ɛrt[bij] (Genk, ... ), eerde[bij]: ę̄rdǝ[bij] (Meeuwen), ɛrdǝ[bij] (Genk), ere: iǝrǝ (Sint-Truiden), ēǝ.rǝ (Ordingen), ę̄.rǝ (Opitter, ... ), (mv)  ę̄rǝns (Bree), ę̄rǝs (Opitter), heer: hę̄r (Neeroeteren, ... ), (mv)  hiǝrǝ (Alken), hērǝ (Rummen), hemel[bij]: hemel[bij] (Panningen, ... ), hēmǝl[bij] (Beegden), hemels[bij]: hēmǝls[bij] (Achel, ... ), hers: hers (Neeroeteren), homel: hø̄mǝl (Neeritter), hōmǝl (Berg, ... ), hommel: hommel (Roermond, ... ), homǝl (Tegelen), humǝl (Neerhespen, ... ), hǫmǝl (Maastricht, ... ), omǝl (Stein), hommel[bij]: hommel[bij] (Venlo), homǝl[bij] (Tegelen), konig: kø̜̄nek (Bocholtz), koning: kø̄neŋ (Schinnen), mannetje: mɛnkǝ (Horst, ... ), mɛnǝkǝ (Mheer, ... ), (mv)  mɛnǝkǝs (Beringen, ... ), mannetjes[bij]: mɛnkǝs[bij] (Schinnen, ... ), mɛnǝkǝs[bij] (Heerlen), mannetjesdar: mɛnǝkǝsdar (Zepperen), neer: nę̄r (Leuken, ... ), nɛ̄r (Wintershoven), (mv)  nɛ̄rǝn (Vliermaalroot), nere: nę̄rǝ (Geysteren, ... ), speelmannetje: spēlmɛnkǝ (Born), wilde [bij]: welj [bij] (Oirsbeek) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
darg derring: dęriŋ (Beringen) De onderste laag van laagveen en ook wel modder. [N 27, 39g] II-4
darg of derrie derrieturf: dɛritø̜rǝf (Meijel), derrieveen: derrieveen (Griendtsveen) De onderste veenlaag in het hoogveen. Men vindt in deze laag veel horizontaal kruipende wortelstokken van het riet, wortels van zegge en bruine zaden van het waterdrieblad. [I, 2a] II-4
dargveen dargturf: dārxtø̜rf (Ospel), harde turf: harde turf (Ospel), kluiten: klūtǝ (Sevenum), pekkerd: pē̜kǝrt (Meijel), zand: zand (Venray), zanderige turf: zanderige turf (Ospel) De onderste laag veen. Ze is een mengsel van zand, veen en leem en is slijkachtig van aard. [I, 2a] II-4
darm darm: daerem (Heugem), daerm (Houthem, ... ), daerəm (Herk-de-Stad, ... ), darəm (Putbroek, ... ), dāērm (Hamont), der(ə)m (Reuver), derem (Margraten), derm (Amby, ... ), derme (Stevensweert), derrem (Bree, ... ), derrum (Swolgen), derəm (Meeuwen, ... ), dērĕm (Arcen), dērm (Afferden, ... ), dēRm (Koersel), dērm (Lottum, ... ), dērrem (Gulpen, ... ), dērəm (Eksel), dēͅrm (Hasselt, ... ), dēͅrəm (Achel, ... ), dĕrm (Hoensbroek, ... ), dĕrrəm (Maastricht), dĕərm (Velden), deͅ.rəm (Maaseik, ... ), deͅ:rm (Tongeren), deͅrm (Beverlo, ... ), deͅRm (Opglabbeek), deͅrm (Paal, ... ), deͅrmə (Leopoldsburg), deͅrəm (Achel, ... ), deͅrəmə (Gingelom), dä:rm (Kanne, ... ), dä:rəm (Hamont), där`m (Vaals), därm (Schaesberg, ... ), därəm (Koningsbosch, ... ), dè:rm (Born, ... ), dè:rəm (Arcen, ... ), dèrem (Borgharen, ... ), dèrm (Amby, ... ), dèrrem (Eksel), dèrrəm (Beesel, ... ), dèrəm (Berg-en-Terblijt, ... ), dèèrem (Kelmis), dèèrm (Mheer, ... ), dérm (Herten (bij Roermond), ... ), dérrəm (Kessel), dêrm (Grubbenvorst, ... ), dêrrəm (Maastricht), dêrəm (Oostrum), dərm (Echt/Gebroek), dɛ:rm (Leunen), dɛr(ə)m (Hasselt), dɛrm (Bilzen, ... ), dɛrəm (Neeroeteren, ... ), dɛ̄rm (Lottum), [Paragraaf: lichaam]  derrem (Boorsem) darm [DC 02 (1932)] || darm, darmen [N 10b (1961)] || een darm [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
darmen aaksdarm: āksdɛrm (Panningen), aars: ārs (Neerharen), aarsdarm: ašdɛrm (Gulpen), ārsdɛrm (Bleijerheide, ... ), ārsdɛrǝm (Maastricht), ārtsdɛrm (Neeritter), āršdɛrm (Hoensbroek), āsdɛrm (Alken, ... ), āšdɛrm (Hoensbroek, ... ), ęjsdɛrm (Berverlo), ǭsdɛrm (Heythuysen, ... ), badelusj: badǝluš (Hasselt), bedrusj: bǝdruš (Diepenbeek), blinde darm: blendǝ dɛrm (Heythuysen, ... ), blenjǝ dɛrm (Neeritter), blenjǝn dɛrm (Helden), blenǝ dɛrm (Mal), blenǝn dɛ̄rǝm (Neerpelt), blęjŋǝ dęrm (Wellen), blęnǝ dɛrǝm (Riksingen), darmen: d ̇ɛrm (Blerick), dɛrm (Blerick, ... ), dɛrǝm (Mechelen), darmkrans: dɛrmkrans (Swalmen), dikke darm: deke dɛrmǝ (Sint-Truiden), dekǝ dęrm (Rothem, ... ), dekǝ dɛrǝm (Berg / Terblijt, ... ), dekǝdɛrm (Ell, ... ), dekǝn dɛrm (Zepperen), dekǝn dɛ̄rǝm (Neerpelt), dekǝndęrm (Wellen), dikǝ dērm (Kaulille), dikǝ dɛrm (Beverst, ... ), dikǝ dɛrǝm (Riksingen, ... ), dikǝn dɛ̄rǝm (Venlo), dykǝ dęrm (Diepenbeek), døkǝn dęrm (Waasmont), dīkǝ dɛrm (Heythuysen), dīkǝn dɛrm (Helden), dīkǝn dɛrǝm (Grazen), dɛʔǝndɛrǝm (Lommel), %% meervoud%%  dik dɛrm (Kotem), dunne darm: dinǝ dɛrǝm (Veldwezelt), døn dęrm (Diepenbeek, ... ), døn dɛrǝm (Helden, ... ), dønǝ dērm (Kaulille), dønǝ dɛrm (Beverst, ... ), dønǝ dɛrǝm (Riksingen), dønǝn dɛ̄rǝm (Neerpelt, ... ), dø̜nǝ dɛrm (Terwinselen), dø̜nǝn dɛrǝm (Lommel), %%meervoud%%  døn dɛrm (Ell, ... ), eindetoe: endjǝntǫw (Panningen), eŋǝntu (Tegelen), ēndǝtu (Ottersum), ęjndǝntǫw (Leunen), endeldarm: ɛndǝldɛrm (Bleijerheide, ... ), foeteldarm: futǝldɛrǝm (Berg / Terblijt), galdarm: galdɛrm (Maasmechelen), gatdarm: gatdɛrm (Beringen), gatdɛrǝm (Lommel), gātdɛrm (Helden), gateind: gatēnt (Ottersum), gǭtɛnt (Neerpelt), hinderste: hɛnǝšǝ (Kerkrade), kakdarm: kakdērm (Kaulille), kakdɛrǝm (Neerpelt), kleine darm: klējn dɛrm (Zepperen), klējǝnǝ dɛrǝm (Helchteren), klēn dęrm (Waasmont), klēn dɛrm (Lummen), klęjn dęrm (Vliermaal, ... ), klęjn dɛrmǝ (Berverlo, ... ), klęjnǝ dɛrm (Kotem), klęjnǝ dɛrǝm (Berg / Terblijt, ... ), %%meervoud%%  klęjn dɛrm (Gruitrode, ... ), klinkdarm: klinkdarm (Diepenbeek), klotsdarm: klotsdɛrǝm (Lommel), koedelen: kudǝlǝ (Bilzen), kont: kōnt (Tongeren), kransdarm: kransdęrm (Rothem), kransdɛrm (Beringen, ... ), kransdɛrǝm (Maastricht, ... ), kranzdɛrm (Kerkrade), krānsdɛrǝm (Neerpelt), %%meervoud%%  kransdɛrmǝ (Herk-de-Stad), kromme darm: kromme darm (Diepenbeek), kromǝ dǝrǝm (Maastricht, ... ), kromǝ dɛrm (Buchten, ... ), krøm dęrm (Diepenbeek), krǫm dɛrm (Borgloon), krǫmǝ dɛrǝm (Opitter), %%meervoud%%  krom dɛrm (Eijsden, ... ), lange darm: langǝ dɛrm (Beringen), lichte goed: lēxtǝgōt (Helden), mastdarm: mastdɛrm (Kerkrade), mestdarm: męsdɛrm (Swalmen), neusdarm: nøjsdɛrm (Sint-Truiden), nuts: nøts (Maasmechelen), ossezak: ǫsǝzak (Hasselt), pens(e)darm: pɛnsdɛrm (Mal), pɛnsǝ dɛrǝm (Grazen), poepdarm: pupdɛrm (Bleijerheide), puit: put (Heerlen), puitdarm: butdɛrm (Kerkrade), putdɛrm (Hoensbroek, ... ), rechtdarm: rechtdarm (Alken), rechte darm: rechte darm (Diepenbeek), rē̜xtǝ dɛrm (Borgloon), ręxtǝ dɛrm (Tongeren), ręxtǝn dɛrm (Kuringen), rɛxtǝ dęrm (Rothem), rɛxtǝ dɛrm (Blerick, ... ), rɛxtǝ dɛrǝm (Maastricht, ... ), rɛxtǝn dɛrm (Panningen), %%meervoud%%  rɛxtǝ dɛrmǝ (Herk-de-Stad), saucissedarm: sōsisdɛrm (Mal), slijmdarm: šlemdɛrm (Kerkrade), snakke darm: šnakǝ dɛrm (Kerkrade), strontdarm: strǫntdɛrm (Opglabbeek), strǫntdɛrǝm (Opitter), te-eindetoe: tęjndǝtu (Blerick), toe-eind: tu-enj (Heythuysen), toeëdarm: tōwǝdɛrm (Maasmechelen), tuitel: tutǝl (Maastricht), tuiteldarm: tytǝldɛrm (Gulpen), tuites: tūtǝs (Panningen), twaalfvingerige darm: 12-veŋǝrǝxǝ dɛrm (Heythuysen, ... ), uitdarm: uǝsdɛrm (Zepperen), vette darmen: vɛtǝ dɛrmǝ (Helchteren), vijfvingerdarm: vī.fveŋǝrdɛrm (Boekend), vinger-darm: vingerdarm (Alken), worstdarm: wozdęrm (Diepenbeek), wōšdɛrm (Sittard), zakdarmen: zakdɛrmǝ (Herk-de-Stad), zakeind: zakent (Venlo) In dit lemma zijn ge√Ønventariseerd de benamingen voor verschillende darmsoorten. Exact uitsplitsen van de benamingen die alleen op darmsoorten van het varken of op die van het rund duiden, was niet goed mogelijk. Men mag er echter van uitgaan dat een groot aantal benamingen van toepassing is zowel op de darmen van het rund als op die van het varken. In het lemma is een splitsing aangebracht tussen de algemene benamingen voor darmen en de benamingen voor de verschillende soorten. [N 28, 86; monogr.] II-1
darmen met worstvlees vullen afdraaien: afdrɛǝn (Beringen), afvullen: afvullen (Beringen), ǭfvɛlǝ (Riemst), darmen stoppen: [darmen] stǫpǝ (Heythuysen), [darmen] štǫpǝ (Helden), darmen volstoppen: [darmen] vǫlštǫpǝ (Buchten), darmen vullen: [darmen] vølǝ (Eys, ... ), [darmen] vølǝn (Kerkrade), [darmen] vø̜lǝ (Eijsden, ... ), vø̜̄lǝ (Weert), door het hoorntje draaien: dør ǝt høǝrkǝ drɛ̄jǝ (Meijel), indraaien: endrē̜n (Helchteren), ęndrē̜n (Helchteren), opvullen: opvølǝ (Opitter), opvø̜lǝ (Weert), pensen maken: [pensen] mākǝ (Herk-de-Stad, ... ), [pensen] mǭkǝ (Berverlo, ... ), mā?ǝ (Lommel), saucisse maken: [saucisse] mākǝn (Kotem), saucisse vullen: [saucisse] vølǝ (Borgloon), stoppen: stopǝ (Bleijerheide, ... ), stǫpǝ (Maasmechelen), stǫpǝn (Ottersum), štopǝ (Gulpen), štø̜pǝ (Kerkrade), štōpǝ (Heerlen), štǫpǝ (Rothem), trip maken: [trip] mākǝn (Mesch), [trip] mǭǝkǝ (Eijsden), vlees erindoen: [vlees] ørēn dowǝn (Neerpelt), volstoppen: vōlstopǝ (Wellen), vulkoren: vølkōn (Diepenbeek), vølkōrǝ (Alken), vullen: vullen (Diepenbeek), vølǝ (Bilzen, ... ), vø̜lǝ (Berg / Terblijt, ... ), worst maken: [worst] mākǝ (Boekend, ... ), [worst] mākǝn (Ophoven, ... ), [worst] māʔǝ (Lommel), worst stoppen: [worst] stopǝn (Leunen, ... ), worst vullen: [worst] vølǝ (Beverst, ... ), [worst] vølǝn (Hoensbroek, ... ), [worst] vø̜lǝ (Mechelen, ... ), [worst] vɛlǝ (Sint-Truiden, ... ), worsten: wujstǝ (Hoensbroek), wǫrstǝ (Tungelroy), wǫstǝn (Sint-Truiden), worsten maken: [worsten] mākǝ (Tungelroy, ... ), worsten stoppen: [worsten] stopǝ (Nuth) Het kleingemaakte vlees en vet in de schoongemaakte darmen doen. Dit kan gebeuren door het vlees en vet met de duim door een trechter in de over de tuit van de trechter ge-schoven darm te duwen. Men gebruikt hiertoe ook wel een koeiehoren waarvan de punt is verwijderd. Moderner is het gebruik van een aanzetstuk op de worstmolen: over dit holle aanzetstuk wordt de darm geschoven; het vlees worden bovenin de molen gedaan en door de buis in de darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''worst maken''. Een object "darmen", "vlees", "pensen", "worst" e.a. wordt niet fonetisch gedocumenteerd. [N 28, 119; monogr.] II-1