e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dakpan dakpan: dakpan (Ottersum), dákpán (Lozen), dā.kpan (Panningen, ... ), dākpan (Epen, ... ), dākpán (Bree, ... ), dāxpan (Bleijerheide, ... ), dǭkpan (Bilzen), pan: pan (Beegden, ... ), pán (Meeuwen, ... ), pān (Meijel) Algemene benaming voor een uit klei vervaardigde en vervolgens gebakken dakbedekking in de vorm van een vierkante of rechthoekige plaat. Naar vorm en afmeting worden gebakken pannen onder verschillende namen in de handel gebracht. Zo onderscheidt men bij de holle pannen de oud-hollandse pan, de verbeterde holle pan en de romaanse pan. Bij de vlakke pannen kent men de Tuile du Nord, de vlakke muldenpan, de holle muldenpan en de kruispan. [N 32, 44a; Gi 2, 48; monogr.] II-8
dakpan met opening om een duif doorgang te verlenen dakraam: daak-raam (Sevenum), dakvenster: daakvinster (Eys), duivenpan: doeve-pan (As), douvepan (Rijkhoven), dóuvəpàn (As), en doevepan (Lutterade), holle pan: hoͅlə pān (Meijel), kijker: kijker (Jeuk), klein slagje: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  e klee slaegske (Bilzen), klep: klip (Meijel), kotpan: koetpan (Jesseren), koetpon (Kortessem), natslag: Opm. v.d. invuller: ken ik niet. Er bestaan wel ontluchtingspannen, maar of dit zo genoemd wordt?!  une noatsjlaag (Doenrade), pannengat: pannegaat (Weert), provisorisch slagje: Opm. v.d. invuller: ken ik niet. Er bestaan wel ontluchtingspannen, maar of dit zo genoemd wordt?!  un proovisooasj sjlaegske (Doenrade), slag: Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  de slaäg (Maasbree), springdreng: (mv.).  špre.ŋdr‧ɛŋ (Eys), uilenpan: uilepan (Houthalen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  ulepan (Wanssum), val: val (Tongeren), valluik: valloak (Geleen), valpan: valpan (Echt/Gebroek, ... ), vlieggat: Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  vleeg gaat (Gruitrode) Hoe heet een dakpan met opening om een duif doorgang te verlenen? [N 93 (1983)] III-3-2
dakpannenklei aarde: ē̜rt (Belfeld  [(gebruikt voor greswaren)]  , ... ), klei: klei (Reuver, ... ), panaarde: panē̜rt (Susteren), pannenklei: panǝklęj (Obbicht), panǝklɛj (Melick), pannenleem: panǝlęjm (Blerick, ... ), panǝlɛjm (Bree, ... ), potaarde: pǫt˱ē̜rt (Swalmen, ... ) Zware, zeer vette klei die als grondstof voor de vervaardiging van dakpannen wordt gebruikt. De klei mag weinig kalk of gips bevatten en wordt doorgaans gemengd in de verhouding drie delen klei op één deel zand. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛklei, leemɛ.' [N 27, 48; monogr.] II-8
dakraam daklicht: d ̇āklēx (Herten), dāxlet (Bleijerheide), dakraam: d ̇ākrām (Herten), dakrām (Ottersum, ... ), dākrām (Sint Odilienberg, ... ), dakraampje: dákręmkǝ (Castenray  [(id)]  , ... ), dakvenster: d ̇āk˲venstǝr (Herten), dāk˲venstǝr (Guttecoven, ... ), dāk˲vęŋstǝr (Sevenum), dǭk˲venstǝr (Bilzen, ... ), dakvenstertje: dǭk˲venstǝrkǝ (Bilzen), klapvenstertje: klap˲venstǝrkǝ (Bilzen), valvenstertje: valvenstǝrkǝ (Bilzen), zolderraam: zǫldǝrrām (Herten), zoldervenstertje: zǫldǝrvenstǝrkǝ (Bilzen) Raam dat in de helling van het dakvlak ligt en daar weinig of niet boven uitsteekt. Zie ook afb. 50. [N 54, 172; monogr.; Vld.; S 4 add.; div.] II-9
daktengels daklatjes: dāklɛtjǝs (Stein), daktengel: dāktɛŋǝl (Sint Odilienberg), tengellatten: tɛŋǝllatsǝ (Bleijerheide), tɛŋǝllatǝ (Geulle), tɛŋǝllátǝ (Tessenderlo), tengels: tɛŋǝls (Herten, ... ) De houten latten die als afsluiting over de naden van het dakbeschot worden aangebracht. [N 54, 177] II-9
dakvenster, dakkapel dakkapel: dakkapɛl (Ottersum), dákkápęl (Tessenderlo), dākkapɛl (Mechelen, ... ), dākkāpɛl (Sint Odilienberg, ... ), dǭkkǝpɛl (Bilzen  [(spitsvormig dakraam)]  ), dakvenster: dak˲vē̜nstǝr (Ottersum), dāk˲venstǝr (Geulle, ... ), dāx˲venstǝr (Bleijerheide), dǭk˲venstǝr (Genk), kijker: kē̜kǝr (Tessenderlo), koekkoek: kukuk (Bilzen, ... ) Venster dat niet in het dakvlak ligt, maar loodrecht eruit oprijst. Boven op het dakvenster is dan een kleine dakconstructie opgetrokken. Het dak ervan kan naar voren aflopend, plat of in de vorm van een zadeldak zijn. Zie ook afb. 51. [N 54, 173a; N 54, 173b; div.] II-9
dakwelving boven een schuurpoort boog: bōx (Rotem), boogdak: bǫu̯x˱dǭk (Borgloon), dakboog: dak˱bōx (Leopoldsburg), deurluif: dø̄rlø̜i̯f (Grathem), draai: drē̜ ̞ǝ (Opheers), gewelf: gǝwø̜lǝf (Klimmen), golfdak: gǫlǝf˱dǭak (Borlo, ... ), golving: gǫlveŋ (Zichen-Zussen-Bolder), half kapelletje: hau̯f kǝpɛlkǝ (Bree), intrek: entręk (Kermt), kapelletje: kapɛlǝkǝ (Halen), kemel: kēmǝl (Maaseik), kemelstrek: kęmǝlstręk (Maaseik), kromming: krumeŋ (Linkhout), poortboog: pōrt˱bōx (Lummen), stulpdak: štø̜lǝp˱dāk (Tegelen), verhoog: vǝrhȳx (Beringen), vǝrhø̄x (Zepperen), verhoog van de poort: vǝrhōx ˲van dǝ pu̯ó̜t (Millen), verhoogde invaart: vǝrhȳǝx˱dǝ envārt (Panningen), walmgolf: wamgo.lǝf (Eisden), welving: wɛlveŋ (Neeritter), zadel: zāl (Hoensbroek) De welving van het strooien dak boven een schuurpoort die een poort van voldoende hoogte mogelijk maakt onder een overigens laag afhangend dak. Zie ook het lemma "verhoogd dakgedeelte boven een poort" (4.2.3). Zie ook afbeelding 22.c bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 32] I-6
dal, vallei breuk: ein breuk (Geulle, ... ), dal: daal (Beesel, ... ), dal (Beesel, ... ), dalle (Roermond), daol (Maastricht), dāal (Nieuwenhagen), dāāl (Simpelveld), dāl (Amby, ... ), dāol (Maastricht), deel (Gelinden), deil (Sint-Martens-Voeren), dejl (Borgloon), del (Borlo, ... ), del (?) (Holz), delle (Merkelbeek, ... ), dĕl (Ingber, ... ), deͅl‧ (Remersdaal), dil (Brunssum, ... ), dōl (Genk), dàl (As, ... ), dààl (Maastricht, ... ), dàəl (Weert), dál (Roermond), dáál (Heerlen), dâl (Bree), dèl (Beek, ... ), dèl ? (Geleen), dél (Doenrade, ... ), déllə (Loksbergen), déél (Wijnandsrade), e daal (Heerlen, ... ), e dàl (Holz), een del (Hoensbroek), ein del (Schimmert), īn ing del gelegen (Ubachsberg), n⁄ del (Boekend, ... ), taal (Nunhem, ... ), u dal (Waubach, ... ), un dil (Vijlen), ə dāl (Caberg), ⁄n daal (Lutterade, ... ), ⁄n del (Kunrade), ⁄n dèl (Klimmen, ... ), ⁄t d⁄al (Thorn), ⁄t likjt in ein daal (Thorn), (is dal).  daal (Blerick), (o.).  d‧aal (Montfort), (plur. v. dal)  dèl (mv.) (Klimmen), (subst. plur.)  dèl (mv.) (Klimmen), (weinig meer gebruikt).  del (Velden), o.  dāl (Eys, ... ), ps. of toch omspellen volgens Frings: [dl]?  däl (Zonhoven), ps. of toch omspellen volgens Frings: [lgt\\]?  del (Zichen-Zussen-Bolder), ps. of toch omspellen volgens IPA: [d@l]?  dɛl (Hoepertingen), ps. omgespeld volgens Frings.  deͅl (Zonhoven), ps. omgespeld volgens IPA.  dēͅl (s-Herenelderen), wordt niet meer gebruikt.  daol (Maastricht), del (Maastricht), dál (Maastricht), diepte: deepde (Lutterade), deepdə (Schimmert), deepte (As, ... ), deeptjə (Pey), deeptə (Maastricht, ... ), deiptə (Sittard), dēēpte (Amby), diepte (Leopoldsburg, ... ), in de deipte (Sittard), dreef: dreef (Hechtel), gat: gaat (Swalmen, ... ), un gāāt (Kapel-in-t-Zand), gezonk: gézenk (Heerlerbaan/Kaumer), helling: delling (Sint-Truiden), holte: haoltə (Beesel), hoolt (Genk), kot: kot (Beverlo), kuil: koel (Geleen, ... ), koelen (Stein), (= kuil; kan zeer groot zijn).  koïl (Caberg), m.  kul (Ingber), kwaagt: kwaagt (Ospel), laag: lījəx (Hamont), loah (Eys, ... ), loog (Vaals), (v.).  lië.ch (Montfort), laagste: légste (Sint-Huibrechts-Hern), laagte: ein lâigde (Schimmert), en laegte (Oirlo), laagte (Beringen, ... ), laiegte (Rosmeer), laigdje (Horn), laihde (Dieteren), leagdje (Hunsel), lecht (Venray), lechte (Hoepertingen), leechte (Peer, ... ), leechtə (Nieuwstadt), leegde (Asenray/Maalbroek, ... ), leegte (Alken, ... ), leegtə (Eigenbilzen, ... ), leejgdə (Kermt), leeŭgdje (Echt/Gebroek), legde (Hoepertingen, ... ), legdə (Borgloon), legt (Tienray, ... ), legte (Heijen, ... ), leiegde (Klimmen), leigde (Bilzen, ... ), leigte (Beverst, ... ), leijgte (Piringen), lextə (Sint-Truiden, ... ), leêgdje (Thorn), leêgte (Blerick), lēchtə (Beverst), lēēghte (Born), lēgtə (Herk-de-Stad), lēigdə (Sint-Truiden), lējdə (Martenslinde), lēəxtə (Oostham), lēͅgdə (Mechelen-aan-de-Maas), lēͅixdə (Hasselt), lĕĕ-gde (Wellen), leͅgde (Diepenbeek), lie egte (Geleen), lieagde (Mheer), liechte (Amby, ... ), liede (Gronsveld), lieegde (Eys, ... ), lieegdje (Heel, ... ), lieegdö (Stevensweert), lieegt (Kaulille), lieegte (Lutterade, ... ), lieg-de (Vijlen), liegde (Bree, ... ), liegdje (Maasbracht, ... ), liegdə (Maastricht), liegste (Rekem), liegt (Opglabbeek), liegte (Baarlo, ... ), lieigte (Neerpelt), liejegde (Panningen), liejegte (Maasbree), liejgte (Vucht), liejigde (Panningen), lieugte (Meterik), lieègde (Grevenbicht/Papenhoven), lieêgde (Schimmert), lieêgte (Berg-en-Terblijt), lieëgde (Helden/Everlo), lieëgdje (Ell), lieëgte (Lanklaar, ... ), lieëgten (Kwaadmechelen), lieəgte (Heppen, ... ), liĕgdje (Weert), ligde (Gulpen, ... ), ligdə (Lanaken), ligte (Elen, ... ), ligtə (Wilderen), lijèègtə (Heel), lixtə (Beringen), liègde (Rimburg), liègdje (Echt/Gebroek, ... ), liègte (Amby, ... ), liêgde (Obbicht, ... ), liêgte (Heerlerbaan/Kaumer), liëgde (Klimmen, ... ), liëgdje (Kessenich), liëgte (Beesel, ... ), liəgdə (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), liəgte (Lommel), līegte (Venlo), līēgde (Elen), līēgdje (Weert), līēgte (As, ... ), līēgtə (Tegelen), līēëgtə (Nieuwenhagen), līēəgdjə (Opoeteren), līe͂ehtə (Reuver), līxtə (Lanaken), līəgdə (Opgrimbie), lĭĕəgtə (Brunssum), loagde (Einighausen), lyxdə (Zepperen), lägde (Buchten), lägtə (Zichen-Zussen-Bolder), lègt (Afferden, ... ), lègte (Arcen, ... ), lèègdje (Nederweert), lè‧gdə (Aalst-bij-St.-Truiden), léchtə (Meijel, ... ), légde (Wellen), légte (Wilderen), lééegdje (Horn), léégtə (Gennep), lêgdje (Beegden), lêgt (Gennep), lêgtə (Zichen-Zussen-Bolder), lêêgdje (Buggenum), lêêîgde (Meerssen), lëegte (Rosmeer), lëəgdṇ (Zonhoven), lîegdə (Heerlen), lîêchdjə (Haelen), lîêchdə (Grevenbicht/Papenhoven), lîêchtə (Amstenrade), lîêgdje (Neeritter), lîêgdjə (Hunsel), lîêgjə (Heythuysen, ... ), lîêgtə (Venlo), lɛ̄gte (Mheer), n⁄ liêgte (Boekend), un lēēgjdə (Kapel-in-t-Zand), ən lîêchdjə (Haelen), ⁄n leagte (Lutterade), ⁄n legt (Venray), ( Zie pag. 2).  lèigdje (Herten (bij Roermond)), (ee: moeilijk weer te geven).  leegte (Reuver), (ie van bies).  liegte (Brunssum), (naslag a-achtig).  lîêgdje (Horn), ps. de e staat wat hoger geschreven.  liĕegt (Opoeteren), ps. of toch omspellen volgens IPA: [l@xt\\]?  lɛxtə (Sint-Huibrechts-Lille), ps. omgespeld volgens Frings.  legdzjə (Borgloon), leͅgde (Kuttekoven), ps. omgespeld volgens IPA.  līgtə (Genk), līxtə (Maastricht), li̯ēͅxdə (s-Herenelderen), lɛgdə (Hoepertingen, ... ), leier: leijer (Genooi/Ohé, ... ), lieger (Maastricht), lok: loak (Wijnandsrade), loök (Eys), löoëk (Gulpen), (geringschattend bedoeld).  löoëk (Gulpen), put: pèt (Neeroeteren), slak: sjlak (Susteren), sjlèk (Schinnen), slak (Born), slei: sjleij (Schinnen), slei (Niel-bij-As), (watersleyde) klooster.  sjleij (Sittard), slenk: schlĕnk (Schimmert), sjlenk (Nunhem, ... ), sjlink (Herten (bij Roermond), ... ), sjlènk (Nieuwenhagen), slink (Montfort, ... ), sl‧ink (Montfort), ⁄n slink (Venray), slond: sjlond (Gulpen, ... ), sjlonk (Simpelveld), sjloond (Mheer), sjlŏĕntj (Nieuwstadt), slonk (Jeuk), slont (Teuven), sloont (Noorbeek, ... ), slounk (Hoepertingen), slönk (Sittard), Hgd.  sjlont (Epen), v.  šlont (Eys), tussen de bergen: tussje de berg (Vlodrop), tussen de heuvels: tussje de heuvels (Vlodrop), valle (fr.): vallée (Millen), vallei: vallei (Geulle, ... ), valleij (Maastricht, ... ), vàllei (Venlo), walloor: (= meerv.): rotte wei.  wàllaore (As), zak: zak (Maasbree, ... ), zak.... (Steyl), zàk (Guttecoven), ⁄t likjt in eine zak (Thorn), zomp: zoamp (Stevensweert), zomp (Meijel, ... ), zoomp (Swalmen), zump (Susteren), zòmp (Sevenum, ... ), zòəmp (Venlo), zómp (Heerlen, ... ), zômp (Horn), #NAME?  zômp (Venlo), (= moeras).  zómp (Kapel-in-t-Zand), (als het nat is).  zomp (Klimmen), zonk: ne zoenk (Kwaadmechelen), zink (Meijel, ... ), zoenk (Martenslinde, ... ), zonk (Bree, ... ), zoonk (Tungelroy), zŏnk (Opitter), zoͅnk (Opglabbeek), zungk (Ospel), zunk (Beverst, ... ), zuŋk (Kwaadmechelen), zänk (Weert, ... ), zêun-k (Kelpen), zònk (Bree), zòənk (Venlo), zónk (As, ... ), #NAME?  eine zunk (Ell, ... ), Vb. doù wes n heil zounk inne baon (er was n verzakking in de weg). Note: "De zounk"was vroeger n laagte aan de linkerzijde van de Tongersesteenweg, vlak voor de Winterbeek. Toen de mensen die daar woonden, een huis bouwden in de Dorpsstraat, hebben ze de naam meegebracht en behouden: "déi vanne zounk".  zounk (Kortessem) dal || dal, laagte || dal, vallei, stuk land dat gelegen is tussen meerdere heuvels of bergen [del] [N 81 (1980)] || duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || laagte [SGV (1914)] || laagte (tussen 2 heuvels) [ZND 29 (1938)] || laagte, dal || laagte, slenk, stuk land dat gelegen is tussen twee heuvels [diepte, zonk, zink, put, kwacht, zomp, zak, slaai] [N 81 (1980)] || schlund, diep droog dal || zonk III-4-4
daling afgaande voie: afgāndǝ vōj (Zie mijnen  [(Eisden)]  [Domaniale]), afhouw: āfhǫw (Zie mijnen  [(Domaniale / Oranje-Nassau III / Maurits)]  [Emma]), afslag: āfšlax (Zie mijnen  [(Emma)]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), dalende galerij: dālǝndǝ galǝrę̄j (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), daling: daling (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Zwartberg]  [Julia]  [Wilhelmina] [Maurits]), dāleŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Emma]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]), descenderie: descenderie (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Zwartberg, Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), dęsãdri (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Waterschei]), dɛsǝndrij (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Waterschei)]  [Emma, Maurits]), gezenk: gǝsęŋk (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), gǝsɛŋk (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), jǝzɛŋk (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zolder]  [Domaniale]), neergang: nērgaŋk (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Eisden]), neerhouw: neerhouw (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Maurits]), nērhǫw (Nieuwstadt  [(Maurits)]  , ... [Domaniale, Oranje-Nassau III, Maurits]  [Maurits]), vallei: vallei (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Winterslag] [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), valę̄j (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), vallende baan: valǝndǝ bān (Heerlen  [(Emma)]   [Eisden]), zenkstrek: zɛŋkštrɛk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]) Volgens de helling van het dalend gesteente gedolven galerij. [N 95, 517; monogr.; N 95, 477; N 95, add.; N 95, 178; Vwo 272; Vwo 280; Vwo 809] II-5
dam afdamming: afdamming (Sint-Truiden, ... ), ǭf˱dampeŋ (Alken, ... ), bat: Van Dale: I. bat (gew.) 1. losse brug van planken over een sloot; (ook) vaste brug zonder leuning; - 2. kaai of dijk van een spoorweg; ook als term in de waterbouwkunde.  bat (Montfort), dam: daamp (Heers), dam (Beringen, ... ), dam(p) (Beringen), damp (Broekom, ... ), dàm (As, ... ), dám (Opglabbeek, ... ), dâm (Schimmert), afdamming  damp (Zonhoven), m.  d‧am (Eys), dammetje: demke (Eisden), dijk: daek (Weert), daik (Kerniel), deik (Bree), diehk (Herten (bij Roermond)), diek (Bunde, ... ), dijk (Hechtel, ... ), diëk (Wijlre), dīēk (Klimmen, ... ), dĭĕk (Gennep), dêjik (Maaseik), dijkje: diekske (Stein), muur: moer (Waubach), schoor: sXowər (Lommel), sXōwər (Lommel), sticheltje: Van Dale: stichel, (gew.) 1. lage muur; -2. verhoogde rollaag langs een brug of kade.  stichelke (Vroenhoven), stuw: stuw (Meerlo), val: afdamming  vāl (Zonhoven), wal: wal (Kerkrade, ... ), waterdam: waaterdam (Thorn) De dam die wordt opgeworpen om in bijzondere situaties het water vōōr de sluizen te kunnen omleiden. Zie ook het lemma ɛwater omleidenɛ.' [Grof 40] || de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)] || dijk [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men in uw dialect een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)] II-3, III-3-1