e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
crimineel crimineel: crimeneel (Bilzen), crimineel (Elen, ... ), crimineil (Bilzen), crimmënieël (Lanklaar), kreͅməne.l (za:t) (Maastricht), kreͅmənīəl (Sint-Huibrechts-Lille), kreͅmənëəl (Zonhoven), krimeneel (Maaseik), krimeneël (Wellen), krimine:l (Tessenderlo), krimineejl zāāt (Kermt), kriminēl (Martenslinde), kriminɛjl (Voort), krimmeneel (Amby), kriməne:l (Beringen), krimənɛjl (Hoepertingen), (idem)  <crimineel> (As), Alleen in de uitdrukking crimineel zat.  crimineel (Neerhespen) crimineel [ZND 01 (1922)] III-3-1
crocus (crocus vernus l.) krokus: crocus (Eys, ... ), krokus (Geulle, ... ), krookus (Diepenbeek), -  crocus (Maasbree, ... ), krokus (Tungelroy), Bree Wb.  krokus (Bree), eigen spelling  krokus (Montfort), geen aparte naam  crocus (Berg-en-Terblijt), idiosyncr.  krokus (Thorn), Veldeke  crocus (Klimmen), krokus (Echt/Gebroek), WBD/WLD  crocus (Urmond), krookəs (Heerlen), WLD \'alg. ben.\'  Crocus (Meijel), zelfde  crocus (Echt/Gebroek), ± Veldeke \'als Ned.\'  crocus (Tienray), krokusje: idiosyncr.  crocusje (Blerick), Spelling: \"fonetisch\  krookəsjəs (Maastricht), paasbloem: eigen spelling  paosjbloom (Vlodrop), paasklokje: -  paosklökske (Echt/Gebroek), saffraanbloem: eigen spellinsysteem \'bekend om zijn geneeskracht betreffende geelkoords / saffraan: purperblauw meeldraden\'  saffraanbloem (Meijel) crocus [DC 60a (1985)] || Crocus (crocus vernus). De bloemen zijn paars, geel, wit of gestreept. De bladeren zijn iets korter dan de bloem, donkergroen met een brede witte streep in het midden. Bloemen alleen of bij paren, omgeven door 1 schedeblad, de bloemen en bladeren zijn ing [N 92 (1982)] III-2-1
crouton croutonnetje: Stuk brood hard gebakken in boter, om aan tafel in de erwtensoep te doen  kroe’tsjë (Tongeren) broodkaantjes III-2-3
crypte crypte (<fr.): crypte (Bocholtz, ... ), kribte (Kerkrade), kriepte (Hoensbroek, ... ), krip (Sint-Truiden, ... ), kript (Tongeren, ... ), kripte (Amstenrade, ... ), krypte (Meijel), grafkelder: graafkelder (Baarlo, ... ), graafkelder in de kèrk (Eisden), grafkelder (Venray), grāāfkelder (Boorsem, ... ), grāāfkèlder (Nieuwenhagen), kelder: kelder (Noorbeek), kelderhol: kelderhool (Meijel), kerkenkelder: kerekekɛlder (Montzen), krocht: kroch (Maasbree, ... ), krocht (Ell, ... ), krochte (Maastricht) De ruimte, de kelder onder het priesterkoor, vroeger gebruikt als grafkelder [crypte, krocht?]. [N 96A (1989)] III-3-3
cr√äpe crêpe: crêpe (Bocholt, ... ), kreb (Tungelroy), krep (Bleijerheide, ... ), krēp (Wellen), kręp (Bilzen, ... ), krɛp (Maastricht, ... ), crêpestof: crêpestof (Achel), krē̜pštof (Valkenburg) Gekroesd, niet glanzend weefsel van linnen draden. Men mag deze stof niet of nauwelijks strijken. [N 62, 76; N 59, 201; N 62, 75c; N 62, 75d; MW; monogr.] II-7
cr√äpe de chine crêpe de chine: crêpe de chine (Heerlen, ... ), krep dǝ šīn (Grevenbicht / Papenhoven), kręp dǝ šen (Loksbergen), kręp dǝ šin (Genk, ... ), kręp dǝ šiŋ (Heerlen) Zijden of kunstzijden japonstof met normaal gedraaide ketting en een inslag van afwisselend 2 recht en 2 links overdraaide garens. De binding is effen (Bonthond s.v. ø̄crêpe de chineø̄). [N 62, 76; N 62, 98; N 59, 201] II-7
cr√äpe georgette crêpe georgette: krep žøržɛt (Grevenbicht / Papenhoven), kręp žoržɛt (Genk), georgette: georgette (Eijsden, ... ), žø̜ržęt (Grevenbicht / Papenhoven) Zijden, kunstzijden of kamgaren weefsel met overdraaide ketting- en inslagdraden. Effen binding (Bonthond s.v. ø̄crêpe-georgetteø̄). [N 62, 75c; N 62, 75d; N 62, 76; N 59, 201] II-7
cul de sac cul de sac: kyl dǝ sak (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), hinder de hand: heŋǝr dǝ haŋk (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Op de Domaniale mijn een doodlopende mijngang achter de laadplaats waar de lege mijnwagens konden worden opgesteld. [monogr.; N 95, 690] II-5
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken (de cultivator) laten schramen: lǭtǝ šrǭmǝ (Margraten), afrussen: áfrø ̝sǝ (Brustem), ǭ.frøsǝ (Mechelen-Bovelingen), breken: brē̜kǝ (Lottum), bręǝkǝ (Gronsveld), cultivateren: kalvātǝrǝ (Hushoven), kontrǝfāǝtǝrǝ (Lommel), kultǝvātǝrǝ (Siebengewald), kulǝvātǝrǝ (Ottersum), kyltivǭtǝrǝ (Mook), kyltǝrǝ (Aijen), køltivātǝrǝ (Margraten, ... ), køltywǭtǝrǝ (Leopoldsburg), køltǝfātǝrǝ (Wanssum), køltǝvātǝrǝ (Doenrade, ... ), kølvātǝrǝ (Broekhuizen), kølǝfātǝrǝ (Merselo), kølǝvātǝrǝ (Horst), kø̜ltǝfātǝrǝ (Montfort), kúltǝrǝ (Ottersum), %%de volgende varianten hebben de aan het Rijnland ontleende, tot kulter gereduceerde vorm van kultivator (d) als grondwoord%%  kultǝrǝ (Siebengewald), diep optrekken: dēp˱ ǫptrękǝ (Cadier), doorsteken: dōrstē̜kǝ (Lottum), dǭrstē̜kǝ (Sevenum), extirpateren: pǭtǝrǝ (Ottersum), ɛkspā.tǝrǝ (As, ... ), ɛkspātǝrǝ (Cadier, ... ), flink derdoor wroeten: fleŋk ˲dǝrdōr vrø̄tǝ (Lottum), flink doorwerken: flēŋk dur`wē̜rǝkǝ (Rijckholt), inbreken: ebre ̝ǝkǝ (Cadier), losbreken: lǫs˱brē̜kǝ (Mook), loscultivateren: lǫskulǝvātǝrǝ (Ottersum), losmaken met de cultivator: lǫsmākǝ met ˲dǝ kølǝvātǝr (Horst), met de cultivator bewerken: met ˲dǝr kultivātǝr bǝwerǝkǝ (Bleijerheide), omrokelen: omrǭkǝlǝ (Heythuysen), oprussen: ǫprø̜sǝ (Rummen), optrekken: ǫptrękǝ (Gronsveld), opvaren: ǫp˲vǭ.rǝ (Grote-Spouwen, ... ), ressorten: rǝsōrǝn (Vliermaalroot), russen: resǝ (Kuringen), ry ̞sǝ (Zelem), rø ̝sǝ (Boekhout, ... ), røsǝ (Alken, ... ), rø̜sǝ (Rummen), schellen: šø̜lǝ (Rijckholt), schulpen: sxø̜.lǝpǝ (Sint-Lambrechts-Herk), sxø̜lǝpǝ (Borlo, ... ), stropen: štrø̄ ̞pǝ (Rijckholt), vijfschaarderen: vīfšē̜dǝrǝ (Rijckholt), zevenschaarderen: ziǝvǝšē̜rdǝrǝ (Rijckholt), zēvǝšē̜rdǝrǝ (Mheer) De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.] I-2
cultivator, extirpator breker: brē̜kǝr (Berverlo), cultivator: kalfātǝr (Hamont), kalǝfātǝr (Heel), kalǝvātǝr (Baexem, ... ), kalǝvǝrkātǝr (Kerkhoven), keltivātǝr (Ransdaal), klávātǝr (Panningen), kufātǝr (Achel), kultivātǝr (Bleijerheide, ... ), kultǝvātǝr (Nieuwenhagen, ... ), kulǝfø̜̄tǝr (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kulǝvātǝr (Ottersum), kyltivãtǝr (Hamont), kyltivātǝr (Gennep, ... ), kyltǝr (Aijen), kyltǝvātǝr (Maasniel), kyltǝvǭtǝr (Mook), kylvātǝr (Weert), kylǝfātǝr (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), kylǝvātǝr (Herten), kálǝvātǝr (Tegelen  [(met slof van voren ipv wieltje)]  ), køltifātǝr (Neerpelt, ... ), køltifǭǝtǝr (Hamont), køltivātǝr (Aijen, ... ), køltiwǭtǝr (Leopoldsburg), køltjǝfātǝr (Oirsbeek), køltǝfātǝr (Buchten, ... ), køltǝvātǝr (America, ... ), kølvātǝr (Achel, ... ), kølāfātār (Heel, ... ), kølǝvātǝr (Baarlo, ... ), kø̜ltjǝvātǝr (Oirsbeek), kø̜ltǝfātǝr (Montfort), kātǝr (Berverlo, ... ), kǝlfā.tǝr (Achel), kǝlvātǝr (Tungelroy), kǫlǝvātǝr (Tungelroy), %%de volgende varianten betreffen wel een aan het Rijnland ontleende, op kulter (d) "kouter" gelijkende, verkorte vorm van kultivator (d)%%  kultǝr (Gennep, ... ), extirpateur: ba.tø̜̄r (Martenslinde), e.ŋspǝktēr (Martenslinde), stripǝtø̄r (Mal), styrpø̄ (Diets-Heur), terpǝtø̄r (Maasmechelen), ēstripǝtø̄r (Mal), ęksterpatø̜̄r (Borlo  [(met wieltje of slof van voren)]  ), šipǝtø̄ǝr (Koninksem), ɛ.kstirpatø̄r (Val-Meer), ɛkspatø̜̄r (Guigoven, ... ), ɛkspǝktø̄r (Piringen  [(ouder dan grondbreker)]  ), ɛkspǝktø̜̄r (Wintershoven  [(ouder dan grondbreker)]  ), ɛkspǝtø̄r (Tongeren), ɛkspǝtø̄ǝr (Koninksem), ɛksterpatø̄r (Vechmaal), ɛksterpatø̜̄r (Gronsveld), ɛksterpǝtø̜̄r (Sint-Huibrechts-Hern), ɛkstirpatø̄r (Henis, ... ), ɛkstirpatø̜̄r (Kanne, ... ), ɛkstirpǝtø̄r (Berg, ... ), ɛkstirpǝtø̜̄r (Gors-Opleeuw  [(vroeger)]  , ... ), ɛkstripǝtø̄r (Tongeren), ɛkstǝpǝtø̜̄r (Tongeren), ɛstepǝtø̄r (Sluizen), ɛ̄stirpatø̄r (Lauw), extirpator: (h)ɛkspātǝr (Maaseik), pǭtǝr (Milsbeek, ... ), ękspātǝr (Simpelveld), ɛkspantǝr (Sint-Pieters-Voeren), ɛkspã.tǝr (Beverst), ɛkspãtǝr (Lanaken, ... ), ɛkspā.tǝr (As, ... ), ɛkspādǝr (Beverst), ɛkspātǝr (Achel, ... ), ɛkspāǝtǝr (Hees, ... ), ɛkspǫǝdǝr (Overpelt), ɛkspǫǝtǝr (Eksel), ɛksterpātǝr (Hamont), ɛksǝrpātǝr (Tegelen), ganzevoetcultivator: ganzǝvōtkøltivātǝr (Heythuysen), grondbreker: grondbreker (Gotem, ... ), grõ̜.nt˱brīǝ.kǝr (Kerniel), grōnt˱brē̜kǝr (Rijckholt, ... ), grǫ.ntbriǝ.kǝr (Bommershoven, ... ), grǫ.nt˱breɛ.kǝr (Piringen), grǫ.nt˱brię.kǝr (Vliermaalroot), grǫ.nt˱briǝ.kǝr (Gelinden, ... ), grǫ.nt˱briɛ.kǝr (Guigoven, ... ), grǫ.nt˱brē̜.kǝr (Bilzen, ... ), grǫ.nt˱brī.kǝr (Voort), grǫnt˱briǝkǝr (Hasselt, ... ), kleibreker: klęi̯brē̜kǝr (Lottum), laboreur: laborø̜̄r (Waasmont), labǝrø̜̄r (Montenaken), negenschaarder: nyǝgǝšē̜rdǝr (Gronsveld), nȳgǝšē̜rdǝr (Oost-Maarland), nøǝgǝšē̜rdǝr (Margraten), reecultivator: rīǝkølǝvātǝr (Haelen  [(op wielen)]  ), rus: res (Godschei, ... ), ris (Godschei), ry ̞s (Broekom  [(jongere term)]  , ... ), rys (Hoepertingen), rø ̝s (Brustem, ... ), rø.s (Berlingen, ... ), røs (Aalst, ... ), ręs (Hasselt), russer: røsǝr (Zolder), schelp[eg]: sxɛlǝp[eg] (Melveren), schoffelcultivator: sxufǝlkølǝfātǝr (Merselo), schulp[eg]: skø̜.lǝp˱[eg] (Heers), skø̜lǝp[eg] (Vorsen), sxø̜.lǝp˱[eg] (Gutschoven, ... ), sxø̜lǝp[eg] (Borlo  [(met slof of wieltje van voren)]  , ... ), sxø̜lǝp˱[eg] (Buvingen  [(ook met slof van voren)]  ), schulpmachine: sxø̜lǝpmǝši ̞n (Gingelom), vijfschaarder: vī(f)šē̜rdǝr (Gronsveld), vīfšē̜rdǝr (Heugem, ... ), v˙ęi̯fšē̜rdǝr (Oost-Maarland), zevenschaar: zøvǝšār (Sint-Pieters-Voeren), zevenschaarder: zēvǝšē̜rdǝr (Mheer), zīǝvǝšē̜rdǝr (Eijsden, ... ), zevenvoorder: zēvǝvø̄ ̞rdǝr (Kanne) De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.] I-2