e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekhaak bindstok: bentstok (Meijel), dekhaak: dękhok (Genk  [(meervoud: dękhek)]  ), dękhōk (Diepenbeek, ... ), dękhǭk (Ell), dekijzer: dęk˱īzǝr (Klimmen), deknaald: dɛknolt (Meijel), priem: prēm (Borgharen, ... ), prīm (Diepenbeek), weerhaak: wērhǭk (Borgharen, ... ), wishaak: weshǭk (Tungelroy) Langwerpig dun ijzer met aan het uiteinde een kleine haak, waarmee de strodekker de bindtwijg insteekt en vervolgens aan de andere kant van de panlat weer ophaalt. De dekhaak wordt soms ook gebruikt om er de dekgaarden mee naar beneden te drukken als ze worden vastgebonden. In L 318b gebeurde het insteken met de hand, het ophalen met behulp van de 'wishaak'. In Q 96a en Q 96c werden beide bewerkingen met de 'priem' gedaan. Zie ook afb. 78d. [N F, 21a-c; monogr.] II-9
dekhamer dakbijl: ǝt˱ dāk˱bīlǝ (Klimmen), dekbijl: dęk˱bęjl (Diepenbeek), dekbijltje: dęk˱bilkǝ (Borgharen, ... ), dekhamer: dękhāmǝr (Ell, ... ), dekkershamer: dekkershamer (Schimmert), dɛkǝrshamǝr (Meijel), kaphamer: kaphāmǝr (Nieuwenhagen  [(om pannen te bekappen)]  , ... ), pinhamel: penhāmǝl (Houthalen) Hamer waarvan de kop aan één kant een dik vierkant uiteinde heeft en aan de andere kant een kleine bijl. De dekhamer wordt door de dakdekker en de strodekker gebruikt om latten te bevestigen en in te korten. [N F, 14; N 64, 142] II-9
dekken aflaten (stier ): WLD  unne stier aafloate (Weert), bejagen: bǝjāgǝ (Epen  [(verouderd)]  ), beleggen: Veldeke  belègke (Klimmen), WLD  beleGGe (Klimmen), berijden: bereeje (Castenray, ... ), beslaan: eigen spellingsysteem  (beslaon) (Ell), bespringen: bespringe (Beverlo, ... ), bespringen (Montfort), WLD  besjpringe (Mheer), bəspringə (Venlo), bij zitten: WBD/WLD konijnen  biej zittə (Kapel-in-t-Zand), dekken: dekke (Blerick, ... ), dekken (Eys, ... ), dekkə (Venlo), dekǝ (Epen, ... ), deʔǝ (Lommel), dēkke (Roermond), dēkkə (Maastricht), deͅkə (Meeswijk), dike (Vaals), dikke (Vlodrop), dikkə (Epen, ... ), dèkke (Geulle, ... ), dèkken (Geleen, ... ), dèkkə (Maastricht, ... ), dékke (Doenrade, ... ), dékkə (Loksbergen), dêkke (Herten (bij Roermond), ... ), dêkken (Stein), døkǝ (Bree), dē̜.kǝ (Achel), dē̜kǝ (Hoeselt, ... ), dę ̞kǝ (Sittard), dękǝ (Aldeneik, ... ), dękǝn (Achel, ... ), dęʔǝ (Kerkhoven, ... ), dęʔǝn (Lommel), dɛkǝ (Baexem, ... ), dɛkǝn (Hamont, ... ), dɛkə (Niel-bij-St.-Truiden), gedekt (Ospel), Bree Wb.  dèkke (Bree), cassettebandje  dekke (Meijel), dèkke (Meijel), de e uitspreken als in het frans: tu es  dekke (Amby), eigen spellingsysteem  dekke (Meerlo), dèkke (Merkelbeek, ... ), dékke (Ell), eigen spellingsysteem paard  dèkke (Geleen), Endepols  dekke (Heer, ... ), dĕkke (Maastricht), dèkke (Maastricht, ... ), Gronsveld Wb  dêkke (Gronsveld), ideosyncr.  dekke (Kerkrade, ... ), dekken (Doenrade, ... ), dikke (Vlodrop), dikken (Noorbeek), dèkke (Maastricht, ... ), dékke (Neer), dêkken (Melick), ideosyncr. en koe  dèkke (Susteren), IPA  dɛʔə (Kwaadmechelen), ook: spr?nge; rammele (konijn), fochele (vogel)  dèkke (Bilzen), oude spelling koeien  dekke (Meijel), paajt (paard)  dekke (Jeuk), Veldeke  dekke (Haelen, ... ), dèkke (Echt/Gebroek), Veldeke 1979 nr. 1 paard  dekken (Venray), Veldeke (aangepast)  dekke (Tienray), Veldeke ? - zwakke e, bijna i  dêkke (Nunhem), Veldeke bij paard  dèkke (Klimmen), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  dekke (Gulpen), WBD  dékkə (Meijel), WBD/WLD  dekke (Caberg), dekken (Ophoven), dekkə (Kapel-in-t-Zand, ... ), dèkken (Stein), dèkkə (Nieuwenhagen, ... ), dèèkkən (Urmond), dèèkə (Beesel), dékke (Lutterade), dékkə (Amstenrade, ... ), dékə (Maastricht), WBD/WLD grotere dieren  dekke (As), WLD  deGGe (Klimmen), deikke (Itteren), dekke (Itteren, ... ), dekken (Beesel, ... ), dekkə (Gennep, ... ), deyke (Posterholt), dĕkken (Schimmert), dĕkkə (Maastricht), deͅ.kə (Eys), dikke (Vijlen), dèkke (Geverik/Kelmond, ... ), dèkkə (Doenrade, ... ), dèèkə (Hulsberg), dékke (Steyl, ... ), dékkə (Heel, ... ), déékke (Swalmen), déékkə (Haelen), déékə (Haelen), dìkkūn (Brunssum), WLD ?  dekke (Geleen), WLD Franse "fais  déékkö (Stevensweert), WLD paard  dekke (Maastricht), WLD; gezegd van een paard  deͅ.kə (Ingber), ± WLD  dəkkə (Wijnandsrade), draaien: drē̜jǝ (Milsbeek), laden: laaje (Beverlo), laten winnen: WBD/WLD paard, koe  laote winnə (Kapel-in-t-Zand), matten langs zetten: matǝ laŋs ˲zɛtsǝ (Bocholtz), met strooi dekken: met štrȳǝ dękǝ (Klimmen), overdekken: aoverdekke (Castenray, ... ), over-dekken, uiteengelegd  aoverdekke (Venray), rammelen: rammele (Hoeselt, ... ), rammelen (Eigenbilzen), oude spelling konijnen  rammele (Meijel), WBD/WLD  rammələ (Nieuwenhagen), remmelen: remmele (As, ... ), remmelen (Eigenbilzen), bij konijn  rèmmələ (Schimmert), Bree Wb.  remmele (Bree), eigen spellingsysteem konijn  remmelen (Geleen), ideosyncr.  remmele (Roermond), knien  remmele (Herten (bij Roermond)), konijnen  remmel (Oirlo), Veldeke 1979 nr. 1 konijn  remmelen (Venray), voor konijn  remmele (Blerick), WBD/WLD  rämmele (Caberg), WBD/WLD hond, kat, konijn  remmele (As), WLD  rémmulu (Itteren), WLD konijn  remmele (Maastricht), WLD konijnen  remmele (Thorn), rijden: (de beer heeft de zeug) gǝreǝ (Batsheers, ... ), (de beer heeft de zeug) gǝrēǝn (Mal), rai̯a (Meldert), rai̯ǝ (Ketsingen, ... ), rái̯.ǝ (Berg, ... ), rāi̯.ǝ (Membruggen, ... ), (Groot-Gelmen), rē̜ (Laar, ... ), rē̜.ǝ (Beverst, ... ), rē̜n (Binderveld), rē̜ǝ (Aalst, ... ), rē̜ǝn (Romershoven), ręi̯.ǝ (Gellik, ... ), ręi̯ǝ (Gelinden, ... ), rɛi̯.ǝ (Mopertingen, ... ), rɛi̯ǝ (Borgloon, ... ), v?rke (varken)  rije (Jeuk), WBD/WLD algemeen  ri-je (As), rossen: WLD  rosse (Klimmen), springen: (de beer heeft) gǝsproŋǝ (Genoelselderen), gǝsproŋǝ (Aalst, ... ), spreŋǝ ('S-Herenelderen, ... ), spreŋǝn (Hamont, ... ), springe (Pey), springen (Heythuysen, ... ), sprénge (Hoeselt), sprē̜ŋǝ (Bilzen), spręŋǝ (Aalst, ... ), sprɛŋǝ (Aalst, ... ), sprɛŋǝn (Achel, ... ), ideosyncr. en geit  sjprénge (Susteren), kaa (koe)  sprenge (Jeuk), ook: d?kke; rammele (konijn), fochele (vogel)  sprènge (Bilzen), WBD/WLD  sjprīngə (Heerlen), WBD/WLD grotere dieren  sprenge (As), WLD  sjprènge (Geverik/Kelmond), spreenge (Vlijtingen), springen (Eksel), WLD; gezegd van een koe of varken  špr‧eͅŋə (Ingber), stro-/strooidekken: stro-/strooidekken (Schimmert), stryǝdękǝ (Ell), treden: eigen spellingsysteem kip  traeje (Geleen), tredenen: WBD/WLD konijnen!  tréénə (Nieuwenhagen), volmaken: WBD/WLD  vòlmaakkə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), winnen: (de zeug heeft) gǝwonǝ (Horn, ... ), wenǝ (Heerlen, ... ), węnǝ (Bommershoven), WLD  winne (Klimmen) De rietmatten aan de slagzijde van de haag plaatsen. [monogr.] || dekken || dekken v dieren || dekken, bevruchten || dekken, opnieuw laten — || Een dak met stro dekken. Het dekken van een strodak geschiedt op dezelfde wijze als met riet. Zie ook het lemma 'Drijven'. [N F, 45b] || Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] || Hoe noemt u het vrouwelijke dier bevruchten (dekken, rijden, springen, remmelen) [N 83 (1981)] || paren, bespringen I-11, I-12, II-8, II-9, III-4-2
dekker-wiek dekker: dekker (Meijel, ... ), dekker-roede: dɛkǝrrōj (Weert), dekker-systeem: dekker-systeem (Lummen, ... ), dekker-wiek: dɛkǝrwik (Maxet), verdekkerde roede: vǝrdɛkǝrdǝ roj (Lummen) Wiek die voorzien is van een stroomlijnbekleding volgens het systeem van Dekker. Daarbij zijn op de plaats van het voorhek enige spantjes aangebracht waarop een bekleding van plaatijzer of aluminium is bevestigd die, om beide zijden van de roede heen lopend, tot aan de eerste binnenzoomlat reikt. Het systeem wordt gebruikt in combinatie met zeilen en kan worden toegepast op bestaande roeden. Zie ook afb. 43. [N O, 6d] II-3
dekkleedje afdak: afdak (Kerkhoven), afdekzak: āfdęk˲zak (Noorbeek, ... ), dekkleed: dekkleed (Diepenbeek, ... ), dękklęjt (Beek, ... ), dekkleedje: dekkleedje (Asenray / Maalbroek, ... ), dękklētjǝ (Heerlen), dękklęjtjǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), dękklęjtšǝ (Geulle, ... ), dękklętjǝ (Herten, ... ), dękklītjǝ (Horst), deklap: deklap (Opglabbeek), deksel: dęksǝl (Houthalen), map: map (Montzen) Het dekkleedje is de ouderwetse manier van dakbedekking. Het is over het algemeen vervangen door de dekplank die veel voordelen biedt boven de kleverige kleedjes die vlak op de ramen liggen en daardoor de bijen verhinderen om over de toplatten van de ramen heen van raat naar raat te trekken. Bovendien verslijten de dekkleedjes gauw, ze maken de behandeling van de volken ruwer en stimuleren de wasmotplaag. [N 63, 10k] II-6
deklaag aarde: jāt (Sint-Truiden), afdeksteen: ǫf˱dę ̞kstiǝn (Milsbeek), afval: ā.f˲val (Spekholzerheide), deklaag: dę ̞klōx (Loksbergen), dę ̞klǭx (Nunhem), dękluǝf (Bilzen), dɛqlǭx (Klimmen), deksteen: dę ̞kštęjn (Nunhem) Afdeklaag bovenop de oveninzet, bestaande uit slecht gebakken stenen en klei. In L 163a gebruikte men een grondmandje (gr-ntmantj\) om de klei bovenop de oven aan te vullen (Geuskens, pag. 147). [N 98, 117; monogr.] II-8
deklagen van de euze bovenlaag: bǭvǝlǭx (Klimmen), daklaag: dāklǭx (Tungelroy), deklaag: dęklǭx (Borgharen, ... ), eerste laag: eerste laag (Schimmert), īrstǝ lǭx (Tungelroy), konteinde: kont˱ęjnt (Meijel), onderlaag: oŋǝrlǭx (Klimmen), schoofjes: sxø̄fkǝs (Borgharen, ... ), topjes: tø̜pkǝs (Borgharen, ... ), toppen: tøp (Meijel), tǫpǝ (Diepenbeek, ... ), tweede laag: tweede laag (Schimmert), twidjǝ lǭx (Tungelroy), twędǝ lǭx (Meijel) De euzen bestaan doorgaans uit twee deklagen van riet of stro. De eerste laag is ongeveer 60 cm, de tweede ongeveer 150 cm lang. Bij het strodekken wordt voor de eerste laag gebruik gemaakt van kleine stroschoofjes, bij het rietdekken van de bovenste stukken van een rietbos. De tweede laag bestaat bij het strodekken uit een laag stroschoven die, in tegenstelling tot alle volgende lagen, met het ondereinde naar beneden gezet worden. Deze volgende lagen worden zowel bij het rietdekken als het strodekken doorgaans met een rangtelwoord aangeduid: derde, vierde, vijfde laag enz. In dit lemma wordt een onderverdeling gemaakt in: A. de eerste laag van de euzen bij het strodekken; B. de eerste laag van de euzen bij het dekken met riet en C. de tweede laag van de euzen. [N F, 37a-c; N F, 39] II-9
deklatten dakenlatten: dø̄klatǝ (Eigenbilzen), dākǝlatǝ (Guttecoven), daklatten: daklatǝ (Achel, ... ), daǝklatǝ (Velm), dãklatǝ (Nederstraat), dáklatǝ (Eisden, ... ), dā.klatǝ (Panningen), dāklatǝ (Baarlo, ... ), dāǝklatǝ (Rotem), dǫklatǝ (Rosmeer), dǭklatǝ (Bilzen, ... ), daklatter: dǫklatǝr (Beverst), dakstekken: dākstɛkǝ (Bemelen), deklatten: døklatǝ (Lanklaar), dēklatǝ (Neerpelt), dęklatǝ (Boekt Heikant, ... ), dęklatǝn (Overpelt), dęklɛt (Bree), dęqlatǝ (Klimmen), dɛklatǝ (Boorsem, ... ), dɛklaʔǝ (Kwaadmechelen), keperen: kēpǝrǝ (Stokkem), kepers: kēpǝrs (Hamont, ... ), latten: latǝ (Halen, ... ), latǝn (Overpelt), rietlatten: ritlatǝn (Overpelt), stekken: st ̇ɛk (Meijel), strooilatten: strōjlatǝn (Overpelt), walmlatten: wamlatǝ (Eisden) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
dekleertje dakledder: dāklødǝr (Borgharen, ... ), dakleddertje: dāklø̜dǝrkǝ (Klimmen), dakleidertje: dāklɛjǝrkǝ (Ell), dekledder: dęklø̜dǝr (Schimmert), dęklɛdǝr (Diepenbeek), dekleertje: dɛklęrkǝ (Meijel), dekleidertje: dęklɛjǝrkǝ (Tungelroy) Klein laddertje dat met de twee aan de bovenzijde bevestigde haken achter een panlat gehaakt kan worden. Het dekleertje wordt gebruikt op moeilijk te bereiken plaatsen. [N F, 17] II-9
dekmes dakscheer: dākšīǝr (Tungelroy), dekkersmes: dękǝrsmɛts (Ell, ... ), dekmes: dękmɛs (Diepenbeek, ... ), dɛkmɛs (Meijel), knijp: knīp (Klimmen  [(waarvan de punt gebogen is)]  ), mes: mɛs (Borgharen, ... ), snijp: snīp (Borgharen, ... ) Groot mes waarmee men de banden van de schoven lossnijdt. [N F, 15] II-9