e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
draaiing uitlaten losdraaien: lǫsdrō (Loksbergen) Wat draaiing uit de strengen laten om hierdoor een streng van gelijke lengte te krijgen. [N 48, 61a] II-7
draaijongen draaier: drǫwǝr (Loksbergen) Jongen die het spinnewiel draait. [N 48, 4] II-7
draaikant aanslagzijde: āšlāx˲zi (Bleijerheide), afhangkant: āfhaŋkant (Geulle), draaikant: drɛjkantj (Sint Odilienberg), drɛ̄jkānt (Ottersum), hangzijde: haŋzi (Stein), haŋzīj (Posterholt), scharnierkant: sxarnīrkãnt (Tessenderlo), šarnērkant (Geulle), šǝrnīrkant (Bilzen) De zijde van de deur waar de scharnieren zitten. [N 55, 34a] II-9
draaikolk draaier: drejjer (Heer), draaiing: druïng (Weert), draaikolk: (drei)kolk (Weert), (drej)kolk (Herten (bij Roermond)), draai kolk (Stein), draaikolk (Eys, ... ), drei kolk (Blerick), dreij kolk (Boekend, ... ), dreijkolk (Caberg, ... ), dreijkòlk (Tegelen, ... ), dreijkòllək (Venlo), dreijkólk (Venlo), dreijkóllek (Maasbree), dreikolk (Geleen, ... ), dreikōlek (Amby), drej kolk (Reuver), drej kouk (Montfort), drej-kolk (Nunhem), drejkolk (Ospel, ... ), drejkollek (Maastricht, ... ), drejkolluk (Itteren), drēhkôlk (Schimmert), dre͂jkolk (Velden), drieĕkolk (Ingber), drien kolk (Eys, ... ), drienkolk (Eys), drieëkolk (Ten-Esschen/Weustenrade), drieënkolk (Kerkrade), drieəkollək (Hulsberg), drijkolk (Meijel), driè kolk (Doenrade), drièjkolk (Doenrade), drië-kolk (Klimmen), driënkolk (Heerlerbaan/Kaumer), drīēenkòlk (Nieuwenhagen), drĭēəjkòlk (Sweikhuizen), drĭĕəkolk (Brunssum), drjè-kolk (Schimmert), dràjkoͅlək (Kwaadmechelen), drààikolk (Stein), drèj kolk (Roermond), drèj-kollek (Maastricht), drèjkolk (Bree, ... ), drèjkòlk (As, ... ), drèjkòllik (Maastricht), drèjkòllək (Horn), drèjkólk (Susteren), drèjkóllək (Maastricht), drèèj kaolək (Maastricht), drèèj-kolk (Gennep), drèèjkolk (Meijel), dréjkaollək (Maastricht), drîênkoollək (Simpelveld), drîênkólk (Heerlen), drîêəkollék (Schinnen), drùjen kolk (Vijlen), ein dreekolk (Sittard), eine dreij kolk (Schimmert), (m.).  dre.jk‧ouk (Montfort), draaipoel: driepool (Gulpen), kolk: de kolk (Venray), eine kolk (Geulle, ... ), koalk (Stevensweert), kolk (Beek, ... ), kollek (Bunde, ... ), kollik (Maastricht), kolluk (Itteren), kollək (Oirsbeek), kouk (Ell, ... ), koülk (Gronsveld), kōlk (Meerlo), kōlək (Maastricht), kò-lək (Opglabbeek), kòlk (Epen, ... ), kòllək (Schimmert), kòlək (Amstenrade, ... ), kòwk (Opglabbeek), kòòlk (Heel), kóllək (Maastricht), kôlk (Beesel), kölk (Pey), ⁄n kolk (Klimmen), #NAME?  kouk (Swalmen), (nu).  kòl(ə)k (Heythuysen), (vroeger).  kouk (Heythuysen), konkel: kunkel (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), könkel (Gulpen), (s.m.).  kunkel (Banholt, ... ), m.  køŋkəl (Eys, ... ), kronkel: krunkel (Susteren), mannetje haak (toel.): (uit verhaal dat iemand je daar naar beneden trekt met een haak).  menkə həok (Kapel-in-t-Zand), neer: neer (Maastricht), néér (Grevenbicht/Papenhoven), nêêr (Grathem, ... ), nering: nééring (Swalmen), stroedel: schtroedel (Vaals) (draai)kolk || draaikolk || kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)] III-4-4
draainekziekte draainek: dréé.nék (Zolder) Draainekziekte (bij duiven). III-3-2
draaiorgel buikorgeltje: bukøͅrgəlkə (Klimmen), draagorgeltje: drāgøͅlgərkə (Blerick), draaienorgel: `driənørəjəl (Gemmenich), drienorgel (Gulpen), drieënorgel (Bocholtz, ... ), drieënórjel (Kerkrade), draaiorgel: drae-érgel (Bilzen, ... ), drae.iɛrgəl (Meeuwen), drāxøͅrgəl (Eksel), drei-olleger (Venlo), dreͅijøͅrgəl (Tienray), NB örgelkriëmer: man met draaiorgel.  drejölger (Boorsem), Ss. sub orgel.  drejölleger (Maastricht), drejörregel (Maastricht), lier: lier (Brunssum, ... ), līr (Nieuwenhagen), loela: Vandaar ook: moderne lawaaidoos.  loela (Geistingen), niedenotnot: Klanknabootsing.  nie(.)denotnot (Gennep), orgel: orgel (Jeuk), órgel (Posterholt), ölleger (Maastricht), örregel (Maastricht), Enen orgelskramer is ene man die rondgaat met een orgelke.  øͅrgəl (Meeswijk), orgeltje: urgelke (Nieuwstadt), ørgəlkə (Vlodrop), øͅrgəlkə (Doenrade, ... ), rugorgel: røͅGoͅləgər (Venlo), tetteletet: wordt op de buik gedragen  tētələtēt (Roermond) [Muziek/zang]: Draaiorgel. || de muziek die te horen is op kermissen [spel] [N 112 (2006)] || De muziek die te horen is op kermissen [spel]. [N 90 (1982)] || Draaiorgel. || Drienörejel: Drehorgel. || Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)] || iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman] [N 112 (2006)] || Orgel: 2. Draaiorgel. || Orgel: b) draaiorgel. || Soort muziekkast, draaiorgel. III-3-2
draaiorgel add. knabjesorgel: NB knépkesdaa.s: (destijds) dans op muntorgelmuziek.  knépkesù.regel (Zolder) Muntdraaiorgel, waarvoor geld moest worden ingestoken of betaald. III-3-2
draaipin van een zware deur of poort ang: (Eys), deurpin: dø̄rpen (Leopoldsburg), dook: (mv)  dōkǝ (Meijel), draaiduim: drɛi̯dum (Tegelen), draaipegel: drɛi̯pēgǝl (Haelen), draaipen: drīǝpɛn (Hoensbroek), draaipin: drē̜ ̞pen (Meldert), grondtandel: grǫnttɛndǝl (Romershoven), har: ar (Rotem), har (Bocholt, ... ), hǭr (Eigenbilzen, ... ), harpin: (mv)  ārpenǝ (Eisden), harre: harǝ (Berg, ... ), hǭrǝ (Genk), harrepin: harǝpen (Grathem), hengsel: hɛŋsǝl (Beringen), (mv)  heŋsǝls (Lummen), ɛŋsǝls (Velm), her: hi̯ē̜ ̞r (Boekt Heikant), hē̜ ̞r (Hamont, ... ), hɛi̯r (Herk-de-Stad), hɛr (Stevensweert, ... ), hɛ̄r (Neerpelt), (mv)  hē̜ ̞i̯rǝn (Beringen), herre: hē̜ ̞rǝ (Halen), hɛrǝ (Maasniel, ... ), hieldraaier: hīldrɛi̯ǝr (Maaseik), ijzeren grondpin: ē̜ ̞zǝrǝ grontpin (Zelem), oog: ūx (Borlo, ... ), pan: pan (Borlo, ... ), pat: pat (Sint-Truiden), pin: pen (Rosmeer, ... ), pivot (fr.): pivu (Rothem), pivō (Eisden, ... ), pīvō (Maaseik), poorteloper: pǭrtǝlø̜i̯pǝr (Einighausen), scharnier: sxarnīr (Kwaadmechelen), šarnēr (Bemelen), scheer: šīr (Oirsbeek), šɛr (Maasmechelen), spar: (mv)  spārǝ (Nederstraat), spoor: spou̯ǝr (Lommel), spuǝr (Diepenbeek, ... ), spyr (Opglabbeek), spø̄ǝr (Kermt), spōr (Halen, ... ), spǫr (Neerharen), spǫu̯r (Borlo, ... ), spǫu̯ǝr (Tessenderlo), spǭr (Maasmechelen, ... ), (mv)  spōrǝ (Gennep), spōrǝn (Neerpelt, ... ), spūǝrǝ (Vliermaal), staande turen: štǭndǝ tūr (Haelen), taatspot: tātspǫt (Tegelen), teul: tø̜i̯ǝl (Beverst), teulder: tø̄ldǝr (Heer, ... ) Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.] I-6
draaiplaat draaiplaats: drīǝnplāt (Kelmis) Plaat die ondergronds werd gebruikt om kipwagens te keren en te verplaatsen bij de kruisingen van het spoor. De plaat was in tegenstelling tot de "draaischijf" niet draaibaar en bezat geen rails. [monogr.] II-4
draaiplaats draaiplaat: draaiplaat (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), driǝnplāt (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Domaniale]  [Julia]), dręjplāt (Eisden  [(Eisden)]   [Emma]), drīǝplāt (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), dr˙iǝnplā.t (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), draaiplaats: driǝnplātš (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]  [Domaniale]), driǝplātš (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), drę̄plāts (Lutterade  [(Maurits)]   [Emma]), draaiplaats voor de wagens: drēplāts vø̄r dǝ wāgǝs (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), draaischijf: driǝšīf (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), driẽ̜šīf (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), dręjšīf (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), drę̄jšīf (Geleen  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), drīǝnšīf (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), drɛjšīf (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), platenbeun: plātǝbȳn (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), platenvloer: plātǝvluǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Zwartberg, Waterschei]  [Domaniale]), taque: tak (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Winterslag, Waterschei]), taque voor de berlijns: taque voor de berlijns (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]) Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766] II-5