e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijfas koning: kø̜̜̄̄neŋ (Sittard), staande as: štǭndǝ as (Spekholzerheide) De as waaraan de bewegende onderdelen van de voormaler en vormbakpers bevestigd waren. [monogr.] II-8
drijfbord dekbred: dęk˱brē̜t (Klimmen), dekplank: dękplaŋk (Genk), dekspaan: dekspaan (Diepenbeek), dękspān (Borgharen, ... ), drijfbord: drif˱bǫrt (Tungelroy), drijfplank: drīfplaŋk (Meijel), drijfspaan: drīfspǭn (Ell), fater: fātǝr (Genk), fǭtǝr (Tungelroy) Plank met gaatjes of groefjes waarmee men de uiteinden van riet of stro gelijk klopt. Zie ook afb. 79a. Zie voor het woordtype 'fater' (L 318b, Q 3) ook 'Limburgs Idioticon', pag. 73 s.v. 'fater', ø̄de plank waar de strooidekkers 't dak gelijk en effen mede kloppenø̄. [N F, 24; monogr] II-9
drijfhamer drijfhamel: dr ̇īfhāmǝl (Herten), drijfhamer: drifhāmǝr (Heijen), drī.fhāmǝr (Weert), drīfhamǝr (Bleijerheide, ... ), drīfhāmǝr (Helden, ... ), drijver: drēvǝr (Eigenbilzen), drīvǝr (Ophoven), intrekker: ēntrękǝr (Lanaken), kijlhamel: kijlhāmǝl (Houthalen), plethamer: plɛthāmǝr (Venray  [(hamer met halfbolvormige en vlakke kop)]  ), scheerhamel: šē̜r(h)ǭmǝl (Bilzen), uitdiephamer: ūt˱dēp˱āmǝr (Stokkem), uitzetter: ūt˲zętǝr (Lanaken  [(van koper)]  ), vlakhamer: vlakhāmǝr (Venray  [(hamer met halfbolvormige en vlakke kop)]  ), zethamer: zɛtshamǝr (Spekholzerheide), zweefhamer: zwē̜fhāmǝr (Sevenum  [(hamer met halfbolvormige kop en afgeronde pen die wordt gebruikt bij het intrekken)]  ) In het algemeen een hamer die men bij metaaldrijfwerk gebruikt. Zie ook het lemma "drijven". De banen van de stalen kop van de hamer kunnen al naar gelang de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd, vlak of halfbolvormig zijn. Zie ook afb. 160. Verschillende respondenten (o.m. uit L 423, Q 117, 118) gebruikten voor het drijfwerk een bolhamer. Deze antwoorden zijn verplaatst naar het lemma "bolhamer". [N 33, 57; N 33, 66; N 64, 39g; N 64, 39c; N 66, 6g] II-11
drijfkram beunhaak: bønhǫak (Bleijerheide), haak: hǭk (Mechelen), kram: kramp (Posterholt), vloerdrijver: vlūrdręjvǝr (Bilzen), vloerhaak: vlūr(h)uǝk (Bilzen) IJzeren kram die wordt gebruikt bij het aandrijven van vloerdelen. De kram wordt daartoe in de onderliggende balk vastgeslagen. De ruimte tussen de drijfkram en de vloerdelen wordt vervolgens opgevuld met houten blokken en een wig. Door de wig vast te slaan worden de vloerplanken tegen elkaar gedrukt. [N 54, 136a] II-9
drijfplaat, klauwplaat boorfutter: bōǝrvōr (Spekholzerheide), draaikop: drɛjkǫp (Meerlo), draaischuif: drɛjšȳf (Neeritter), drijfplaat: drīfplāt (Klimmen), klauw: klō (Loksbergen), klauwplaat: klawplāt (Rothem), klōplǭt (Loksbergen), klǫwplāt (Helden, ... ), klǫwplǭt (Zutendaal), klemplaat: klɛmplǭt (Heijen), klemtafel: klɛmtǭfǝl (Maastricht), meeneemplaat: mejnemplāt (Reuver), metneemplaat: metnømplāt (Herten), plateau: platō (Eigenbilzen, ... ), retort: rǝtǫrt (Klimmen), spankop: špankǫp (Simpelveld), spanplaat: spanplǭt (Zutendaal), španplāt (Helden, ... ), stelplaat: štɛlplāt (Herten) Ronde plaat op de as van de vaste kop van een draaibank die de aandrijfkracht overbrengt op het te draaien werkstuk. Wanneer men tussen twee centers draait, is de drijfplaat van de draaibank voorzien van een center en een pen die door middel van een meenemer het werkstuk in beweging zet. Zie ook het lemma "meenemer". De drijfplaat kan echter ook voorzien zijn van klauwen waarmee een werkstuk met regelmatige vorm kan worden vastgeklemd; in dit geval is geen tweede centerpunt op de losse kop van de draaibank noodzakelijk. Zie afb. 90a. Onregelmatig gevormde werkstukken worden met behulp van klemschroeven tegen een schijf met gaten (vgl. het woordtype stelplaat) vastgezet. De vier schroeven van deze plaat kunnen onafhankelijk van elkaar bewogen worden. Zie ook afb. 90b. [N 33, 228; N 33, 230] II-11
drijfriem band: bant (Bilzen), drijfriem: drifrīm (Middelaar), drīfrim (Well), drīfrēm (Bleijerheide, ... ), drīfręjm (Eupen), drīfrīm (Heijen, ... ), kijlriem: kęjlrēm (Spekholzerheide), kī.lrēm (Rothem), poeliesnaar: plisnǭr (Montfort), pǫlīrsnār (Bevingen), riem: rim (Eigenbilzen, ... ), rēm (Kerkrade, ... ), rīm (Tessenderlo), riemsnaar: rēmšnǭr (Herten), snaar: snǭr (Weert), šnār (Spekholzerheide), šnǭr (Helden, ... ), v-riem: vērēm (Zutendaal), vērīm (Bilzen), vęjrim (Loksbergen), v-snaar: vēsnār (Middelaar), vēsnǭr (Heijen, ... ) De riem die de aandrijfkracht van de motor overbrengt op de poelie. [N 53, 228b] || De riem die over het spoelwiel lopend de spil met spoelpijp van de pijpenspoel ronddraait. [N 39, 101b] || Riem of snaar, vaak met trapeziumvormige doorsnede, die over schijven loopt en dient om de beweging van het ene machinedeel over te brengen op het andere. Vgl. voor het woordtype kijlriem (Q 99*, 121b) ook het Duitse keilriemen. [N 33, 259; monogr.] II-11, II-12, II-7
drijfrol aandrijfrol: āndręjfrǫl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), āndrīfrǫl (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), drijfrol: driǝfrǫl (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), drę̄jfrǫl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Laura, Julia]) De rol die de transportband in beweging brengt. [N 95, 641; N 95, 643; Vwo 4; Vwo 290] II-5
drijftol dobbel: dobbel (Eygelshoven, ... ), dŏbəl (Waubach), Eupen-Land teilweise k\\rno:l  doͅbəl (Eupen), dop: do.p (Gutshoven), dob (Amstenrade, ... ), dop (Achel, ... ), dōͅb (Borgloon), dŏp (Kermt, ... ), doͅb (Dorne, ... ), doͅp (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), dəb (Zonhoven), nen dob (Zonhoven), nen dóp (Zolder), nən dop (Sint-Truiden), nən doͅp (Overpelt), ənə dup (Tongeren), ənən doͅp (Neerpelt), /  dob en smét (Rijkel), dop (Beverst, ... ), ne dop, met de dop spielen (Opitter), Smik en dop (Montfort), Dit woord durf ik alleen maar tegen ouderen te gebruiken. Jongeren kennen dit waarschijnlijk niet. Zelf heb ik het nooit gedaan.  dop (Venlo), een dop was omgekeerd conisch en van een stalen punt voorzien, een koekerel helemaal in hout.  dop (gojje) (Bilzen), Extra handgeschreven fiche in fichesbakken!  dop (Rosmeer), Geen onderscheid gemaakt  dop (Hasselt), Geen onderscheid tusschen drijftol en priktol.  dop (Hasselt), Gewone soort.  dop (Kerkom), meer gebruikt wordt: pappernel  dop (Bocholt), meervoud is "döp  dop (Venlo), Opm. tol = smietdop.  dop (Baarlo), puntje onder de o  nən dop (Veulen), Sub Simpelvelds knool.  dop (Bocholtz), draaitol: /  dreitol (Achel), drèjtol (Linne), drèèjtòl (Meijel), drijfdop: driefdop (Mheer), drijfdop (Kwaadmechelen), drɛ.fdoͅp (Kwaadmechelen), drɛivdoͅp (Tessenderlo), drɛvdop (Tessenderlo), drijftol: driefdöl (Leunen), drieftol (Afferden, ... ), drieftōl (Meerlo), drieftŏl (Swolgen, ... ), drieftöl (Leunen), drijftol (Broekhuizenvorst, ... ), drīēftol (Sevenum), drīēftôl (Lottum), drīēftöl (Merselo), drijftol  driefdöl (Merselo), Sub tol.  drieftōl (Meerlo, ... ), t Ménneke hiel dn drie.ftól mit n zwèpke ân t drääje.  drie.ftól (Gennep), Var. pindol.  driēftol (Venray), drijver: driever (Velden), eierdopje: recht met boven in de kop een kuiltje (poetje)  eierdöpke (Venlo), elswijker: elswiekker (Venlo), paddestoelvormig, vanonder de kap tot halverwege de steel gepoefd, beneden een buikvormige verdieping  elswieker (Venlo), tekening [lijkt op paddestoel]  Elswieker (Blerick), geseldop: geiseldop (Kessel, ... ), gesseldop (Lommel), gijseldop (Belfeld, ... ), gromdop: gromdop (Bree), houwdop: houwdop (Koninksem), how dop (Vechmaal), hou=slaan  houdop (Widooie), ijsdop: i:sdoͅp (Overpelt), iesdop (As, ... ), iesdop [īzdoͅp} (Neerhespen), iisdoͅp (Meeuwen), ijsdob (Niel-bij-St.-Truiden), īēsdop (Sevenum), īsdoͅb (Neerpelt), īsdoͅp (Hamont, ... ), ɛsdoͅp (Meeuwen), (ijs)  iesdop (Overpelt), [Wel in fichesbakken, papieren lijst niet teruggevonden!]  ijsdop? (Brustem), Neben koekerel.  iesdop [īzdoͅp} (Buggenum), Neben sjmikdobbel.  iesdop [īzdoͅp} (Nieuwenhagen), Vgl. pag. 284: Dass die iesdop-Formen in Südostlimburg einmal mit derjenigen von Buggenum und von Budel, Sint Huibrechts Lille, Overpelt ein geschlossenes Gebiet gebildet haben, lässt sich nicht beweisen.  iesdop [īzdoͅp} (Overpelt, ... ), Zelfs als men hem niet op t ijs doet draaien.  īsdoͅp (Sint-Huibrechts-Lille), ijsdopje: īsdəpke (Sint-Huibrechts-Lille), ijskernel: ieskernel (Weert), Geh. Weert. Zie i.v. popperel. (t Daghet in den Oosten VI, 98)  ijskornel (Weert), Ook: kokkerêl.  iêskernêl` (Weert), Sub popperel. Geh. Maeseyck. (t Daghet in den Oosten VI, 122)  ijskornel (Weert), ijsloper: ies-leu-per (Vijlen), iesleuper (Vijlen), ijspoeperd: met dit speelgoed werd vroeger op het ijs gespeelt  ieespoepert (Weert), jaagdop: enə jaogdop (Heers), jaagdop (Heers), jaugdop (Koninksem), jāxdoͅp (Vechmaal), jōͅgdoͅp (Bommershoven), Das Etymon (h)uuldop, das wir für Herkenbosch, Melick, Stevensweert (neben pompernel) und Halen belegen konnten, und das auf das (h)ulen: Brummen des Kreisels Bezug nimmt, hat nur örtlich diesen Inhalt. Auch slagdop (Moll neben zwiepdop), staldop Kreisel, den man stellt (Beerse neben staldjas, Arendonk), soppie, sop, soptol, jossop, jaogsop, deren sop irgendwie mit franz. sabot zusammenhängt (Dorst, Oosterhout, Waspik, Made, Hooge Zwaluwe, Breda), jaagdop (Koninksheim, Heers) sind nur örtlich belegt.  jaagdop (Heers, ... ), jaagsdop: ən jaosdup (Tongeren), /  dë jôôsdòp (Tongeren), [sic]  joͅ:zdup (Tongeren, ... ), Z.o. dòp (tol).  jôosdòp (Tongeren), karnool: karnol (Welkenraedt), karnool (Montzen), karnōl (Kelmis, ... ), kornó:l (Montzen), 21, 22  koͅrnōl (Montzen, ... ), Eupen-Land teilweise k\\rno:l  kərnōl (Eupen), Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde.  karnool (Kelmis, ... ), kernel: kernel (Nederweert), kernêl` (Weert), kurnel (Ospel), kərnəl (Putbroek), Eine krnel zètte: tol in beweging brengen.  krnel (Nederweert), Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde. Die für Nederweert, Weert und Swartbroek belegten kernel-, kurnel-Formen könnten auch auf diesen Grundtyp und zwar auf die Formen des 13. Jhs. corneille, cornille zurückgehen.  kernel, kurnel (Nederweert, ... ), Sub geiselke.  kernêl (Nederweert), tweede e-klank is iets langgerekt  kərnel (Leuken, ... ), kleine dop: klein dop (Koninksem), klennen dop (Heppen), kletsdop: klesdoͅp (Lozen), kleͅtsdoͅp (Bocholt), klitsdop (Bocholt), klitsdoͅb (Bocholt), (Dob of) klitsdob (klitsen, klatsen = met n zweep slaan).  klitsdop (Bocholt), puntje onder de e en de o  ənə kletsdop (Lozen), knool: eŋə knouwəl (Vaals), knool (Eys, ... ), knouwəl (Eynatten), knowəl (Vaals), knoͅwəl (Raeren), /  knol (Kerkrade), Für Kerkrade, Simpelveld, Vijlen, Vaals, Kelmis, Montzen, Welkenraad, Eijnatten, Raeren, Aachen, Kohlscheid, Herzogenrath, Münsterbusch und Schleckheim (knoor) belegten wir karnool, knool, knoor, knouël. Die von Müller-Weitz und Rovenhagen angeführten Formen knöulche, knoielche, Plur. knöuelcher Frucht der Kornelkirsche weisen uns hier den Weg zur Erklärung. Die Kreisel wurden, wie uns ein sechzigjähriger Kerkrader mitteilte, früher vielfach aus Kornelholz geschnitzt. Um das Brummgeräusch zu verstärken, machten die Jungen mehrere Einkerbungen im Holz. Die betreffenden Formen liessen sich leicht erklären aus franz. corniole Kornelkirsche, das über karniool, kernool, krnool zu knool, und durch Diphthongierung zu knouël wurde.  knool (Kerkrade, ... ), knouël (Eynatten, ... ), voortgeslagen met zweep  knool (Kerkrade), knoor: knoor (Eys), kokkemerel: [sic]  koekkəmərel (Martenslinde), kokkeral: koekeral (Munstergeleen, ... ), koekkerall (Nuth/Aalbeek), koekral (Bingelrade), kokeral (Doenrade), kokkeral (Doenrade, ... ), kokkeralle (Geleen), kokkeràl (Limbricht), kokkəral (Holtum), kŏkkeralle (Lutterade), kŭkeral (Sittard, ... ), kòkkeral (Guttecoven), kókkeral (Geleen, ... ), kôkkerôl (Mechelen), kökeral (Einighausen), + tekening [paddestoelvorm] dit noemt men "koekeralle"en drijft men met de zweep  koekeralle (Puth), [sic]  kral (Schinveld, ... ), Klemtoon op -ral.  kókkeral (Sittard), Opm. = drijftol.  kŏakkeral (Guttecoven), Opm. de oe is kort.  koek ke ral (Einighausen), ps. boven de eerste a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  koakeral (Guttecoven), verbastering van t Dutsje opsjrif : Kuck er all, baove op de kókkeral sjtóng n lachend gezichske dat alles zoug  kókkeral (Sittard), kokkerel: cokkerel (Broeksittard), coquerel (Schimmert), ene koekerel (Mechelen-aan-de-Maas), ko.kərɛ.l (Mechelen-aan-de-Maas), koekerel (Asenray/Maalbroek, ... ), koekerel [kukəreͅl} (Buggenum), koekerell (Bilzen), koekerelle (Helden/Everlo, ... ), koekerēl (Klimmen), koekerĕl (Berg-en-Terblijt), koekerĕl(le) (Buggenum), koekerèl (Heythuysen, ... ), koekerɛl (Opgrimbie), koekĕrèl (Roermond), koekkerel (Klimmen, ... ), koekərel (Martenslinde, ... ), koekərēl (Amby), kokerel (Gulpen, ... ), kokerrel (Lummen), kokerèl (Bunde, ... ), kokerêll (Bunde), kokkerel (Amby, ... ), kokkerēl (Maasbree), kokkerèl (Borgharen, ... ), kokkerèl’ (Banholt), kokkerèèl (Mheer), kokkərel (Heythuysen, ... ), kokrel (Helden/Everlo), kokərel (Hasselt, ... ), kokəreͅl (Hoeselt, ... ), kokərrɛl (Stokkem), kokərɛ:l (Gellik), kokərɛl (Dilsen, ... ), kookərel (Swalmen), kōkkerel (Gronsveld), kŏkkerel (Gulpen), kŏkkerell (Boorsem), kŏkkerĕl (Limmel), koͅkərēͅl (Lanaken), koͅkəreͅl (Bunde, ... ), koͅkərɛl (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), koͅukəreͅl (Lummen), koͅukərɛl (Kuringen), kukkərɛl (Bilzen, ... ), kukərae:l (Kanne), kukərēͅl (Moelingen), kukəreͅl (Alken, ... ), kukəreͅlj (Hasselt), kukərɛ.l (Kanne), kukərɛl (Bilzen, ... ), kŭkkerel (Herten (bij Roermond)), kŭkkerèl (Herten (bij Roermond)), kòkkerel (Boorsem), kòkkerääl (Sint-Pieter, ... ), kòkkerél (Ulestraten), kókerél (Berg-en-Terblijt), kókkerĕl (Heer, ... ), kókkərel (Maastricht), kôkkerel (Stokkem), kôkkerēl (Meerssen), kôkkerèl (Banholt, ... ), kôkəreͅl (Boorsem), kökkerel (Amby), n koekerel (Rekem), #NAME?  koekerel (Valkenburg), kokkerèl (Maastricht), (= drijftol).  kókkerĕl (Heer), (Hees)  kokkerel (Hees), (verschillend van dop!).  koekerel (Asenray/Maalbroek), (weet niet meer zeker - moet ik nog eens opzoeken)  ɛn koekkerêl (Bilzen), /  de koekeràèl (Kanne), koekerel (Beverst, ... ), koekerel/len (Genk), kokkerel (Kanne), ne koekere.l (Hasselt), sjmik en kokkerel (Heer), [Met afbeelding pag. 234].  kôkkerél (Gronsveld), De jun spilde mi den dop (ùf mi de kùkerel).  kùkerèl (Beverlo), Eigenl. kucker-al: alziener.  koekkerel (Valkenburg), Ene kokkerel wordt aan t draaien gehouden door ee(n) smikske.  kokəreͅ.l (Meeswijk), Er bestonden twee modellen, n.l. het "oudste"en het "jongere"model. Zie fotos no. 57 en 58 [tussen pag. 416-417]. Het was een soort tol, maar dan smaller en hoger. Om hem draaiende te houden moest men gebruik maken van "ei sjmikske"(een zweepje). Met zweepslagen (door middel van het dunne koordje) kreeg de koekerel steeds nieuwe draaiïmpulsen. Ook de koekerel heeft praktisch als speelgoed afgedaan.  koekërel (Herten (bij Roermond)), Extra handgeschreven fiche in fichesbakken!  kokkerel (Val-Meer), Hiervan bestonden twee modellen. Zie fotos no. 57 en 58 [tussen pag. 216-217].  koekërel (Herten (bij Roermond)), klemt op de laatste lettergreep - mv koekerelle  de koekeràèl (Kanne), Klemt. op rel.  koekere:l(ke) (Roermond), klemtoon op laatste lettergreep  koekerel (Horn), Kòkkerel (pòpperel): drijftol.  kòkkerel (Echt/Gebroek), Kókkerel < o.fr. coquerille (= schelp) of coquereulle (= schelp, slak) wegens gelijkheid van vrom met een slakkenhuis? Het woord kókkerel is ook in andere Ned. dialekten bekend. Misschien is er verwantschap met karakol, Ma. karkol < caracole: slakkenhuis.  kókkerel (Maastricht), laatste lettergreep aanhouden en beklemtonen  kokərel (Meeswijk), laatste lettergreep el zeer lang rekken  ənə kukərēͅl (Hasselt), met lengteteken op de e van rel  koekrĕl (Panningen), Niet uit Fr. coquerelle wildemanskruid, jodenkers, maar eerder een vrij recente ontlening aan t Waals coquerelle, cocrale, (naast trocale en crocale) espèce de toupie légère (uit ofr. coquerille schelp of coquereulle schelp, slak waarschl. omwille van de gelijkenis met een slakkenhuis, z. J. Grauls, HCTD VI, 1932, pag. 134) dan teruggaand op Kil. kokerol, chochlea (slak).  koekeré.l (Hasselt), omgekeerde piramidevormige tol werd dop genoemd  koekerel (Roermond), Oorpr. opg. bij 22a!  kūkəreͅl (Eisden), Opm. = drijftol.  coeguerel (Horn), koekerĕl (Beegden), Opm. bijv. zô d¨l es eine koeker´l.  koekerĕl (Beegden), Opm. de oe is kort.  koekerelle (Schimmert), puntje onder de o  ənə kokəreͅl (Lanklaar), Sub dùl: Ich bin zo dùl es ne kukkerel. Ik ben zo dol als een dop.  kukkerel (Eigenbilzen), Sub iêskernêl`.  kokkerêl (Weert), Tol.  ko(o)kerél (Veldwezelt), verkleiningswoord  koekkerelke (Nuth/Aalbeek), Vero. kòkernél.  kòkerél (Zolder), Vgl. dob.  koekkerel (Swalmen), vgl. pag. 261: tol, zie drijftol, priktol.  kùkerel (Beverlo), Zoeë dul es nne kôkkerel (draaitol).  kôkkerel (Mechelen-aan-de-Maas), kokkernel: in kūkərnɛ̄l (Eksel), koekernel (Eksel, ... ), koekkernel (Eksel), kokernel (Hechtel, ... ), kokkernel (Echt/Gebroek, ... ), kokərneͅl (Zonhoven), koëkərneͅl (Beringen), kōkərnel (Oostham), kōkərnēͅl (Zonhoven), kōͅkərneͅl (Beringen), nə kòkərneͅl (Houthalen), ən kokərneͅl (Paal), ɛn kokərneͅl (Beringen), /  koekernel (Eksel), koekkernel (Eksel), Sub kòkerél: vero. kòkernél.  kòkernél (Zolder), t.o. dob.  kokərnēl (Zonhoven), VD kokkerel (gew. nieet uit Fr. coquerelle wildemanskruid, jodenkers, maar eerder een vrij recente ontlening aan het Waals coquerelle, cocrale (naast trocale en crocale) espèce de toupie légère (uit ofr. coquerille schelp of coquereulle schelp, slak waarschl. omwille van de gelijkenis met een slakkenhuis. Z. J. Grauls, HCTD VI, 1932, pag. 134), dan teruggaand op Kil. kokerol, chochlea (slak).  kòkkerné.l (Zonhoven), werkwoord: kokkernellen  kokkernel (Zonhoven), kokkernol: koekernol (Berg, ... ), koekkernol (Neerrepen), kokkërnol (Hoeselt, ... ), koͅkərnol (Hoeselt), kukərnol (Kortessem, ... ), kukərnōͅl (Kortessem), /  kokkërnol (Hoeselt), Dit jongensspeeltuig kende verschillende benamingen; hier hoerden wij koenkernòl en koekerel.  koekernò`l (Kortessem), paddestoelvormig  koekernol (Overrepen), kokkerol: koekerol (Membruggen), [sic]  kūkərōl (Grote-Spouwen), kokkersillie: koekkersillie (Eksel), kokkersnel: [sic]  kokkersnil (As), konkerel: koengkrel (Nieuwerkerken), koenkerel (Diepenbeek, ... ), konkeraul (Zutendaal), konkerel (Diepenbeek, ... ), konkerelle (Posterholt), konkerĕl (Posterholt), konkrel (Schulen), koͅnkreͅl (Berbroek), koͅnkəreͅl (Berbroek), koͅuŋkeͅrəl (Kuringen), koͅuŋkəreͅl (Herk-de-Stad), koͅŋkeͅrəl (Zutendaal), koͅŋkəreͅl (Schulen), koͅŋkərɛl (Genk), koͅəŋkərɛl (Schakkebroek, ... ), ku:ŋkərɛl (Diepenbeek), kuoͅŋkeͅrɛ̄l (Kozen), kuŋkreͅl (Diepenbeek), kuŋkəreͅl (Diepenbeek, ... ), kuŋkərɛl (Sint-Truiden), laatste e beklemtoond  koenkerel (Zepperen), met en [sm]ik  ene konkerel (Mechelen-aan-de-Maas), paddestoelvormig  koenkerel (Ulbeek), koŋkərɛl (Diepenbeek), konkernel: konkernel (Loksbergen, ... ), koonkernel (Heerlen), koͅŋkərneͅl (Gelieren/Bret, ... ), kuŋkərnɛl (Loksbergen), ku͂ŋkərnɛl (Halen), kónkernel (Genk), kônkernel (Beegden), /  konkernel (Genk), kónkernel (Genk), klemtoon op de laatste lettergreep  kōnkernel (Heel), konkernol: koenkernol (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), kongkernol (Epen), konkernol (Berlingen, ... ), koͅŋkərnul (Wellen), nə kuŋkərnol (Kortessem), /  koenkernol (Wellen, ... ), draaitol  konkernol (Heerlen), vr.  konkernol (Heerlen), kreisel (du.): kreisĕl (Lontzen), krokkerel: krukəreͅl (Boorsem), [sic]  kroekərel (Helden/Everlo), kronkerel: [sic]  kronkerel (Wijer), moets: [Met afbeelding].  moets (Tegelen), pilledop: pilledop (Zussen), (Zussen)  pilledop (Zussen), /  pilledop (Riemst, ... ), pindol: pindol (Venray), pompernel: pompernel (As, ... ), pompernelle (Stevensweert), pompĕrnĕlle (Stevensweert), poompernel (Maasbracht), poəmpernellə (Wessem), po͂ͅumpərneͅllə (Geistingen), poͅmpərneͅl (Opglabbeek, ... ), pumpərneͅl (Kessenich), pômpernĕl (Neeritter), pompernikkel: pompernichel (Neerglabbeek), [sic]  poͅmpəreͅxəl (Opglabbeek), popkernel: poèpkernèl (Keent), pōēpkernel (Weert), pōēpkernèl (Hushoven), De "poepkernêl"blijft draaien zolang hij wordt aangedreven met de zweep. Men kon hem ook n eind wegslaan.  poepkernêl (Weert), met dit speelgoed werd vroeger op het ijs gespeelt  poepkernel (Weert), poepkernêl= tol aangedreven door zweepje  poepkernêl (Weert), Sub kernêl`.  poepkernêl` (Weert), popperel: poeperel (Elen, ... ), poeperèl (Susteren), poepperel (Linne), poperelle (Echt/Gebroek), popperel (Dieteren, ... ), popperell (Dieteren), poêperel (Dilsen), pŏĕpə-rĕl (Pey), pŏpperel (Susteren), pŏpperelle (Maasbracht), poͅpəreͅl (Rotem), pupər^ɛl (Maaseik), pupəreͅl (Maaseik, ... ), pupərɛl (Elen, ... ), pópperel (Dieteren), /  popperel (Maaseik), pópperel mit sjmik (Susteren), pôpperel (Stevensweert), [Vgl. pag. 69: kòkkerel.]  pòpperel (Echt/Gebroek), emes de pópperel opdrejje: iemand op stang jagen  pópperel (Echt/Gebroek), Geh. Maeseyck. (t Daghet in den Oosten VI, 122)  popperel (Maaseik), Klemtoon op -äl.  pupərɛl (Molenbeersel), klemtoon op de "rel  pōperellə (Roosteren), Met een smik (zweep) wordt de pópperel aangedreven, in tegenstelling met een dop, die éénmaal van de koord geslingerd, draaien blijft, tot hij neervalt. De pópperel blijft draaien, zolang hij met de zweep wordt aangedreven.  pópperel (Maaseik), poppernel: in pūpərnɛl (Eksel), pepərnēl (Wijchmaal), pipernel (Peer), pipərnēͅl (Peer), pipərnɛl (Peer), poepernel (Gruitrode, ... ), poepernēl (Tungelroy), popernel (Bree), poppernel (Grote-Brogel, ... ), poppernelj (Bocholt), pōpernel (Neeroeteren), poͅpərneͅl (Bree, ... ), puppərneͅl (Kessenich), pupərnɛl (Opglabbeek), pūpərnel (Kinrooi), pópp`rne:l (Bocholt, ... ), de "e"van "nel"is lang  poepernel (Stramproy), Een dop is een priktol.  pòppernêl (Bree), Op vele andere plaatsen: kokkerel of kokkeral. Die kokkerel wordt uitgelegd als een verbastering van het Duitse Kuck er all: boven op de tol was een grappig gezicht geschilderd met dat opschrift langs de rand eromheen: al ronddraaiend kijkt hij in alle richtingen en ziet dus alles.  poppernèl (Geistingen), zonder koord of touw DOP opwinden met n stuk koord  piepernel (Peer), poppersnel: [sic]  poppersnel (Niel-bij-As), porperel: porperelle (Montfort), ruitenspringer: rūtəzjprēͅhnger (Bocholtz), ruitentikker: roetentikker (Venlo), ein klein model {dop] noemt men toetentikker [ruitentikker] omdat men hem ver weg kon zwepen en dikwijls ruiten kapot maakte  roetentikker (Venlo), gewoon paddestoelmodel  rōētetikkər (Venlo), ruitenvlieger: de paddestoelvormige noemt men ook wel "roetevleeger  roetevleeger (Guttecoven), sie: [sic]  sie (Engelmanshoven), smetdop: smeͅtdoͅb (Borlo), smeͅtdoͅp (Borlo), smɛtup (Sint-Truiden), /  smyët-dop (Vorsen), Smet = zweep.  smetdop (Halmaal), Smetdop, dessen erster Teil, smet, die Peitsche bezeichnet, konnten wir nur für Halmaal, Waasmont (smetol) belegen.  smetdop (Halmaal), Sub dop, 2. Draaitol; smétdop, kàpdop, klétsierdop.  smétdop (Sint-Truiden), Sub keingerspeile bij doppe: spelen met de tol.  (smètdop) (Sint-Truiden), smettol: Smetdop, dessen erster Teil, smet, die Peitsche bezeichnet, konnten wir nur für Halmaal, Waasmont (smetol) belegen.  smetol (Waasmont), smikdobbel: sjmikdobbel (Waubach), sjmikdobbel [šmegdoͅbəl} (Nieuwenhagen), smikdop: sjmik betekent "zweep  sjmikdob (Baarlo), smikdopje: /  schmikdöpke (Eisden), smikkendop: smikkendop (Venlo), spanjaard: sjpanjaard (Panningen), drijftol  sjpanjaard (Panningen), spanjool: sjpanjóéël (Helden/Everlo, ... ), spanjoeël (Helden/Everlo), tol: tol (Bergen, ... ), toul (Meterik), toəl (Horst), tōl (America, ... ), tŏl (Gennep), tôl (Lottum), /  tól / tölleke (Gennep), [mv?]  tolle (Baexem), de "o"is lang  tôl (Arcen), vliegerd: vleigert (Sittard), zeikton: 1. Giervat.  zeiktón (Venlo), met poeven rondom, licht sferisch aan de kanten  zeiktôn (Venlo), zijpendopje: Uitsluitend N, uitsluitend verkl.  ziêbedöpke (Nederweert), zijpenspringer: Roukens, Wort- und Sachgeografie, pag. 286: ruitenspringer [rut\\spre]\\r] konnten wir auch in Nieder.-Südlimburg für einige Orte als Namen einer besonderen Kreiselart belegen.  zipəspreŋər (Meeswijk), zijpspringer: Sub kernêl`.  ziêpsprînger (Weert) [SND (2006)]*Kokkernel: Drijftol, die met een zweepje in een draaiende beweging wordt voortgejaagd. || *Kokkernel: Kokkerel, drijftol. || / [SND (2006)] || 1. Drijftol. || 1. Een paddestoelvormige draaitol, waarvan het bovendeel gegleufd is. || 2. Kegelvormige tol. || 2. Tol in tonnetjesmodel, spits naar beneden toe lopend. || [De jongensspelen: 6]. Drijftol. || [Draaitol]. || [Jongensspel]: Draaitol die met een zweep werd in beweging gehouden. || [Tol]. || [Zweeptol]. || Coquerelle: fra. toupie, kinderspeeltuig: paddestoelvormig, met de zweep voortgedreven. || dop [SND (2006)] || Dop. [Tol.] || draaitol [SND (2006)] || Draaitol, aangedreven met een zweepje. || Draaitol, die met een zweepje wordt aangedreven. || Draaitol, drijftol. || Draaitol. || Draaitol. Kinderspeelgoed. || Draaitol: paddestoelachtige houten drijftol, die in n draaiende beweging gebracht en gehouden wordt met n zweepje. || draaitollen [SND (2006)] || Drijf- of priktol. || drijftol [SGV (1914)], [SND (2006)] || Drijftol (paddestoelvormige tol die met een zweepje in een draaiende beweging wordt voortgejaagd). || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol (tol, die met de zweep wordt voortgedreven). [ZND 01u (1924)] || Drijftol die met zweepje draaiend wordt gehouden. || Drijftol. [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m] || Drijftol: 1. Drijftol, die met een zweepje in een draaiende beweging wordt voortgejaagd. || Een drijftol (bij middel van een zweep gedreven). [ZND B1 (1940sq)] || Een priktol (werptol). [ZND B1 (1940sq)] || een priktol [tol met een ijzeren punt die geworpen wordt] bovenhands uitwerpen, om er een andere mee te treffen [kampen, kappen, klodderen] [N 112 (2006)] || een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)] || Een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen]. [N 88 (1982)] || Gewone tol. [BN 03] || Het dop-achtige, maar slanken speeltuig dat met een zweep (smik) wordt voortgedreven: drijftol. || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || IJsdob, dob die met eene zweep voortgedreven wordt. || Kleine platkoppige tol, die door zweepslagen draaiende wordt gehouden, een z.g. drijftol. || Koekerel*: drijftol. || Kokkerel*: Drijftol. || Kreisel (Peitschkreisel). || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Meisjestol die met een zweepje wordt aangedreven en staand (draaiend) wordt gehouden. || Paddestoeltol. || Peitschkreisel. || Speeltol. [BN 03] || Speeltuig, soort draaitol aangedreven door een dun touwtje. || tol [SND (2006)] || tol (speeltuig) [SGV (1914)] || Tol (speelgoed). || tol (speeltuig) [SGV (1914)] || tol / tolletje [SND (2006)] || Tol aangedreven door n zweep (geîselke). || tol en zweep [SND (2006)] || Tol, drijftol. || Tol. [ZND m] || Tol: 2. zweeptol. || Tolletje, gemaakt van een half garenklosje. || Werptol. || Zie i.v. popperel [IJsdop, dop die met eene zweep voortgedreven wordt]. || Ziepespringer: Draaitol op pin van +/- 10 cm. || Zweep en tol [SND (2006)] || zweeptol [SND (2006)] III-3-2
drijfvoer drijfvoeder: dręjfvǫjǝr (Diepenbeek), drijfvoer: drīfvūr (Ysselsteyn), prikkelvoeder: prekǝlvoj.ǝr (Diepenbeek), prikkelvoer: prekǝlvo.r (Dilsen), prikkelvoer (Kerkhoven) Drijfvoer bestaat uit één deel suiker en twee delen lauwwarm water (De Roever, pag. 559). Men mag geen drijfvoer aan de bijen geven vóór de temperatuur zo hoog is, dat de bijen er geen hinder meer van hebben, dat zij de kast uit gedreven worden. Zie ook het lemma Drijfvoeren. [N 63, 110c; N 63, 110b; Ge 37, 197] II-6
drijfvoeren aandrijven: ǭndręjvǝn (Tessenderlo), aanprikkelen: aanprikkelen (Hasselt, ... ), ānprekǝlǝ (Geistingen), aanzetten: aanzetten (Opglabbeek), ǭnzętǝ (Genk), drijfvoeren: dri.fvōrǝ (Herten), drijfvoeren (Neer), drīfvurǝ (Meijel, ... ), drīfvōrǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), drīfvūrǝ (Wellerlooi), drijfvoering: drīfvōreŋ (Noorbeek, ... ), prikkelen: prekǝlǝ (Alken, ... ), prikkelen (Genk, ... ), stimuleren: stimylērǝ (Montzen) Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196] II-6