e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druk praten babbelen: babbele (Merkelbeek), babbelen (Ophoven), bebbelen: bebbele (Gulpen), behei maken: bəhèj maakə (Maastricht), blatsen: blatse (Geleen), bobbelen: cf. WNT sub bobbelen, afl. uitbobbelen, transitief: al bobbelend te voorschijn brengen, uitbraken, figuurlijk van woorden (verg. bij Jongeneel: boebele babbelen, en gobbelen).  bóbbelə (Doenrade), brazelen: braazələ (Sweikhuizen), druk (bn.): drök (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), druk doen: druik doon (Montfort), druk dōēn (Oirlo), druk hebben: druk hebbe (Sevenum), druk hèbbe (Sevenum), het drek hebbe (As), druk kallen: druk kalle (Schimmert), drèk kalle (Bree), drèùk kalle (Posterholt), drök kallə (Kelpen), drək kalle (Thorn), druk kletsen: drök kletse (Maastricht), druk maken: zig drök máákə (Venlo), druk muilen: drukmoele (Ubachsberg), drök moullə (Maastricht), druk praten: druk praote (Meijel, ... ), druk proate (Venray), drôk praôte (Hoensbroek), drök praote (Wolder/Oud-Vroenhoven), druk zijn: drök zeen (Guttecoven), drukte (zn.): drûkte (Melick), druktemaker (zn.): dröktemaeker (Venlo), dröktemeker (Maastricht), druktesmaker (zn.): dröktesmaker (Blerick), gek muilen: jek moele (Vaals), get langseen leggen: get langsèin legke (Gronsveld), het vlak hebben: het vlaak hebbe (As), kallen: kalln (Brunssum), (= praten).  kallə (Vlijtingen), keken: keeke (Itteren), klappen: klappe (Maastricht), kwaken: kwāākə (Nieuwenhagen), kwebbelen: kwebbele (Amby, ... ), kwebbelen (Born), kwebbelle (Vlodrop), kwebbələ (Beesel, ... ), kwèbələn (Urmond), kw‧ɛbələ (Eys), kwekkelen: kwekkələ (Schinnen), laweit: leweit (Venlo), laweit maken: leweit maken (Zonhoven), leven maken: laeve make (Venray), muilen: moelle (Kerkrade), mōēle (Voerendaal), mōēlə (Susteren), mŏĕllə (Heerlen), mŏĕlə (Epen), muilvechten: moel vechte (Montfort), opgeregt kallen: opgereeg kalle (Noorbeek, ... ), quatschen (du.): kwatsje (Merkelbeek), kwàtsjə (Nieuwenhagen), raisonneren (<fr.): Van Dale: raisonneren (&lt;Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.  rizzeneren (Eksel), ratelen: raatele (Geulle, ... ), raatelə (Oirsbeek), raatələ (Maastricht), ratele (Echt/Gebroek, ... ), retteketetten: WNT: retteketet, 1. geluid van of als van een trompet.  rétteketétte (Voerendaal), scharwettelen: sjarwettele (Gulpen), schawetteren: sjawetere (Ten-Esschen/Weustenrade), snateren: snatere (Meerlo), snateren (Heythuysen, ... ), stemmen?: [beïnvloeding door suggestie bij de vraagstelling?, rk]  schtûmme (Schimmert), tatelen: tatele (Nunhem), tateren: taatərə (Meijel), tatere (Sittard), tateren (Leopoldsburg, ... ), tjouwtere (Jeuk), te zeil gaan: te zeil gaon (Neer), tetteren: tèttərə (Gennep), torneren: WNT: tornieren, torneeren. Mnl. tornieren, mnd. torneren, mhd. hd. turnieren. Van ofr. tourn(o)ier. 2. (gewest.) - a) Razen, tieren. Steeds verbonden met vloeken.; - b) zwetsen, grootspreken.  torneere (Neer), veel mondwerk: veul mondwerk (Gulpen), veel muilen: vèùl mōēle (Geleen), vlot (bn.): flot (Thorn), vlot kallen: flot kalle (Wijlre), vlot muilen: vlot moele (Eys), wauwelaar (zn.): wouwelàir (Ittervoort), wauwelen: wauwele (Ell, ... ), wouwele (Tungelroy), wazelen: wazele (Maasbree), zwebbelen: vgl. WNT: zwabbelen, 10. onverstaanbaar spreken, wouwelen, mummelen; -11. babbelen, leuteren, kletsen, zwetsen.  zjwebbele (Gronsveld), zwetsen: zschwetsche (Amby) druk praten [stemmen] [N 87 (1981)] III-3-1
drukblok bandgeleider: bant˲gǝlęjǝr (Leopoldsburg), handgreep: hānt˲grēp (Mechelen  [(met knop)]  ), schuurkussen: šūrkøsǝ (Bleijerheide), šūrkø̜sǝ (Heel), spanblokje: španblø̜kskǝ (Herten) Het blokvormige onderdeel van de bandschuurmachine dat de schuurband tegen het te schuren werkstuk drukt. Zie ook afb. 62. [N 53, 149b] II-12
drukken ???: [sic]  durrəvə (Leopoldsburg), drukken: druikkə (Montfort), drukke (Gulpen, ... ), drukken (Born, ... ), drukə (Meeuwen), drèkke (Bree), dröke (Tungelroy), drökke (Blerick, ... ), drökkə (Beesel, ... ), drùkke (Ittervoort), drəkke (Thorn), hèl drökö (Stevensweert), duwen: daan (Jeuk), dawwe (Hoeselt), deuwe (Vlijtingen), doewe (Sevenum, ... ), doowe (Maasbree), doowə (Loksbergen), douwe (Eksel, ... ), douwen (Eigenbilzen, ... ), douwə (Gennep, ... ), dowe (Oirlo), dowen (Ospel), dowwe (Weert), dōēwe (Sevenum), dōwe (Venray), duie (Eys, ... ), duije (Maastricht, ... ), duijə (Maastricht), duiə (Simpelveld), duje (Echt/Gebroek, ... ), dujen (Ophoven), dujje (Amby, ... ), dujjə (Epen, ... ), duuje (Beek, ... ), duujen (Stein), duujje (Vlodrop), duuju (Brunssum), duujə (Doenrade, ... ), duujən (Urmond), duë (Gulpen), dūūjə (Amstenrade, ... ), dŭje (Geleen), dŭŭjə (Oirsbeek, ... ), dyi̯ə (Ingber), dòwwe (Venray), dówe (As, ... ), döje (Caberg), döjje (Maastricht), döjjə (Heerlen), døͅi̯ə (Eys), dûije (Gronsveld), dûje (Kesseleik), dûuje (Swalmen), düjje (Klimmen), krotsen: kroetsche (Vaals), persen: perse (Reuver), pééësjə (Nieuwenhagen), prangen: prangen (Gruitrode), prengelen: prengele (Sittard, ... ), prêngele (Schimmert), pressen: prèssə (Nieuwenhagen) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukkend warm laf: laf (Stokkem) onweersachtig III-4-4
drukker, veer klep: klep (Zie mijnen  [(Winterslag)]  [Beringen, Zolder]), ressort: ressort (Zie mijnen  [(Zwartberg)]  [Domaniale]), veer: veer (Zie mijnen  [(Houthalen / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag]), vlim: vlim (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder)]  [Zwartberg]) Een op het handvat van de luchthamer aangebrachte veer die de inlaat van de perslucht en dus ook de werking van de hamer regelt. "De plaats van de veer op het handvat is zodanig gekozen dat de drukking van de handpalm, wanneer ze het handvat omklemt, de veer vanzelf indrukt" (Defoin pag. 52). [monogr.] II-5
drukknoop drukker: drukker (Heerlen), drykǝr (Bleijerheide), drøkǝr (Kesseleik, ... ), drükker (Kerkrade), drukkertje: drø̜kǝrkǝ (Rothem), drukknoop: drukknoop (Diepenbeek, ... ), drukknèùjp (Roggel), drøkknǫwp (Maastricht), drø̜kknǫwp (Rothem), drø̜knø̜ǝp (Reuver), drukknoopje: drø̜kknø̜pkǝ (Noorbeek), jongmansknoop: syn. leuwèèversknoop.  joenkmansknoop (Diepenbeek), syn. Pitsknoup, joenkmansknoup.  joenkmansknoup (Kortessem), knijpertje: knipǝrkǝ (Valkenburg), knipje: knipke (Gronsveld), knipper: knepǝr (Bocholt, ... ), knepər (Lommel, ... ), knipper (Herten (bij Roermond), ... ), knipper(ke) (Bree), knippers (Tegelen), B.v. van een kleed. &lt; knippen, WNT VII2 kol. 4689, II afl. 4.  knepər (Hamont), knippertje: knepǝrkǝ (Meijel, ... ), luiewijvenknoop: lowǝjǝwē̜vǝknop (Tessenderlo), lowǝwē̜vǝknop (Tessenderlo), luiewijverknoop: lø̜jǝwīvǝrknuwǝp (Achel), luiwijverknoop: leewijverknoop (Genk), leuwèè.ëverknoep (Zonhoven), luiwièverknoup (Venlo), luiwê"versknop (Beverlo), lø̜jwēvǝrknōp (Herderen), lø̜jwęjvǝrknōp (Bilzen), lø̜jwīvǝrknǫwp (Maasmechelen), Zon knoop gaat nooit meer los.  leiwi-jverknuip (Bree), luiwijversknoop: lø̜̄jwīvǝrsknūp (Neerpelt), syn. joenkmansknoop.  leuwèèversknoop (Diepenbeek), syn. Pitsknoup, joenkmansknoup.  leuewijversknoup (Kortessem), pits: petš (Schimmert), pitser: petsǝr (Bilzen, ... ), petsər (Niel-bij-St.-Truiden), pitser (Beverlo, ... ), pïtsër (Tongeren), afl. sub pitsen.  pitser (Zonhoven), z. ook o. nijpen. Zie ook afb. p.120.  pitser (Hasselt), pitsertje: petsǝrkǝ (Opglabbeek), pitsknoop: syn. Pitsknoup, joenkmansknoup.  pitsknoup (Kortessem), pitsknoopje: petsknø̜pkǝ (Noorbeek), pitskram: petškramp (Doenrade), pitster: petstǝr (Wellen) *luiewijverknoop: vrijgezellenknoop, soort drukknoop (wordt in de gulp geknepen als er een knoop ontbreekt) || *pitser: drukknoopje || drukknoop || drukknoop: bolvormig mat knoopje dat in een komvormig kleine holte gedrukt wordt tot sluiting van kledingstukken || drukknoopje || drukknop || drukknopen || Een bottine die niet met veters, maar met knoopjes sloot, vooral dameslaarsjes. Zie tek. 206f,g. (knoopbottine?) [N 60 (1973)] || knijpknopje || knip, drukknoop || knipper || knippersluiting, die een knoop vervangt || luiewijvenknoop, vrijgezellenknoop || Uit twee helften bestaand knoopje dat sluit door de delen in elkaar te drukken. [N 62, 52; MW] || vrijgezellenknoop II-7, III-1-3
drukknoop? steekknoop: staekknoup (Venlo) oude uniformknoop III-1-3
drukkooitje drokkapje: drukkɛpjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), drokkastje: drukkɛsjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), drokkooitje: drukkōjtjǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), drokkorfje: drukkø̜rfjǝ (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), drukkast: drøkkas (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]), drø̜kkas (Heerlen  [(Emma)]   [Wilhelmina]), drukkooitje: drukkooitje (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Emma]  [Julia]), drø̜kkōjtjǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), kastje: kɛsjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Willem-Sophia]  [Domaniale]), kooitje: kooitje (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), kōjtjǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Emma]), k˙ōjtjǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), korfje: kø̜rfkǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]) Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.] II-5
drukte drukte: druktə (Lommel) drukte III-1-4
drukte maken aanstellen: aanstjêlle (Melick), allegatie maken: cf. VD s.v. "allegatie"3.  allegatie-make (Caberg), cf. VD s.v. "allegatie"3. (gew.) drukte omslag  allegasie make (Maastricht), ambras maken: ambras moake (Hoeselt), àmbrās máákə (Maastricht), beschaar maken: beschaa.r mao.ke (Zonhoven), beschaer maken (Achel, ... ), cf. Weijnen Et.Wb. p. 15 s.v. "besjaar"= omhaal, drukte (Limb.  besjaar make (Maastricht), mooste iêver zuu ein bagatel zuvèèl besjaar make  besjaar make (As, ... ), beslag maken: beslag maken (Meeuwen), bohei (rh.) maken: beheij maakə (Doenrade), beheij make (Haelen, ... ), behij make (Waubach), bəhèèj-máákə (Heerlen), cf. VD s.v. "boha"zie boeha; cf. VD s.v. "boeha, poeha"in bet. van onnodige drukte, rumoer, ophef om een nietige zaak: veel boeha maken  bəhei-j maakə (Kapel-in-t-Zand), De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.  behei maake (Tungelroy), boheien (rh.): behai’e (Bleijerheide, ... ), behéje (Stein), cf. Rh.Wb. dl. I , kol. 1106 s.v. "buhei"afl. "buheien  behai’e (Haanrade), boheits (rh.) maken: De Limburgse vormen met b en een tweeklank aan het eind sluiten m.i. het meest aan bij de vorm die ook in het Rijnland bekend is: Buhei. In het Rheinisches Wörterbuch deel I kol. 1106 vind je heleboel vormen onder dat trefwoord. Gezien ook de vormen in het WNT zou ik in dit geval voor een trefwoord kiezen dat wat dichter bij het Limburgse (en Rijnlandse) ligt: bohei.; cf. Rh.Wb. dl. I kol. 1106 s.v. "buhei"afl. "buheikrämer"en "buheitskrämer  bĕhejs maken (Noorbeek), bonjours maken: bezjoers mäoke (Gronsveld), braniescheppen: branie-scheppen (Heerlerbaan/Kaumer), druk doen: druk doen (Leopoldsburg), druk doon (Ophoven), druk leven: drök laeve (Venlo), drukte maken: druiktə maakə (Montfort), drukte make (Meerlo, ... ), drukte maken (Eksel, ... ), drökte make (Maastricht), dröktə makən (Urmond), gedoens maken: gədoons māākə (Beesel), get er een maken: get d⁄r heen mäoke (Gronsveld), get d⁄reen make (Amby), heibel maken: heibel make (Reuver), herrie maken: herrie make (Maastricht), hérrie maakə (Gennep), herrie-en: herrieje (Horst), jool en genre maken: Fr. se donner un genre: zich aanstellen  jol en genre make (Jeuk), kabaal maken: kabaal maake (Venray), kabaal make (Noorbeek, ... ), kəbáál máákə (Maastricht), laweit maken: lewijt make (Ell), ləwèèt máákə (Loksbergen), leven maken: laeve make (Venlo, ... ), léé.və maakə (Kelpen), maneuvers maken: cf. VD s.v. "maneuver"( fr. manoeuvre)  mənéúvərs mààkə (Hamont), moreel maken: mar.: waarschijnlijk in de vorm van "stemming"maken  moriel make (Echt/Gebroek), omstand maken: oemsjtĕng make (Merkelbeek), omsjteng make (Roermond), omsjtenj make (Beek, ... ), omsjtèng maakə (Schinnen), omstand maken (Heythuysen), omstandj make (Tungelroy), omstanjd maken (Kesseleik), omstendj maken (Born), omsteng maake (Eys), omstenj maake (Thorn), omstenj maken (Montfort), omstjeng make (Neer), omstjtenj make (Maasniel), omstènj makən (Urmond), oomsjtenj maake (Schinnen), ōmsjtènj maakə (Roermond), umstand make (Gulpen, ... ), umstanjd make (Thorn), umstant make (Sevenum), umstànt máákə (Venlo), òmsjteng make (Klimmen), òòmsjtenj maake (Posterholt), ómsjtànjt mààkə (Susteren), ómsjtènj máákə (Amstenrade), ónsjtenj māke (Susteren), ömsteng make (Maasbree), opgeregt (< du.) zijn: mar.: du. aufgeregt  o.p˃gər‧ēxt˃ zi.ə (Eys), ophef maken: Dit zegt men ook.  ophef maken (Haelen), poppenkast maken: poepekas make (Schinnen), razen: raozə (Meeswijk, ... ), schandaal maken: sjendaal maache (Kerkrade), spatsen maken: cf. VD s.v. spats a. drukte; b. lol  spàtsə máákə (Venlo), stronselen: strónsele (Meijel), strónsələ (Meijel), tamtam maken: tàmtàm māke (As), tàmtàm mààʔən (Lommel), umstnde (du.) maken: umsjteng maake (Geulle), umsjteng make (Gulpen), umsjtäng make (Wijlre), ùmsténde make (Sevenum), veel kabaal maken: veul kabaal make (Schimmert), veel laweit maken: vòl lewijt make (Weert), veel leven maken: vèèl lève make (Bree), veel wind maken: vōl windj make (Weert), zich aanstellen: zich aansjtĕlle (Geleen), zich dik maken: zich diek mááke (Schaesberg), zich dik make (Weert), zich druk maken: zex dreͅk mākə (Meeuwen), zich opblazen: zich opbloaze (Weert) drukte (- maken) || drukte maken || drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] || drukte, ophef maken || een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)] || lawaai maken || omstand || stronselen; drukte maken, veel moeite doen, meestal op luidruchtige wijze III-1-4