e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drijfvolk afdrijver: afdrijver (Kerkhoven), afgedreven volk: ǭf˲gǝdrēvǝn vǫlǝk (Diepenbeek), afgejaagd volk: afgejaagd volk (Maasmechelen), drijfvolk: drijfvolk (Born), drijfvolkje: drīfvø̜lkskǝ (Herkenbosch), drijveling: drīvǝleŋ (Opglabbeek), drijver: drijver (Hasselt), drīvǝr (Beek, ... ), (mv)  drīvǝrs (Meijel), jaagvolk: jaagvolk (Asenray / Maalbroek), jager: jager (Neer), ję̄gǝr (Hout-Blerick, ... ) Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.] II-6
drijfwiel rad: ra (Meijel), rat (Mechelen, ... ), rāt (Boekend, ... ), rāǝt (Hoensbroek), rǫwǝt (Alken), rǭwǝt (Jeuk), rǭǝt (Stevoort, ... ), spinnerad: spenǝrāt (Sevenum), spoelerad: spōlǝrāt (Sevenum), špōlǝrā.t (Panningen), spoelrad: spōlrāt (Tungelroy), vliegwiel: vlixwil (Tessenderlo), wiel: wil (Ulestraten), wēl (Ophoven), zwongrad: žwøŋkrāt (Klimmen) Het grote ronddraaiende deel of wiel van het spinnewiel dat wordt aangedreven door middel van de trede en koppelstang en dat door middel van snaar en trendel zorgt voor het draaien van de vleugel en de klos. [N 34, B6] II-7
drijfzand drift: drift (Kwaadmechelen), dréft (Loksbergen), drijfgrond: driefgrond (Weert), drijfzand: dreefzantj (Hunsel), drēͅfzant (Beringen), dri-jfzand (Bree), dri-jfzànd (As, ... ), drief zand (Maastricht, ... ), drief zandj (Lutterade, ... ), drief zank (Holz), drief zantj (Kapel-in-t-Zand), drief zendj (Born), drief zèndj (Guttecoven), drief-zand (Neerharen), drief-zând (Oirlo), driefzaand (Itteren), driefzand (Boekend, ... ), driefzandj (Beesel, ... ), driefzandtj (Thorn), driefzanjd (Geleen, ... ), driefzanjt (Horn, ... ), driefzank (Eys, ... ), driefzant (Schimmert), driefzantj (Kelpen, ... ), driefzānd (Maastricht), driefzendj (Stein), driefzàndj (Ospel), driefzànjt (Roermond), driefzànt (Venlo), driefzánt (Maastricht), driefzènjd (Stein), driēfzant (Hulsberg), driēfzantj (Herten (bij Roermond)), driēfzând (Venray), driĕf zand (Schimmert), driĕfzàngd (Sevenum), drijf zand (Stein), drijfzand (Meeuwen, ... ), driêefzant (Venray), driêf zand (Blerick), driêf zank (Heerlerbaan/Kaumer), driêfzand (Venlo), driëfzand (Pey, ... ), drīefzàntj (Doenrade), drīēf zandj (Echt/Gebroek, ... ), drīēf zantj (Doenrade), drīēf-zank (Sevenum), drīēf-zàànd (Gennep), drīēfsántj (Haelen, ... ), drīēfzaand (Mheer), drīēfzand (Amby, ... ), drīēfzandj (Reuver), drīēfzanjt (Beesel), drīēfzanjtj (Heythuysen), drīēfzank (Maasbree, ... ), drīēfzant (Meijel, ... ), drīēfzantj (Grevenbicht/Papenhoven), drīēfzānd (Tienray), drīēfzānt (Heerlen, ... ), drīēfzànjt (Geleen, ... ), drīēfzànt (Maastricht), drīēfzàntj (Amstenrade), drīēfzájntj (Heel), drīēfzánjtj (Brunssum), drīēfzánt (Venlo), drīēfzántj (Horn, ... ), drīēëfzank (Nieuwenhagen, ... ), drĭĕfzant (Meijel), drĭĕfzànjt (Sittard), drĭĕfzànt (Meeuwen), dryfzaant (Hoeselt), dryfzand (Oirsbeek), dryfzendj (Stein), drèfzand (Eigenbilzen), drìēfsántj (Haelen), dríefzand (Opglabbeek), dríefzantj (Merkelbeek), dríēfzand (Ten-Esschen/Weustenrade), drîêfzànt (Schimmert), (de ie is lang).  driefzandj (Reuver), (m.).  dr‧iefz‧andj (Montfort), (zajnd in streken langs de maas).  drief zand (Bunde), drijfzavel: drijfzável (Jeuk), loopzand: loopzand (Halen), luəpsant (Beverlo), luəpzant (Leopoldsburg), lyjəpzant (Zelem), modder: modder (Venlo), moer: #NAME?  moer (Sittard), papieren zoldertje: pəpeerə zöldərkə (Venlo), prats: pratsj (Kerkrade), slijm: slīm (Teuven), slond: sjlónt (Sittard), zomp: zòmp (Buchten), zómp (Sittard), zompig zand: zompig (Tegelen) drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)] || loopzand [N 27 (1965)] III-4-4
drijven aandrijven: āndręjvǝ (Borgharen, ... ), āndrīvǝ (Borgharen, ... ), aanspannen: ǭnspanǝ (Bilzen), afdrijven: afdrijven (Kerkhoven), āfdrīvǝ (Asenray / Maalbroek), ǭfdręj.ǝvǝn (Diepenbeek), afjagen: afjagen (Maasmechelen, ... ), afjāgǝ (Meijel, ... ), afjǭgǝn (Tessenderlo), āfjā.gǝ (Houthalen), āfjāgǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), afkloppen: āfklopǝ (Born, ... ), afslaan: āfslǭn (Born, ... ), bijkloppen: bi(j)klǫpǝ (Klimmen), bęjklopǝ (Meijel), bīklǫpǝ (Tungelroy), bollen: bǫlǝ (Venray), bomberen: bǫmbērǝ (Roermond), de halflap afpinnen: dǝ halflap āfpenǝ (Maasbree), de zool vasthouden: dǝ zǭl vasthǭjǝ (Roggel), doordiepen: dōrdēpǝ (Lanaken, ... ), doorzetten: dǭrzętǝ (Houthalen), drijven: drijven (Diepenbeek, ... ), drę̄jvǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), drīvǝ (Bleijerheide, ...  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]  [Laura, Julia]  [Maurits]  [Maurits] ), drīvǝn (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), drīǝvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]  [Domaniale]), een voie couperen: een voie couperen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Eisden]), een voie maken: een voie maken (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Zolder]), ǝn voj mā.kǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]), ǝn vuj mākǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Domaniale]  [Zwartberg, Waterschei]), inhalen: ehǭlǝ (Bleijerheide), enhālǝ (Venray), enhǭǝlǝ (Nieuwenhagen, ... ), enǭlǝ (Stokkem), inkrimpen: enkrømpǝ (Houthalen), intrekken: intrękǝ (Helden  [(een rond voorwerp aan één kant op een ezel enger maken)]  , ... ), ēntrękǝ (Lanaken), kloppen: klopǝn (Dilsen), met riet dekken: met rēt˱ dękǝ (Klimmen), naar binnen slaan: nǭ benǝ šlǭn (Roermond), opdiepen: ǫp˱dēpǝ (Stokkem  [(bol)]  ), opdrijven: opdrīvǝ (Bleijerheide, ... ), opvaren: opvārǝ (Kelmis), pinnen: penǝ (Milsbeek), rietdekken: rietdekken (Schimmert), rēt˱dękǝ (Ell), uitbollen: yt˱bǫlǝ (Venray), ūt˱bǫlǝ (Roermond), uitdiepen: ūt˱dēpǝ (Stokkem  [(hol)]  ), uitdrijven: ūs˱drīvǝ (Bleijerheide), ūtdrīvǝ (Beek), uithollen: ūthø̜lǝ (Schimmert), uithouwen: ūt˱ǫwǝ (Stokkem), uitkloppen: uitkloppen (Opglabbeek), utklopǝ (Montzen), ūtklǫpǝ (Helden), uitrekken: ūtrękǝ (Roermond), uitslaan: ūtslǭn (Sevenum), ǫwtsloan (Houthalen), uitwijden: ̇ūtwījǝ (Roermond), uitzetten: ūt˲zętǝ (Lanaken, ... ), vastzetten: vastzetten (Dilsen), vortscheren: vurtšē̜rǝ (Bilzen), wegjagen: wɛxjāgǝ (Wellerlooi) Een dak met riet dekken. Voor bedekking met riet worden de regels of sparren van het dak op een onderlinge afstand van 45 √† 55 cm geplaatst. Daarop worden panlatten aangebracht op afstanden van ongeveer 28 cm. Op deze latten wordt eerst een dunne spreilaag ter dikte van 5 cm met dunne dekgaarden en wilgen stroppen bevestigd; daarna wordt het dekriet in lagen van 6 cm dikte opgebracht en op dezelfde wijze aan de panlatten verbonden. De lagen schuiven telkens de afstand van twee panlatten naar boven op en men brengt er zoveel lagen op, totdat een dikte van circa 26 cm is verkregen. Vervolgens wordt het dak afgeschoren, waardoor alle uiteinden van het riet in een plat vlak komen. De nok wordt gewoonlijk met rietvorsten, een soort van brede, gebakken dakpannen, afgedekt, nadat vooraf in de top een rondhout of beslagen hout is gelegd, waarlangs men aan weerszijden de specie spreidt waarin de rietvorsten komen te liggen (Zwiers II, pag. 279). [N F, 45a] || Een mijngang of galerij langer maken. [N 95, 383; monogr.; Vwo 291] || Het op de goede plaats brengen van de loopzool met behulp van een spanriem en een hamer. Over de zool, die voorlopig is vastgezet, spant men de spanriem en met de punt van de hamer drukt men de spanriem achterwaarts. Men beklopt de zool en zet deze met enige houten pinnen vast. [N 60, 102] || Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.] || Het werken met de stootklos. [N F, 27] || In het algemeen een metalen plaat met behulp van drijfhamers zodanig bewerken dat er holle en bolle plaatsen in ontstaan. Zie ook het lemma "drijfhamer". Het lemma bevat verder onder B en C een aantal specifieke termen voor bewerkingen die tot het drijven gerekend worden. [N 64, 95a; N 66, 28a] || Vorderen met de winning. [monogr.] II-10, II-11, II-4, II-5, II-6, II-9
drijver drijfhout: drē̜f˱ǭt (Hasselt), drijfpin: drīfpen (Eisden, ... ), drijver: drijver (Borgloon  [(van hout)]  , ... ), drē̜jvǝr (Hasselt), dręjvǝr (Maastricht  [(voor kleinere tonnen)]  ), drī.vǝr (Blerick, ... ), drīvǝr (Blerick  [(van hout: werd bij houten banden gebruikt)]  , ... ), slagpin: slāxpen (Eisden, ... ), zet: zęt (Hasselt, ... ), zetklos: zętklǫs (Gennep  [(werd bij houten banden gebruikt)]  ) Een metalen of met metaal verstevigde houten pin waar de kuiper met de kuipershamer op slaat om de banden van een vat aan te drijven. De houten drijver is aan de bovenkant versterkt met een metalen ring, terwijl de onderkant in een metalen punt uitloopt. In de punt van de drijver is vaak een gleuf aangebracht waardoor de kuiper tijdens het vastslaan van de banden een beter houvast heeft. Zie ook afb. 215. De drijfpin werd in Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) met behulp van een nijptang vastgehouden. [N E, 26b; N E, 45d; monogr.] II-12
drijver, zetbeitel bandentrekker: bantrękǝr (Tessenderlo), bantręʔǝr (Tessenderlo), doorslager: dōǝršlē̜gǝr (Klimmen), drijfbeitel: drī.f˱bęjtǝl (Maastricht), drīf˱bētǝl (Mechelen), drīf˱bęjtǝl (Montfort, ... ), drijver: drīvǝr (Echt, ... ), koudbeitel: kǫwt˱bęjtǝl (Limbricht  [(stomp geslepen)]  ), zetbeitel: zęt˱bētǝl (Eygelshoven, ... ), zęt˱bęjtǝl (Stein, ... ), zetijzer: zęt˱īzǝr (Tegelen) De drijver of zetbeitel is eerder een werktuig van de smid. Het is een stompe stalen beitel waarmee de metalen banden worden aangedreven die ter versteviging rond de naaf worden aangebracht nadat de spaakgaten zijn geboord. Meestal worden vier naafbanden aangebracht: twee aan weerszijden van de spaken en verder nog twee aan de uiteinden van de naaf. Zie ook de lemmata ɛmiddennaafbandenɛ, ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ in wld II.11, pag. 136-139 en de daarbij horende afbeelding 214.' [N G, 30] II-12
drijvers drijvers: drī̄vǝrs (Echt, ... ), harken: hē̜rkǝ (Reuver), rieken: rēkǝ (Swalmen), rē̜kǝ (Echt, ... ), snekken: šnɛkǝ (Reuver) Messen en rieken die in de kleimolen ronddraaien en op deze wijze de klei snijden en mengen. [monogr.] II-8
drilboog arm: ɛrǝm (Jeuk), boog: bǫwx (Bevingen), drilboog: drelbǭx (Klimmen, ... ), manivelle: manivɛl (Bevingen), omslag: ømšlāx (Ten Esschen), zwengel: šwøŋǝl (Simpelveld) Soort boog met handvat waaraan het drilkoord bevestigd kan worden. Zie ook afb. 127. [N 33, 127] II-11
drilklos bobijn: bumbē̜n (Tessenderlo), boordrilklos: bǭrdrelklǫs (Montfort), drilklots: drelklǫts (Wijnandsrade), klos: klǫs (Weert), klots: klǫts (Swalmen), mof: muf (Jeuk) Onderdeel van een boogdrilboor, bestaande uit een houten of ijzeren rol met aan de onderkant een puntboor en aan de bovenkant een spil. Zie ook afb. 125. [N 33, 128] II-11
drilkoord drilkoord: drelkōt (Jeuk), drilpees: drelpēs (Klimmen), drilsnoer: drelsnǭr (Neeritter), drelšnǭr (Swalmen), driltouw: dreltǫw (Klimmen, ... ), drilzeil: drelzęjl (Wijnandsrade), koord: kuǝt (Bilzen), pees: pēs (Tessenderlo), pē̜s (Reuver), peestouw: pēstǫw (Weert), snoer: šnǭr (Helden, ... ), touw: tow (Rothem) Het koord van de drilboog waarmee men een boogdrilboor heen en weer kan laten draaien. Het koord wordt daartoe om de drilklos heen geslagen. Zie ook afb. 127. [N 33, 129] II-11