e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dringen dringelen: drengele (Hoepertingen), dreunchelen (Jeuk), dreunele (Jeuk), dreungele (Heers), dreungelen (Gingelom, ... ), driŋələ (Herk-de-Stad), droeŋələ (Veulen), drōͅŋələ (Gutshoven), drungele (Sint-Truiden, ... ), drungelen (Alken, ... ), drøngələ (Heers), drəŋələ (Mielen-boven-Aalst), dringen: dRāēŋə (Opglabbeek), dreengen (Val-Meer), dreiŋə (Hoepertingen), drenge (Gruitrode, ... ), drengen (Eigenbilzen, ... ), drengə (Beverlo), dreungəle (Engelmanshoven), dreŋ`ən (Kwaadmechelen), dreŋa (Tongeren), dreŋə (Beek (bij Bree), ... ), dreŋən (Houthalen), drĕinge (Wellen), dRĕŋə (Koersel), dreͅŋə (Bilzen, ... ), drin`ə (Linkhout, ... ), dringe (Beverlo, ... ), dringen (Bilzen, ... ), dringə (Beverlo, ... ), dringələ (Herk-de-Stad), drinən (Diepenbeek), driŋə (Loksbergen, ... ), driŋən (Eksel, ... ), druingələ (Heers), drungələ (Sint-Truiden), dryngen (Wellen), drä:ŋə (Hasselt), dräŋə (Zonhoven), drènge (Hasselt, ... ), dréngen (Riemst), dréŋen (Bree), drênge (Opoeteren), drɛŋə (Rekem), drummen: dryəmə (Leopoldsburg), duwen: dauwen (Sint-Huibrechts-Lille), daüwen (Paal), dāəvə (Leopoldsburg), deuje (Lanaken), doewe (Kaulille, ... ), doewen (Neeroeteren), douwe (Genk, ... ), douwen (Hamont, ... ), douwən (Beringen), dowe (Weert), dowwen (Achel), dowən (Hamont, ... ), duië (Moelingen), duje (Rekem), dujen (Opgrimbie, ... ), dujjə (Mechelen-aan-de-Maas), duwen (Reppel), dywə (Bree), dèaven (Tessenderlo), düje (Lontzen), dringen wordt volgens de informant niet gebruikt -> duwen.  dŭwə (Maaseik), Volgens de informant komt het woord dringen niet voor.  dy(3)jə (Hoensbroek), persen: pechen (Dilsen), peese (Kinrooi), peessen (Mechelen-aan-de-Maas), peə.šə (Montzen), pēēsə (Geistingen), pēͅšə (Eupen), stompen: stampen (Koersel), stampə (Beringen), stompen (Paal), stoumpe (Wellen), stoten: stauten (Bilzen), stoeeten (Achel), stoete (Genk, ... ), stoeten (Kwaadmechelen, ... ), stoetə (Engelmanshoven), stoeëten (Kaulille), stoeëtə (Mechelen-aan-de-Maas), stoeəten (Mielen-boven-Aalst), stooten (Opgrimbie, ... ), stouten (Neeroeteren), stouəten (Tessenderlo), stoëte (Paal), stoəten (Peer), stuten (Hechtel), stutə (Vroenhoven), stuətən (Oostham), stūtə (Houthalen), stùte (Opglabbeek), stûûtten (Koersel), wringen: wringen (Lommel) dringen [ZND A1 (1940sq)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)] III-1-2
drinkbak drinkbak: drenkbak (Jesseren, ... ), drenkbàk (As), dreŋk˱bak (Tegelen), drink-bak (Sevenum), drinkbak (Herten (bij Roermond), ... ), driŋkbāk (Kerkrade), dri‧nkbak (Weert), drènkbak (Echt/Gebroek), drènkbàk (Guttecoven), drēŋk˱bak (Ottersum), d’r drinkbak (Klimmen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  drènkbak (Bilzen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  nen dri.nkbák (Zolder), drinkensbak: drinkesbak (Meijel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  drinkəsbak (Grathem, ... ), drinkenspot: dreŋkəspot (Meijel), Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld!  drinkespot (Maasbree), drinkpot: drenkpot (Jeuk, ... ), dreŋkpǫt (Tegelen  [(drinkbak met drie of meer gaten en bovendeksel)]  ), drinkpot (Beesel, ... ), drènkpot (Eisden), ps. er staat "mj"? achter dit woord; weet niet wat invuller hiermee bedoeld?!  dri.nkpót (Zolder), ploerbak: plouwerbak (Vlodrop), zuipbak: soepbak (Eys), zoepbak (Doenrade, ... ), (m.).  zū.p˂ba.k (Eys), zuipensbakje: Algemene opmerking: deze vragenlijst is heel slecht ingevuld (alleen de vragen 1, 2, 20, 25, 105, 106, 149, 150 en 158 zijn beantwoord!).  zoepesbekske (Vijlen), zuippot: zoep pot (As) Aarden pot met openingen, waar duiven of andere vogels uit drinken. [N 49, 120c] || Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)] || Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkbak? [N 93 (1983)] II-8, III-3-2
drinkbak voor de kippen bak: bak (Walsbets), drenkbak: drēŋkbak (Holtum), drēŋkbák (Meterik, ... ), drink: dre ̞ŋk (Geistingen), dreŋk (Itteren), drinkbak: dreŋkbak (Baarlo, ... ), driŋkbak (Kwaadmechelen), driŋkbák (Heppen), drēŋkbak (Cadier, ... ), drē̜ ̞ŋkbák (Vechmaal), dręŋkbak (Borlo, ... ), drɛ̄i̯.ŋkb˙ak (Kortessem), drinkbakje: dreŋkbɛkskǝ (Meijel), drinkemer: dreŋkęi̯mǝr (Helden, ... ), dreŋkęi̯ǝmǝr (Lottum), dręŋkimǝr (Oud-Waterschei), drinkemmer: dre ̞ŋkømǝr (Berkelaar), dreŋkømǝr (Ell, ... ), drinkensbak: dreŋkǝs˱bak (Arcen, ... ), drinkensbakje: dreŋkǝs˱bɛkskǝ (Maasbree), drinkschottel: dreŋkšotǝl (Echt), hennen-emmer: hennen-emmer (Venray), hoenderen-emmer: hōndǝrǝ-ømǝr (Molenbeersel), teil: tēl (Aalst), waterbak: wātǝrbak (Neeritter, ... ), waterbakje: wātǝrbɛkskǝ (Mheer), waterschottel: (mv)  wātǝršøtǝl (Beesel), zuipbak: zuǝp˱bak (Tegelen), zūp˱bak (Gulpen, ... ), zuipensje: zypǝskǝ (Eupen) De drinkbak voor de kippen in het kippenhok. [A 48, 16c] I-6
drinkbak voor de koeien bak: bak (Hamont, ... ), drankkuip: draɛŋkkø̜u̯p (Rummen), drenkbak: drēŋk˱bak (Gronsveld, ... ), dręŋk˱bak (Maaseik, ... ), drɛŋk˱bak (Blerick, ... ), drɛŋk˱bák (Gelinden, ... ), drenkkuip: drɛŋkkȳp (Maasniel), drɛŋkkáu̯p (Gelinden, ... ), drɛŋkkø̜̄p (Beringen), drɛŋkkūp (Stokkem), drinkbak: drenbak (Tessenderlo), dreŋk˱bak (Achel, ... ), driŋk˱bak (Lummen), drēi̯ŋk˱bak (Nieuwerkerken), drē̜ ̞ŋk˱bak (Opheers), dręŋbak (Sint-Truiden), drɛi̯nbak (Sint-Truiden), drɛi̯ŋk˱bak (Sint-Truiden), (mv)  dreŋk˱bɛk (Kessel), drinkkrib: dreŋkkrep (Herk-de-Stad), drinkkuip: dreŋkkōp (Val-Meer), dreŋkkūp (Lanklaar), drē̜ ̞ŋkkø̜̄p (Hasselt), drinktrog: drɛŋktryx (Opglabbeek), kalverbak: kalǝvǝrbak (Peer), koebak: kubak (Hamont, ... ), kui̯bak (Tessenderlo), koeketel: kui̯kētǝl (Oostham), koekrib: kōkrøp (Maasmechelen), kōkrø̜p (Maasmechelen), koekuip: kui̯kø̜i̯p (Kwaadmechelen), kōi̯kǫi̯p (Lommel), koetrog: køu̯trűx (Bree), kōtrōx (Maasmechelen), krib: krep (Beverst, ... ), kryp (Lanaken), krøp (Alken, ... ), krø̄p (Zichen-Zussen-Bolder), kręp (Diepenbeek, ... ), kuip: kø̜i̯p (Bos), kǫu̯p (Millen), marmiet: marmit (Diepenbeek), marmietvat: marmit˲vat (Diepenbeek), sopton: sǫpton (Milsbeek, ... ), trog: trux (Bocholt, ... ), truǝx (Bilzen, ... ), trȳǝx (Zutendaal), trø̄x (Hasselt), trōx (Berverlo, ... ), trōǝx (Peer), trūǝx (Rotem), trűx (Bree), (mv)  trø̜̄x (Neerglabbeek), voederbak: vø̄i̯ǝrbak (Hasselt), waterbak: wātǝrbak (Eisden), wǭtǝrbak (Achel), wɛtǝrbak (Borlo, ... ), waterton: wātǝrtǫn (Nieuwerkerken), wɛtǝrtǫn (Nieuwerkerken), zoopbak: zyp˱bak (Maxet), zø̄.p˱bak (Margraten), zø̄p˱bak (Oirsbeek  [(bij keuterboeren)]  ), zø̜i̯p˱bak (Lanklaar), zūp˱bak (Spekholzerheide), zooptijn: zø̜u̯ptęi̯n (Rotem), zopenstijn: zø̜i̯pǝstīn (Montfort), zuipketel: zø̜i̯pkētǝl (Maasmechelen) Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10] I-6
drinkbeker aarden beker: erden beker (Schimmert), aarden kruik: e̝ͅrdəkrūk (Overpelt), aarden pint: ēͅrəpint (Paal), jedə pint (Tongeren), ɛ̄rdəpent (Opglabbeek), aarden pot: erde pot (Boekend), ɛ̄rdəpoͅt (Opglabbeek), ps: alleen de è is letterlijk omgespeld  èrdəpoͅt (Bree), bak: bak (Oost-Maarland), aardenwerk  bak (Kerensheide), beker: baeker (Obbicht, ... ), baiker (Maasniel), becker (Kerkrade), beeker (Buchten, ... ), beker (Weert), bēkər (Beringen, ... ), bèeker (Gronsveld), bèker (Guttecoven, ... ), bééker (Oost-Maarland), bêêker (Susteren, ... ), bëker (Gronsveld), bɛxər (Bleijerheide, ... ), (meervoud)  bééker (Tegelen), \'ne baeker mèlk haet vreuger heel get baekers gewónne baekerwedsjtried (wedsjtreid)  baeker (Roermond), Verklw. beëkerke  beëker (Heerlen), voor melk  becker (Bleijerheide), bierkan: bēͅi̯ərkan (Hasselt), bierkaraf: beerkraf (Heerlen), bierpint: bīrpēnt (Boekt/Heikant), bierpot: beerpot (Grathem, ... ), bērpoͅt (Bree, ... ), bierpot (Beverlo, ... ), bīrpoͅt (Tongeren, ... ), bīərpoͅt (Kermt), bèerpot (Amstenrade), bɛi̯ərpoͅt (Hasselt), (stenen pot met gekleurde motieven)  beer-pot (Tegelen), bierpot  bērpoͅt (Opglabbeek), steen  bīrpoͅt (Opheers), bierpul: beerpul (Klimmen), bèerpul (Amstenrade), bol: boͅl (Kwaadmechelen), # omgespeld volgens RND (geen fringsteken) steen soep  boͅl (Opheers), bommel: bu̞məl (Spalbeek), cacaobeker: cacou baiker (Maasniel), chocoladebeker: is dikker van materie dan melkbeker  chocoladebaeker (Melick), dortpint: vr. een pent m\'t \\n Ër Ån: en pint met een oer aan  doͅrtpent (Peer), drinkbeker: drēŋk˂bēͅkər (Blitterswijck, ... ), drinkbaeker (Klimmen, ... ), drinkbäeker (Heerlen), drinkbèker (Waubach), letterlijk overgenomen  drenkbe:ker (Roosteren), drinkpot: dreŋkpoͅt (Bree), drênkpot (Roosteren), dropje: dreͅpkə (Zussen), duppen: döppe (Gronsveld, ... ), gobelet (fr.): gòbbëlè (Tongeren), grèle: gruul (Klimmen), gröl (Gronsveld), halfje: hejfke (Gronsveld), héé(i)fke (Puth), jatte (fr.): žat (Bocholt, ... ), žats (Wellen), ook: ?n zàt.  žat (Peer), steen  djat (Opheers), vr.  žat (Diepenbeek), kapper: kappër (Tongeren), kelk: keͅlk (Beringen), koffie-jatte: koͅfižat (Gelieren/Bret), koffiepot: koͅfipoͅt (Bree), kroes: kroes (Kwaadmechelen), krus (Achel, ... ), krū(ə)s (Bocholt), melkbeker: melkbeker (Oirlo), melkbèker (Roermond), me͂lkbaeker (Melick), milkbèker (Waubach), mèlkbêêker (Puth), melkpot: møͅlekpoͅt (Bree), nap: nap (Beringen), pint: pent (Beringen, ... ), pin (Wolder/Oud-Vroenhoven), pintj (Heythuysen), pīnt (Hoepertingen), gewoonlijk geemailleerde beker met handvat  pint (Klimmen), vr.  peͅi̯nt (Borgloon), pint (Diepenbeek), pintje: pēntjə (Blitterswijck, ... ), kwart liter  pintje (Amstenrade), pot: pot (Klimmen, ... ), poͅt (Kwaadmechelen, ... ), bierpul  pot (Eijsden), bijvoorbeeld beer- (bier)  pot (Bree), bijvoorbeeld een pot bier  pot (Roermond), m.  poͅt (Borgloon, ... ), mit enne hingel  pot (Klimmen), pot (-bier-) (?)  pot (Genk), pul: pul (Amstenrade, ... ), pŭl (Schimmert), pöl (Roermond, ... ), pûl (Kerkrade), snel: schnel (Valkenburg), snel (Hasselt), snêl (Tongeren), snɛl (Genk, ... ), sn‧ɛl (Meeswijk), šnɛl (Eupen), m.  snɛl (Zichen-Zussen-Bolder), metaal  snɛl (Opheers), water  snɛl (Val-Meer), stenen beker: sjteine baeker (Buchten), sjteine beker (Schimmert), stenen bierpot: sjteine bierpot (Schimmert), stēͅi̯nə bīrpoͅt (Wintershoven), stɛinə bērpoͅt (Lanklaar), stenen pint: stei̯nə pint (Tongeren), stēi̯nə pint (Wellen), stenen pint  stɛi̯nə pent (Borgloon), v.  stinə pint (Hasselt), stenen pot: steͅi̯nə pot (Kinrooi), m. mv. p€t  stinə poͅt (Hasselt), met deksel  steine pot (Wijk), niet zeker dit woord  stɛine poͅt (Wellen), stevel: hoge kruik  stevel (Grathem), uiles: oeles (Boekend), (om bier uit te drinken)  ōēles (Tegelen), (van bruin geglazuurde Tegelse keramiek)  oeles (Tegelen), aarden pot (met oor) voor bv. bier.  öeles (Sevenum) aarden drinkbeker, hoog drinkglas || beker || beker (1/2 liter) || bekertjes || blikken drinkbeker || drinkbeker || drinkbeker in geëmailleerd ijzer || drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || metalen drinkbeker || pot van 1/2 liter inhoud, vroeger gebruikt bij de verkoop van melk || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || snel, metalen drinkbeker met oor || stenen (zld), tinnen of blikken drinkbekertje of kannetje || stenen drinkkan, kan zonder deksel III-2-1
drinkbekertje bekertje: bē̜kǝrkǝ (Klimmen), drinkbekertje: dreŋk˱bē̜kǝrkǝ (Klimmen), pintje: peŋkǝ (Loksbergen), snel: snɛl (Bilzen) Bekertje dat met een ijzeren haakje aan de rand van de coco-emmer bevestigd is en dient om er de coco-drank mee uit te scheppen. [N 98, 16] II-8
drinkbus bidon: bidon (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden] [Zolder]), bǝdoŋ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Eisden]  [Zwartberg]  [Zwartberg, Waterschei]  [Zolder]), bǝdǫn (Hamont  [(Eisden)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Eisden]), bədoͅŋ (Sint-Truiden), blik: bleǝk (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), blēk (Heerlerheide  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), bliǝk (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I]), blēx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Domaniale]), blēǝk (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Laura, Julia]  [Laura, Julia]), blē̜ǝk (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]), blęx (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]), blę̄.ak (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), blę̄k (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), blę̄x (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Julia]  [Domaniale]), blę̄š (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Emma]), blɛx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale, Wilhelmina]), bommel: bǫmǝl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Eisden]), gort: gort (Hamont  [(Eisden)]   [Domaniale]), gourd (fr.): gort (Stokkem), kaffeeblik: kafǝblɛx (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), kaffeepul: kafǝpul (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kaffieblik: kafiblęǝk (Zie mijnen  [(Emma)]  [Domaniale]), koffietuit: kofitø̜jt (Thorn  [(Maurits)]   [Emma, Maurits]), koffietuitje: kǫfitø̜tjǝ (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Eisden]), kuiltuit: kultø̜jt (Lutterade  [(Maurits)]  ), kūltø̜jt (Sittard [Maurits]), lutte: ǫt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), pul: pul (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), tuit: tuit (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Eisden]  [Eisden, Zwartberg]  [Maurits]  [Eisden]  [Maurits]), tø̄t (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]), tø̜̄jt (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), tø̜jt (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I]  [Emma]) De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.] || drinkbus || veldfles, drinkbus II-5, III-2-1
drinken blussen: blōssə (Maastricht), blusse (Horst, ... ), blussə (Amstenrade), blässe (Roermond), bløsə (Kwaadmechelen), buizen: buize (Valkenburg), de dorst blussen: den dors blusse (Blerick), de dorst lessen: de doos lèsche (Buchten), de doosj lésje (Doenrade), de dós lessen (Montfort), den doost lèsje (Thorn), d⁄n dors lesse (Blerick), d⁄r doeësj lèssje (Klimmen), de dorst verdrijven: verdrieeve (Weert), vərdrīēvə (Grevenbicht/Papenhoven), de dorst verslaan: den dòrs verslaon (Venlo), versjlaon (Neer), verslaon (Gennep, ... ), versloân (Kesseleik), vərsjlaon (Beesel, ... ), dorst lessen: doorst laisen (Ospel), doësch lesschen (Eys), dòòs lesse (Pey), dôrs lêsse (Herten (bij Roermond)), drinken: draenken (As), dreenke (Afferden, ... ), dreenken (Afferden), dreenkə (Noorbeek), dreeŋkə (Sint-Geertruid), dreinke (Limbricht), dreinkə (Schinveld), drenke (Amstenrade, ... ), drenken (Beek, ... ), drenkə (Koersel, ... ), dreŋkə (Meeuwen, ... ), drēēnke (Lottum), drēnkə (Kanne, ... ), drēŋkə (Maastricht, ... ), drĕinke (Sittard), drĕnke (Doenrade, ... ), drĕnken (Berg-aan-de-Maas, ... ), dre͂.ŋkə (Montzen), dreͅ.ŋkə (Hasselt), dreͅi.ŋkə (Borgloon), dreͅŋkə (As, ... ), dreͅŋkən (Bocholt, ... ), dreͅŋə (Opglabbeek), drienken (Stein), drin-kə (Kelpen, ... ), dringke (Waubach), dringkə (Haelen), drinke (Amby, ... ), drinken (Baarlo, ... ), drinkĕ (Herten (bij Roermond), ... ), drinkĕn (Meerssen), drinkë (Bleijerheide), drinkə (Amby, ... ), drin’en (Lommel), driŋkə (Belfeld, ... ), driŋə (Venlo), drīnke (Amby, ... ), drīnken (Hamont), drīnkə (Heijen), dri‧nkə (Maastricht), drènke (Dieteren, ... ), drènken (Urmond, ... ), drènkə (Pey), drènkən (Elsloo), dré.ŋke (Tongeren), dré.ŋken (Bree), drénke (Sittard), drénkə (Sittard), drênke (Pey, ... ), drênken (Neeroeteren), drìnke (Guttecoven), drìnkən (Oirlo), drínken (Nieuwstadt), drînken (Venray), drînkə (Maastricht), dr’ɛjŋ.kə (Rekem), a met v-tje  draĕnken (Genk), Drénk dat ?t dich gout deit: dat het je moge bekomen  drénke (Sittard), Ei glaeske beer, veer ruivers in koor, Remunjsen drank dao laot ós maar drinke Dao mótte ver op drinke Door waat is-ter beginne te drinke Waat höbbe die blome gedrónke Drink ins (bij erge hoest , de hik of een huilbui)  drinke (Roermond), Hae drînktj völ de leste tiêt Haaltj ¯s wat drînke in hoês, want ve kriêge vanaovuntj bezeuk  drînke (Altweert, ... ), laatste letter slecht leesbaar  driŋkə (Loksbergen), met een v-tje op de i  drinke (Tegelen), drinkĕ (Tegelen), drìnkə (Sevenum), met lengteteken op de eerste e  drénkə (Maastricht), drênke (Geulle), met v-tje op de i  drinkə (Koningsbosch), drìnkə (Kessel, ... ), met v-tje op i  drìnkə (Laar), met ¡ op de e  drènkə (Munstergeleen), met ´ op de e  drènke (Merkelbeek), Waor r veul zinge már ieëne dreenkt, kunde baeter nie zien vur de gezelleghejd: In een café is het gwezelliger dan in de kerk Wie âltied dreenkt, pruËft nie, wie noeët dreenkt, pröt âltied  dreenke (Leunen, ... ), ë pièd drénk mêr as hët dòs hèt (ook: ën bés...as zë...): als verwijt voor sommige mensen  drénkë (Tongeren), een tuit rijten: Veer loge lekker in den dólhaof en rete m duchtig aan ei tuitje beer  ⁄n toet riete (Roermond), fepen: Gaoje d¯r mej eine feêpe beej d¯n Tup  feêpe (Altweert, ... ), gebruiken: gebroeken (Ospel), get drinken: gèt drénke (As), heffen: Dië kaan z¯oo goet höffe, gelËËf ich: ik geloof wel dat hij de pintjes lust  höffe (Zonhoven), Vae gaon d¯r os ieërst eine höffe  höffe (Altweert, ... ), kleppen: kleppe (Castenray, ... ), knoppen: Dae hieët ¯r fleenk wat geknuptj: hij heeft er heel wat op  knuppe (Altweert, ... ), lemmelen: lemmele (Simpelveld), lepelen: le.pele (Hasselt), Zie haue zich ?ne goue gelaepelt: zij hadden flink wat op  laepele (Sittard), lepsen: lepsje (Heerlen), die prie lepsj zich get biejein: die hond drinkt veel en vaak ?t Sjöb te zeer doe mós get waater oppe sjtöb lepsje: Je doet veel stof opwaaien, sprenkel wat water erover, voordat je veegt Em gout lepsje: flink drinken  lɛpšə (Sittard), lessen: laesje (Geleen), leasje (Guttecoven), leejsjə (Epen), leise (Stevensweert), les-je (Schinveld), lesche (Gulpen, ... ), lesje (Geulle, ... ), lesjə (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), lessche (Gulpen), lesse (Buggenum, ... ), lesse(n) (Velden), lessen (Eksel, ... ), lessju (Rimburg), lessə (Beesel, ... ), leͅ.šə (Ingber), leͅsə (Kwaadmechelen), liche (Vijlen), lissjen (Brunssum), lizjə (Jabeek), lusje (Sittard), lèsche (Amby, ... ), lèsché (Schimmert), lèsje (Guttecoven, ... ), lèsjen (Stein, ... ), lèsjsje (Doenrade), lèsjə (Doenrade, ... ), lèsjən (Urmond), lèsse (Bilzen, ... ), lèssen (Born, ... ), lèssjə (Klimmen), lèssə (Echt/Gebroek, ... ), lèèsjə (Oirsbeek, ... ), lèèsse (Thorn), lèìche (Itteren), lésje (Lutterade), lésjə (Meers, ... ), lésj⁄ə (Brunssum), lésse (Montfort, ... ), léssə (Hunsel), léésje (Beek), léésjə (Meers, ... ), léésə (Maastricht), lêsche (Schimmert), lêsje (Gronsveld, ... ), lêsse (Ell), lösje (Gulpen, ... ), lösjə (Simpelveld), lösse (Bree), løšə (Teuven), l‧eͅsə (Neeroeteren), ( e = gelijk in plat)  lessə (Vlijtingen), frans pèche  lèsjə (Nuth/Aalbeek), hieronder verstaat men alkoholische dranken  lêsse (Nunhem), lessen  lessə (Meijel), leͅsə (Meeuwen), leuteren: Kom, we leutere ós noch eine: kom, we nemen er nog een  leutere (Sittard), lotsen: Mójje det wecht lekker zeen lótse: kijk dat kind eens lekker duimzuigen  lótse (Altweert, ... ), lupsen: löpse (Echt/Gebroek), nennen: niene (Gronsveld), ninne (Gronsveld), nênne (Gronsveld), in kindertaal  ninne (Sittard), kindertaal  nenne (Bleijerheide, ... ), nien’ne (Bleijerheide, ... ), omschudden: òmsjödde (Echt/Gebroek), omstoten: omstoten Versjeie ómgesjtoote: flink gedronken  ómsjtoote (Sittard), pakken: pakke (Hasselt), paven: pave (Venlo), Hae sjting aan t buufet duchtig te pave Nao dae gojen oetsjlaag höbbe-ver m gepaaf  pa:ve (Roermond), peren: Veer kreege gout gèt te paere en laater kreege ver ze ouch noch éns gepaert: wij kregen veel te drinken en later ook nog een pak slaag  p‧ēͅrə (Sittard), pimpelen: pumpele (Echt/Gebroek), pùmpëlë (Hoeselt), Vae koste bi-j mam goot pîmpele; dao waasj dek haole klot  pîmpele (Altweert, ... ), pitsen: Kóm, vier junt ós jauw ee pit¯sje  pit’sje (Bleijerheide, ... ), Veer hauen ós ?ne goue gepitsj: we hadden een behoorlijk pintje gedronken afzetten Hae kéns niks angestes wie de luu pitsje: hij is een afzetter Hae haet zich erch gepitsj: hij heeft zich hevig pijn gedaan  pitsje (Sittard), pompen: poe.mpe (Hasselt), putten: pötte (Gronsveld), scheppen: schèppe (Hasselt), smeren: sjmère (Gronsveld), smaere (Venlo), smeren Wae gout sjmeert, wae gout veert: bedoeld wordt hier in feite iemand gunstig voor zich willen stemmen, door hem op een of andere wijze voor zich in te nemen Eer den daach in de lóch waar is er ?m gesjmeert: voor het krieken van de dag was hij al verdwenen Die haet ze gout gesjmeert: die is goed van de tongriem gesneden  sjmeere (Sittard), tetteren: tettere (Venlo), teuten: Ze hauen ?m areigel getäöt: Ze hadden flink gedronken  täöte (Sittard), treuten: toeteren  träöte (Sittard), tutteren: Goot getuttertj hebbe: goed gedronken hebben  tuttere (Altweert, ... ), wippen: ich wup t¯r mich nog eîne: ik drink er nog eentje  wuppe (Altweert, ... ), zuipen: zoepe (Heerlen), zoĕpə (Oirlo), zoëpe (Maasbree), zōēpe (Steyl), Deë zoeffet wie inne karebengel, wie inne karehónk Vrès wie ing kats en zoef wie inne hónk, de bliefste jezónk Zoeffe krai: zuiplap  zoef’fe (Bleijerheide, ... ), volks  zoepe (Venlo), zwamen: walmen, dampen, roken slaan Veer hauen ?m gout gesjwaamp: wij hadden flink gedronken De mëstem sjwaamp, ?t geef raenge: de mestvaalt dampt, dat is een voorteken van regen Veer kreege ze gesjwaamp: wij krijgen rammel  sjwaame (Sittard), zwegelen: raadspel met lucifers om een rondje bluffen  sjwaegele (Sittard) (flink) drinken || bier drinken || de dorst doen ophouden (lessen) [N 80 (1980)] || drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)] || drinken [DC 03 (1934)], [Willems (1885)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || drinken (kindertaal) || drinken van alkohol, speciaal van bier || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)] || gebruiken van drank || glaasje bier drinken || graag een pintje drinken || lepelen, drinken, pimpelen || vloeistof tot zich nemen || vloeistof tot zich nemen, drinken || zuigen, drinken III-2-3
drinken bij de zeug aanliggen: ālęgǝ (Waubach), drinken: dreŋkǝ (Kerkrade), dręi̯ŋkǝ (Oirsbeek), dręŋkǝ (Roosteren), fiedelen: fidǝlǝ (Waterloos), klokken: klukǝ (Milsbeek, ... ), lebberen: lębǝrǝ (Tongeren), lemmelen: lęmǝlǝ (Geulle), leppen: lɛpǝ (Tungelroy), liggen aan de zog: legǝn an dǝ zox (Leunen), lotsen: lotsǝ (Kwaadmechelen, ... ), lotšǝ (Buchten, ... ), lutšǝ (Bleijerheide, ... ), lǫtsǝ (Bocholt), memmen: męmǝn (Lommel), mɛmǝn (Lommel), slokken: slukǝ (Hasselt), smetsen: smętsǝ (Kermt), smętšǝ (Maasmechelen), sutsen: søtsǝ (Tongeren), tetten: tętǝ (Borgloon, ... ), tɛtǝ (Gelinden, ... ), trekken: trękǝ (Obbicht, ... ), trɛkǝ (Gennep, ... ), tutten: tutǝ (Hoeselt), zuigen: zogǝn (Achel), zoǝgǝ (Nieuwenhagen), zugǝ (Blerick, ... ), zuigen (Thorn), zȳgǝ (Blerick, ... ), zøgǝ (Halen), zø̜̄gǝ (Zelem), zø̜i̯gǝ (Haelen, ... ), zōgǝ (Ulestraten), zūgǝ (Bocholtz, ... ), zuiken: sõ̜kǝ (Borgloon), sōukǝ (Wellen), zau̯kǝ (Gelinden, ... ), zou̯kǝ (Aldeneik, ... ), zuikǝ (Overpelt), zukǝ (Bree, ... ), zuǝkǝ (Gronsveld), zykǝ (Opglabbeek), zȳkǝ (Leuken, ... ), zȳǝkǝ (Blitterswijck, ... ), zõ̜kǝ (Lummen), zøkǝ (Hasselt, ... ), zøu̯kǝ (Bree), zø̜̄i̯kǝ (Panningen), zø̜̄kǝ (Halen), zø̜̄u̯ʔǝn (Lommel), zø̜i̯kǝ (Baarlo, ... ), zø̜kǝ (Middelaar), zākǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), zōkn (Diepenbeek), zōkǝ (Rosmeer, ... ), zūkǝ (Baarlo, ... ), zūǝkǝ (Bocholt, ... ), zǫǝkǝ (Hoepertingen), zǭkǝ (Beringen, ... ), zǭu̯kǝ (Berverlo, ... ), zuipen: zōu̯pǝ (Maaseik) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkfles drinkfles: drinkfles (Beesel), drinkflesj (Doenrade), drinkflès (Geleen), drinkflés (Meijel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  dri.nkflés (Zolder), Opm. v.d. invuller (achter het begrip genoteerd!): zuiverder.  drinkfles (Houthalen), Opm. v.d. invuller: tegen de muur, het water druppelde in een djat (kopje het was veel properder dan nu!  drenkfles (Jeuk), drinkpot: drinkpot (Sint-Pieter), fles: fles (Jesseren), waterfles: waterflesch (Eys), ziekenfles: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  ziekenflés (Wanssum) Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkfles (verouderd)? [N 93 (1983)] III-3-2