26175 |
doorschieten |
bekken:
bɛkǝ (Q002a Godschei),
de spieën zitten niet vast:
dǝ spijǝ zitǝ nɛ̄ vast (L316p Kaulille),
doorschieten:
dø̄rsxitǝ (L211p Leunen),
dō.rsxētǝ (L289p Weert),
dǭršētǝ (L292a Maxet),
schieten:
sxī.tǝ (Q002a Godschei, ...
Q002p Hasselt,
L414p Houthalen,
Q001p Zonhoven),
šitǝ (Q003p Genk, ...
Q005p Zutendaal),
šē.tǝ (L417p As, ...
L418p Niel-bij-As,
L416p Opglabbeek),
šētǝ (L330p Herten),
šī.tǝ (Q072p Beverst, ...
Q071p Diepenbeek,
Q081a Heesveld-Eik,
Q082p Munsterbilzen),
schuiven:
šȳvǝ (L330p Herten, ...
L321p Neeritter,
L318p Stramproy),
verschuiven:
vǝrsxȳvǝ (L374p Thorn)
|
Het vanuit de aar doorgroeien van de graanplant. [JG 1a; monogr.] || Het verschuiven van de roede in de askop tijdens het draaien. Dit kan gebeuren doordat de spieën bijvoorbeeld ten gevolge van droogte los gaan zitten. [N O, 7s]
I-4, II-3
|
33167 |
doorschieter |
doorgeschoten:
dōrgǝsxōtǝ (L288p Nederweert),
dōrgǝšǭtǝ (L329p Roermond),
doorgewas:
dø̜rgǝwas (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
doorgewassen struik:
dø̜rgǝwasǝ struk (Q002b Kiewit, ...
L209p Merselo,
L271p Venlo),
dōrgewasǝ štruk (L322a Nunhem),
doorgroeier:
dorgrōǝr (Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
dōrgrui̯ǝr (L266p Sevenum),
doorloper:
dōrlūǝpǝr (L312p Neerpelt),
doorpinner:
dyrpenǝr (L360p Bree),
dørpenǝr (K278p Lommel),
dø̄rpęnǝr (K278p Lommel),
dōrpenǝr (Q111p Klimmen),
doorschieten:
doorschieten (P188p Hoepertingen, ...
P107a Rummen),
dø̄ǝrsxītǝ (Q002p Hasselt),
dōršētǝ (L332p Maasniel, ...
L373p Roosteren,
Q098p Schimmert,
L378p Stevensweert),
dǫu̯rsxitǝ (P075p Winksele),
doorschieter:
duršētǝr (Q198p Eijsden),
dørsxiǝtǝr (K278p Lommel),
døršētǝr (L317p Bocholt, ...
L322p Haelen),
døršītǝr (L265p Meijel),
dōrskitǝr (P222p Opheers),
dōrsxitǝr (L282p Achel, ...
K358p Beringen,
K318p Berverlo,
L413p Helchteren,
L355a Linde,
L314p Overpelt),
dōršētǝr (L295p Baarlo, ...
L324p Baexem,
L331b Boukoul,
L371a Geistingen,
Q018p Geulle,
L426z Holtum,
L325p Horn,
L370p Kessenich,
L383p Melick,
L321p Neeritter,
L322a Nunhem,
L331p Swalmen,
Q097p Ulestraten),
dōǝršētǝr (Q111p Klimmen),
dōǝršītǝr (Q078p Wellen),
dǫu̯rsxitǝr (P176a Melveren, ...
P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
dǫu̯rsxęi̯tǝr (Q156p Borgloon),
dǭrsxęi̯tǝr (K357p Paal),
doorwas:
dørwas (K314p Kwaadmechelen),
dørxwas (Q117a Waubach),
dōrwas (L426z Holtum, ...
K359p Koersel),
dūrwas (Q113p Heerlen, ...
Q039p Hoensbroek),
doorwassen:
dørwasǝ (L211p Leunen, ...
L265p Meijel),
dōrwasǝ (L295p Baarlo, ...
L324p Baexem,
L322p Haelen,
L328p Heel,
L330p Herten,
L289b Leuken,
L377p Maasbracht,
L332p Maasniel,
L294p Neer,
L387p Posterholt,
L299p Reuver,
L432p Susteren,
L270p Tegelen,
L374p Thorn,
L386p Vlodrop),
doorwasser:
durwasǝr (Q112z Ten Esschen),
dø̜rwasǝr (L164p Gennep, ...
L165p Heijen,
L159a Middelaar,
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum),
dōrwasǝr (K358p Beringen, ...
L426p Buchten,
L355p Peer,
L331p Swalmen,
L318b Tungelroy,
L268p Velden,
L289p Weert),
dōrwęsǝr (L330p Herten, ...
L292a Maxet),
dōrwǭsǝr (L290p Panningen),
dōǝrwasǝr (L286p Hamont),
dubbele was:
døbǝlǝ was (L372p Maaseik),
geschoten struik:
jǝšǭsǝ štrux (Q211p Bocholtz),
herwassen:
hɛrwasǝ (Q072p Beverst, ...
Q071p Diepenbeek,
L366p Gruitrode,
Q002p Hasselt,
L416p Opglabbeek),
in het kruid schieten:
ent krut šesǝ (Q121c Bleijerheide),
krallenstruik:
kralǝštruk (L291p Helden),
nastelpatatten:
nastǝlpǝtatǝ (L355p Peer),
nieuwwas:
nifwas (P107a Rummen),
onderzaaier:
ǫŋǝrzēi̯ǝr (L289a Hushoven),
scheut:
sxø̜̄t (P175p Gingelom),
tweede was:
twidǝ was (L420p Rotem),
twīǝdǝ was (L369p Kinrooi),
tweewas:
twiwas (L422p Lanklaar),
twiǝwās (Q193p Gronsveld, ...
Q113p Heerlen,
Q100p Houthem,
Q009p Maasmechelen,
Q032a Puth),
twēwas (L425p Grevenbicht / Papenhoven, ...
L434p Limbricht,
Q020p Sittard,
Q101p Valkenburg),
twēǝwas (L429a Berg, ...
Q015a Meers),
twē̜was (Q019a Neerbeek, ...
Q014p Urmond),
twīwas (Q111p Klimmen, ...
Q096d Smeermaas,
L423p Stokkem,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
twɛwas (Q099q Rothem, ...
Q178p Val-Meer),
zwęi̯was (Q009p Maasmechelen),
tweewassig:
twiǝwasex (P044p Zelem),
uitloper:
ūtlø̜i̯pǝr (L371a Geistingen),
waterstruik:
watǝrstrūk (L246p Horst),
wilde struik:
welǝ struk (P048p Halen, ...
Q077p Hoeselt)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
29556 |
doorschijnen |
de oven komt derdoor:
dǝn ǭvǝ kømt ˲dǝrdø̜r (L163p Ottersum),
de stender wordt gloeiend:
dǝ stɛndǝr węrt ˲glūjǝnt (L163p Ottersum),
het vuur is erdoor:
het vuur is erdoor (L270p Tegelen)
|
Gezegd van de vlam die door de luchtgaten van de pottenbakkersoven schijnt. [N 49, 85c]
II-8
|
26348 |
doorslaan |
(de dijk) slaat door:
slēt˱ dȳǝ.r (L417p As),
doorbloeden:
dørblujǝ (L265p Meijel),
dørǝx˱blowǝ (Q111p Klimmen),
dōrblōjǝ (L267p Maasbree),
doorflossen:
dǭrflošǝ (Q009p Maasmechelen),
doorgeven:
dørxgęǝvǝ (Q113p Heerlen),
doorlussen:
dōrlø̜sǝ (Q099q Rothem),
doorschijnen:
dørǝxšīnǝ (Q111p Klimmen),
doorslaan:
dørslǭ (L265p Meijel),
dørǝxšlǫa (Q113p Heerlen, ...
Q121p Kerkrade),
dørǝxšlǭǝ (Q203p Gulpen),
dø̜rslǭn (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
dōrslōn (Q009p Maasmechelen),
dōršlōn (Q099q Rothem),
dōršlǫǝ (Q032p Schinnen),
dōršlǭn (Q021p Geleen, ...
L425p Grevenbicht / Papenhoven,
L328p Heel,
L330p Herten,
L299p Reuver,
L270p Tegelen),
dūršlǭn (Q027p Doenrade),
doorslagen:
dørslǭgǝ (K353p Tessenderlo),
doorsteken:
doorsteken (Q003p Genk),
doortekenen:
doortekenen (K315p Oostham),
dyǝrtɛjkǝnǝ (L364p Meeuwen),
dø̜rtēkǝnǝ (Q083p Bilzen),
dōrtęjkǝnǝ (Q165p Hopmaal, ...
Q088p Lanaken),
dūrtęjkǝnǝ (L417p As),
doortippelen:
dø̄rtepǝlǝ (P052p Schulen),
fil-floche scheren:
fel-floš šērǝ (Q011p Boorsem),
flossen:
flossen (Q003p Genk),
flošǝ (Q083p Bilzen, ...
Q007p Eisden,
L414p Houthalen),
flǫšǝ (L417p As, ...
Q083p Bilzen),
litsen:
letsǝ (Q083p Bilzen),
litsen (L282p Achel),
lussen:
lussen (L282p Achel, ...
Q082p Munsterbilzen),
løsǝ (L317p Bocholt, ...
L298a Kesseleik,
P047p Loksbergen,
Q016p Lutterade,
L270p Tegelen),
løsǝn (Q121c Bleijerheide),
marken nemen:
markǝ nēmǝ (Q162p Tongeren),
merken:
mɛrkǝ (Q009p Maasmechelen),
pikeren:
pikējrǝ (P188p Hoepertingen),
steek inslaan:
stik ęjnsløn (Q007p Eisden),
stēk enslǭn (L428p Born, ...
L381p Echt,
L271p Venlo),
stēk eslo (L246p Horst),
štiǝk ešlǭ (Q111q Ransdaal),
štiǝk inšluǝn (Q198p Eijsden),
štēk enslǭn (L433p Nieuwstadt),
štēk enšlǭn (Q027p Doenrade, ...
L299p Reuver),
štēk ešlǭn (Q112p Voerendaal),
steek slaan:
štex šloa (Q121c Bleijerheide),
steek zetten:
stēk zętǝ (Q007p Eisden),
steken inslaan:
stēkǝ enslǭn (Q197p Noorbeek),
štēkǝ enšlǭn (L330p Herten),
stippellijnen:
stippellijnen (Q071p Diepenbeek),
tekens troggelen:
tęǝkǝs trǫgǝlǝ (Q200p s-Gravenvoeren),
tekensteek inslaan:
tęjkǝštēk enšlōn (Q099p Meerssen),
trochelen:
trǭxǝlǝ (L368p Neeroeteren, ...
Q015p Stein),
troggelen:
trǫgǝlǝ (L289p Weert),
voor te tekenen:
vęr tǝ tēkǝnǝ (Q083p Bilzen),
voortekenen:
vø̄rtekǝnǝ (L312p Neerpelt)
|
Gezegd van een dijk die niet standhoudt. [Jan 29 add.] || Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] || Het doordringen van aniline door nieuw opgebrachte verflagen. [N 67, 12c]
II-3, II-7, II-9
|
27809 |
doorslag |
doorslag:
dwɛršlǭx (Q086p Eigenbilzen),
dȳršlǭx (Q005p Zutendaal),
dørxšlāx (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
dørǝxšlāx (Q121c Bleijerheide, ...
Q121p Kerkrade,
Q111p Klimmen
[(vierkant en rond)]
),
dø̜jrsláx (P047p Loksbergen),
dø̜rslax (L165p Heijen, ...
L217p Meerlo,
L159a Middelaar,
L216a Oostrum,
L192a Siebengewald,
L213p Well),
dø̜ršlǭx (Q083p Bilzen),
dōrslāx (L414p Houthalen, ...
L423p Stokkem),
dōrslǭx (Q071p Diepenbeek),
dōršlāx (L330p Herten, ...
L299p Reuver,
L329p Roermond
[(mv dōršlē̜x)]
),
dūǝršlāx (Q111p Klimmen),
dǫwrslax (P176b Bevingen, ...
P219p Jeuk),
doorslager:
dørǝxšlɛ̄gǝr (Q116p Simpelveld),
dōǝrslē̜gǝr (L424p Meeswijk),
doorslagje:
dūrslīxskǝ (L289p Weert),
drijver:
dr ̇īvǝr (L330p Herten),
drīvǝr (L329p Roermond),
stekdoorslag:
štɛk˱dørǝxšlāx (Q111p Klimmen),
steldoorn:
štɛldø̜rn (Q121b Spekholzerheide),
stokdoorslag:
stok˱dø̜rslax (L213p Well),
stǫk˱dø̜rslax (L216a Oostrum),
stomper:
stumpǝr (P219p Jeuk)
|
Het moment waarop twee ploegen of arbeiders, die van twee zijden een steengang of galerij drijven, bij elkaar uitkomen. [monogr.] || Stalen stift met een vlakke punt die wordt gebruikt om gaten in de banden te slaan op de plaatsen waar deze met behulp van een klinknagel aan elkaar geklonken moeten worden. Zie ook het lemma ɛdoorslagɛ in wld II.11, pag. 47.' [N E, 45 add.] || Werktuig waarmee gaten in een metaalplaat gemaakt kunnen worden. De doorslag is een stalen stift met een vlakke punt die rond, halfrond, drie- of vierkantig kan zijn. Door met een hamer op de bovenzijde van de doorslag te slaan ontstaat in het plaatmateriaal een gat. De doorslag kan ook van een steel zijn voorzien; hij wordt dan vooral gebruikt om gaten in gloeiend ijzer te maken. Zie ook afb. 53. Bij het werken met de doorslag wordt het materiaal ondersteund door een onderlegplaat of een stuk kops hout. Vgl. ook het lemma "onderlegplaat". Zie ook het lemma "holpijp". Dit werktuig lijkt, wat vorm betreft, veel op een doorslag, maar verschilt in zijn werking: een doorslag maakt gaatjes door het wegdringen van het omgevende materiaal terwijl de holpijp een gaatje uitsnijdt. [N 33, 220a-b; N 33, 326; N 64, 72; monogr.]
II-11, II-12, II-5
|
30461 |
doorslag, drevel |
doordrijver:
dōrdrīvǝr (Q018p Geulle),
doorslag:
dowǝrslǭx (Q078p Wellen),
dȳrslāx (L364p Meeuwen),
dø ̞rslǭx (Q162p Tongeren),
dørslax (K278p Lommel),
dørsláx (K353p Tessenderlo),
dørǝxšlāx (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
dø̄.rslā.x (Q002p Hasselt),
dø̜rslǭx (Q083p Bilzen),
dōrslāx (Q015p Stein, ...
L318b Tungelroy),
dūǝršlǭǝx (Q193p Gronsveld),
dǭwrslax (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
dopper:
dø ̞pǝr (Q162p Tongeren),
dępǝr (Q083p Bilzen),
dǫpǝr (Q002p Hasselt),
drevel:
drēvǝl (L387p Posterholt, ...
L329p Roermond),
drīvǝl (Q121c Bleijerheide),
drijfnagel:
drifnāgǝl (Q284p Eupen),
drīfnāgǝl (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L387p Posterholt,
L329p Roermond
[(meervoud: ɛ-nē̜gǝlɛ)]
,
L329p Roermond,
Q020p Sittard,
L212a Smakt,
Q015p Stein,
L270p Tegelen,
L210p Venray,
L244a Veulen),
drīfnāl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide,
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
drijver:
dr ̇ęjvǝr (Q193p Gronsveld),
drī.vǝr (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L271p Venlo,
L289p Weert),
drīvǝr (L245a Castenray, ...
L330p Herten,
L211p Leunen,
Q204a Mechelen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L163p Ottersum,
L385p Sint Odilienberg,
L212a Smakt,
L318b Tungelroy,
L210p Venray,
L244a Veulen),
turper:
tęrpǝr (Q083p Bilzen)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.] || Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. Zie ook afb. 94. Werken met de doorslag werd in Tongeren (Q 162) doppen (dø ̞pǝ) genoemd. Zie ook het gelijknamige lemma in Wld II.9, pag. 160. Het materiaal dat hieronder is opgenomen vormt een aanvulling daarop en is uitsluitend afkomstig uit monografische bronnen. [monogr.]
II-12, II-9
|
28971 |
doorslagsteek |
doorslaansteek:
dōršlǭnštēk (L299p Reuver),
floche:
floche (P219p Jeuk),
lussteek:
løšštēk (Q112p Voerendaal),
tekendraad:
tęjkǝndrǭt (Q095p Maastricht)
|
De steek die men gebruikt voor het doorslaan. Het is een rijgsteek, die een voor- of achtersteek kan zijn. Met behulp van deze brengt men de krijtlijnen welke op de ene zijde van de stof staan, over op de andere zijde. De steken volgen elkaar in regelmatige afstand op en worden doorgeknipt (Gerritse, pag. 39). [N 59, 51a; N 62, 6; N 62, 16a]
II-7
|
30876 |
dop |
dop:
dop (K278p Lommel, ...
Q001p Zonhoven),
hansworst:
hanswors (L267p Maasbree),
kijl:
kęjl (Q121c Bleijerheide),
spij:
spi (Q083p Bilzen),
špi (L293p Roggel)
|
Het enigszins plat uitlopend houtje dat de schoenmaker onder de hozen slaat of steekt, om de laars voldoende strakheid te geven. [N 60, 188b]
II-10
|
32391 |
dopbeitel, guts |
dopbeitel:
dop˱bęjtǝl (L266p Sevenum, ...
L210p Venray),
dǫp˱bęjtǝl (L318d Altweert, ...
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L246p Horst,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L248p Lottum,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L318c Swartbroek,
L289p Weert),
dopper:
dǫpǝr (L318d Altweert, ...
L287p Boeket,
L289h Boshoven,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L318c Swartbroek,
L289p Weert),
gots:
gots (L368p Neeroeteren),
gutš (Q021p Geleen, ...
Q111p Klimmen,
L423p Stokkem),
gǫjts (P047p Loksbergen),
guts:
gøts (K353p Tessenderlo, ...
L289p Weert),
gøtš (Q204a Mechelen),
holguts:
holguts (Q102p Amby),
klompenbeitel:
klompǝbęjtǝl (L424p Meeswijk)
|
Stalen beitel van ongeveer 20 cm lengte met een snede in de vorm van een halve cilinder. De dopbeitel wordt aangedreven met de heulbankhamer en dient om een eerste uitholling in de ruw bewerkte klomp te maken. Zie ook afb. 240. [N 97, 21; A 29a, 7b; monogr.; Bakeman 8]
II-12
|
20398 |
dopeling |
doopkind:
daopkink (Q203p Gulpen),
deupkie.nd (L164p Gennep, ...
L165p Heijen,
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum,
L163b Ven-Zelderheide),
deupkiend (L192a Siebengewald),
deupkindj (L432a Koningsbosch),
deupkingk (L295p Baarlo),
deupkink (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
deupkènjd (Q032p Schinnen),
dēūpkink (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
doepkeind (Q001p Zonhoven),
doepkend (P219p Jeuk),
doepkinjd (L414p Houthalen),
doeëpkind (L313p Sint-Huibrechts-Lille),
doopkeind (Q039p Hoensbroek),
doopkind (Q202p Eys),
doopkink (Q112p Voerendaal, ...
Q112p Voerendaal),
doupkeind (Q007p Eisden),
doupkinjd (L371p Ophoven),
duipkeend (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht),
duipkendj (Q019a Neerbeek),
duipkindj (L328p Heel, ...
L382p Montfort,
L387p Posterholt,
L299p Reuver),
duipkénd (Q162p Tongeren),
dèùjpkint (L364p Meeuwen),
et dùipkénd (Q162p Tongeren),
het deepkind (Q086p Eigenbilzen),
t deupkink (Q211p Bocholtz, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
t doupkind (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
t duipkind (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen),
cf. VD s.v. "dopeling"= kind dat gedoopt wordt
doopkent (K278p Lommel),
doopkindje:
daupkiensdsje (L423p Stokkem),
doewepkinneken (L312p Neerpelt),
doupkiendje (L425p Grevenbicht/Papenhoven, ...
L383p Melick),
duipkiendje (L425p Grevenbicht/Papenhoven, ...
Q032p Schinnen),
t deupkindje (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
dopeling:
de duipeling (Q099p Meerssen, ...
Q099p Meerssen),
deipeling (L360p Bree),
den depeling (Q086p Eigenbilzen),
der duipeling (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
deupeling (P197p Heers, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
deupëlèng (Q077p Hoeselt),
dn deupeling (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
dn duipeling (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg),
doejpeling (L265p Meijel),
doepeling (P219p Jeuk),
doeëpeling (L282p Achel),
dopeling (Q207p Epen),
doupeling (L374p Thorn, ...
L318b Tungelroy),
dr däöpeling (Q203p Gulpen),
duipeling (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L317p Bocholt,
L381p Echt/Gebroek,
L320a Ell,
L371a Geistingen,
Q021p Geleen,
L320c Haler,
L328p Heel,
Q016p Lutterade,
L267p Maasbree,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L415p Opoeteren,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
Q032p Schinnen,
Q020p Sittard,
L270p Tegelen,
L318b Tungelroy,
L271p Venlo,
L386p Vlodrop),
duupelink (P176p Sint-Truiden),
duuëpeling (L215p Blitterswijck, ...
L245a Castenray,
L214a Geysteren,
L211p Leunen,
L217p Meerlo,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L210p Venray,
L244a Veulen (bij Venray),
L214p Wanssum),
duëpeling (L245b Tienray),
dyəpəleŋ (L265p Meijel),
dèpeling (Q086p Eigenbilzen),
döpeling (Q036p Nuth/Aalbeek),
dööpeling (Q095p Maastricht),
dopelingetje:
doeëpelinkske (L353p Eksel),
gedoopte:
gedubde (Q039p Hoensbroek),
kerstenkindje:
ook plagend tegen een groter kind dat nog duimt
keurstekintje (L288p Nederweert),
plagend tegen een groter kind dat duimt
keurstekintje (L288a Ospel),
kindje dat gedoopt wordt:
kinneke dat gedéúpt wert (Q197a Terlinden),
kosterkindje:
kosterkindje (L289p Weert),
wordt ook gezegd tegen een kind dat nog duimt
kösterkintje (L318d Altweert, ...
L318e Altweerterheide,
L287p Boeket/Heisterstraat,
L288c Eind,
L289a Hushoven,
L318a Keent,
L288b Laar,
L289b Leuken,
L289p Weert)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)] || dopeling || dopeling/doopkind || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] || het plein vóór de kerk [kerkplaats, kerkplein, plei] [N 96D (1989)], [N 96D (1989)]
III-2-2
|