e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eikvaren eikelvaren: -  eikelvaren (Maasbree), eikenvaren: -  eikevaren (Tungelroy), eikvaren: eekvare (Vijlen), eikvaren (Oirlo, ... ), -  eikvare (Echt/Gebroek), eigen spellinsysteem  eikvaren (Meijel), idiosyncr.  eikvare (Thorn), WLD  eik-vāārn (Schimmert), eikvare (Montfort), eikvaren (Stein), kammetjes: kèmmekes (Jeuk), kammetjesvaam: kémkesvao.m (Zonhoven), paddengevaar: Heukels 192-3; niet in Gorteria; volgens vDale is de boomvaren een synoniem voor eikvaren, daar dus ondergebracht. (JK)  padəgəvōͅər (Hamont), ook in L 286, Hamont  paddegevoar (Achel), reinvaren: WLD  reinvaren (Heythuysen), vaan: WLD  váán (Epen), varen: vare (Swalmen), eigen spelling  vaarre (Vlodrop), vaarən (Montfort), idiosyncr.  vare (Sittard), WBD  vare (Sevenum), WBD/WLD  varen (Urmond), WLD  vaare (Posterholt), vaaren (Thorn), varen (Doenrade), veelvoet: WLD; zie Heukels 193  veulviet (Beesel) boomvaren || boomvaren (Polypodium) || eikvaren || Eikvaren (polypodium vulgare). Veren 15 tot 45 cm lang, diep ingesneden, maar met bijna gaafgerande slippen, in twee rijen op een dicht beschubde wortelstok geplaatst, ¯s winters groenblijvend. Sporendoosje in grote, ronde hoopjes op de achterkant der sli [N 92 (1982)] || gewone eikvaren [DC 60a (1985)] III-4-3
eindbord stormbord: stormbord (Weert), stormplank: stormplank (Lummen, ... ), stø̜rǝmplaŋk (Meijel), stø̜rǝmplãŋk (Tessenderlo), stǫrǝmplaŋk (Leunen, ... ), windplank: wintplaŋk (Kaulille  [(meervoud: wintplɛŋk)']  ) Het windbord dat zich aan de top van de wiek bevindt. [N O, 4b] II-3
einde van de dienst eind(e) schicht: eŋ šix (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), ęjndǝ šex (Buchten  [(Maurits)]   [Eisden, Zwartberg]), ęjndǝ šext (Rekem  [(Eisden / Zwartberg)]   [Emma, Maurits]), ęjndǝ šix (Meijel  [(Emma / Maurits)]  , ... [Emma]  [Willem-Sophia]), ɛndǝ šix (Chevremont  [(Julia)]   [Laura, Julia]), ɛnt šix (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Julia]), eind(e) van de schicht: ęjnt van dǝ šex (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]), ęnjǝ van dǝ šext (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Eisden]), einde dienst: einde dienst (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Beringen, Zolder, Winterslag]), einde post: einde post (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Winterslag)]  [Domaniale]), eindsschicht: ɛŋsšix (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), het letste van schicht: ǝt lę.tstǝ va ši.x (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), schicht: schicht (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Eisden] [Winterslag, Waterschei]), šex (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]), šext (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Zwartberg]  [Maurits]  [Zwartberg, Waterschei]  [Emma]), šix (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I]  [Domaniale]  [Domaniale]  [Emma]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), šixt (Lanklaar  [(Eisden)]   [Eisden]), schicht! vieravond: šix! vīroavǝnt (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]  ), vieravond: viǝroǝvǝnt (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Uit de antwoorden blijkt dat men woordtypen als "einde schicht" en "eindsschicht" als synoniemen moet beschouwen. [N 95, 120; monogr.; N 95, 83] II-5
einde van de ketting eind: ęjnt (Eupen) Het einde van de ketting waar de vitsroede insteekt. [N 39, 64c] II-7
einde, wiek einde: einde (Grathem), hekken: hekken (Lummen, ... ), hękǝ (Gennep  [(meervoud: hękǝs)]  ), hekwerk: hękwęrǝk (Leunen, ... ), molenroede: myǝlǝrōj (Weert), mø̄lǝrōj (Nederweert, ... ), roede: roede (Arcen, ... ), roj (Peer), ru ̞j (Hamont, ... ), ruj (Eksel, ... ), rōj (Altweert, ... ), rōw (Beek), rōǝj (Kinrooi), rūj (Meijel), roede-einde: rujęjndǝ (Horst), taup: tawp (Dilsen, ... ), tǭwp (Boorsem, ... ), vleugel: vleugel (Helden, ... ), vlyø̄gǝl (Maasbracht), vlȳø̜gǝl (Stevensweert), vlø̄gǝl (Sint Odilienberg), wiek: wiek (Lummen, ... ), wik (Beegden, ... ), wēk (Neeritter, ... ) Elk van de vier hekwerken die vroeger gemonteerd werden op een dunne balk die aan de twee borsten werden vastgemaakt. Het woordtype roede, eigenlijk de balk waarop het hekken bevestigd wordt, wordt in een groot aantal plaatsen -totum pro parte- ook voor de gehele wiek gebruikt. Zie ook afb. 34 en de toelichting bij het lemma ɛroedeɛ.' [N O, 1g; Sche 28; A 42A, 62; A 42A, 63; monogr.; N O, 6b; N O, 6c] II-3
eindvoor le(t)ste voor: lęi̯.stǝ [voor] (Kerniel), lęstǝ [voor] (Berverlo, ... ), lętstǝ [voor] (Bokrijk, ... ), lę̄.stǝ [voor] (Kozen), lę̄stǝ [voor] (Bergen, ... ), lɛ ̝tstǝ [voor] (Bocholtz), lɛstǝ [voor] (Neerrepen), uitbouw: ūt˱bǫu̯ (Kronenberg) Dit lemma omvat enkele benamingen die werden opgegeven of door hun algemeenheid bruikbaar konden worden geacht voor zowel de laatste voor in het midden als voor die aan de zijkant van de akker. I-1
eindvoor aan de zijkant (de twee) reens: rēns (Brunssum, ... ), ręi̯ns (Meeswijk, ... ), rɛi̯ns (Gronsveld), (de twee) renen: rēnǝ (Nieuwenhagen, ... ), ręi̯nǝ (Krawinkel, ... ), buitenkant: bøę̄(i̯)tǝkant (Koersel, ... ), drege voord: drę̄x ˲vōrt (Neerpelt  [deze opgave wijst erop dat men aan de kant geen gewone diepe voor ploegt]  ), einder: ęndǝr (Achel), eindvoor: ęi̯nt˲vōr (Achel), eindvoren: ę̄nt˲vōrǝ (Merselo), grensvoren: grɛns˲vǭrǝ (Sint Pieter), kant: kant (Leopoldsburg, ... ), kãnt (Gruitrode, ... ), kanten: kɛnt (Margraten), kɛntj (Haelen), kantvoor: kantj˲[voor] (Neer, ... ), kant˲[voor] (Arcen, ... ), kãnt˲[voor] (Aijen, ... ), kantvoren: ka.nt˲vōrǝn (Houthalen), kantj˲vōrǝ (Haelen), kantj˲vǭrǝ (Baexem), kant˲vōrǝ (Velden), keervoor: kīǝrvǭr (Cadier  [(de laatste voor langs de weg in sterk glooiend gebied)]  ), plaatsen: gescheid (Lottum, ... ), grensvoor (Lottum), reen (Berg, ... ), reenvoor (Smeermaas), scheiding (Aijen, ... ), scheivoor (Lommel, ... ), reenvoor: rēnvūr (Bocholtz), rę̄ ̝nvǭr (Rijckholt), reenvoren: rēnvū ̞ǝrǝ (Simpelveld), rēnvūrǝ (Waubach), ręi̯nvūǝrǝ (Ransdaal), rę̄ ̝nvǭrǝ (Rijckholt), scheidelvoren: šęi̯.gǝlvǭrǝ (Opglabbeek), scheidvoren: šęi̯t˲vōrǝ (Neeritter), šęi̯t˲vǭrǝ (Baexem), scheivoren: sxɛi̯vou̯ǝrǝn (Lommel), šęi̯vōrǝ (Baarlo), uitpalingen: ø̜tpǭleŋǝ (Tessenderlo), voor: [voor] (Baexem, ... ), voren: vu̯ǫrǝ (Tongeren), vōrǝ (Guttecoven), vōrǝn (Overpelt), vǫu̯rǝ (Rummen), vǭrǝ (Neer), zijkant: zii̯kãnt (Oirlo), zijkanten: zēkɛnt (Schimmert), zijscheid: ze ̝i̯sxęi̯t (Kesseleik), zijvoor: zii̯vōr (Tegelen), zīvōr (Velden), zijvoren: zii̯vōrǝ (Tegelen), zę̄i̯vōrǝ (Berverlo), zę̄voǝrn (Kwaadmechelen), zīvōrǝ (Velden) Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.] I-1
eindvoor in het midden belk: bę.lǝk (Heesveld-Eik), belkvoor: bę.lǝk˲vōr (Schimmert), dam: dǝm (Tessenderlo), del: dęl (Voort, ... ), dɛl (Riemst), diepe middenvoor: dipǝ midǝ[voor] (Membruggen), dēpǝ medǝ[voor] (Berg), diepe voor: dipǝ vōr (Houthalen), diepe voord: dipǝ vōrt (Neerpelt), dubbele reen: dubbele reen (Nuth), graaf: grāf (Boorsem, ... ), grondvoor: grǫnt˲vōr (Bokrijk), hazeloopgraaf: hāzǝlōp˲grāf (Ulestraten), helftvoor: hęlǝf˲vǭr (Haelen), holvoor: guǝ.l[voor] (Diets-Heur), gūǝ.l[voor] (Rutten), hoǝ.l[voor] (Mechelen-Bovelingen), hoǝ.lj[voor] (Gutschoven), hoǝl[voor] (Opheers), hu ̞ǝ.l[voor] (Heks, ... ), hu ̞ǝl[voor] (Broekom), huǝ.l[voor] (Heers, ... ), huǝl[voor] (Gors-Opleeuw, ... ), hu̯ǭl[voor] (Tongeren), hōǝ.l[voor] (Rukkelingen-Loon), hő̄l[voor] (Boekhout), hǫ.lj[voor] (Koninksem, ... ), hǫu̯l[voor] (Aalst, ... ), hǭl[voor] (Doenrade, ... ), ǫu̯l[voor] (Gingelom), kam: ka.mp (Diepenbeek), kliefvoor: klī.f˲vōu̯ǝr (Wimmertingen), kuil: kūl (Beek), laagte: liɛgdǝ (Rijkhoven), lēgdǝ (Hasselt), lok: ǭk (Nieuwenhagen), middelpunt: medǝlpønt (Urmond), middelste voor: medǝlstǝ [voor] (Hushoven, ... ), middelvoor: medǝl[voor] (Gennep, ... ), midden: medǝn (Lommel), middenvoor: medǝ(n) [voor] (Lommel), medǝ[voor] (Achel, ... ), middenvoord: medǝ(n)vōrt (Overpelt), moedervoor: moi̯ǝrvǫu̯r (Duras), omslag: omšlāx (Haelen), open voor: ō ̞ǝpǝ [voor] (Waubach), ǭpǝ [voor] (Lanaken, ... ), pandvoor: pant˲vø̄r (Hasselt), pijpvoor: pę̄.p˲[voor] (Kermt, ... ), pę̄ǝ.p˲[voor] (Zepperen), sluit: slø̜i̯t (Overrepen), slūt (Oost-Maarland), sluitsvoor: slū.ts˲vǭr (Veldwezelt), slūs˲vǭr (Kanne), sluitvoor: slāt˲vǫu̯r (Vorsen), stokvoor: stǫk˲vǭr (Oost-Maarland), štǫk˲vǭr (Cadier, ... ), stopvoor: štǫp˲vǭr (Margraten), uitgaande voor: yt˲gó̜ndǝ vōr (Merselo), vaarreen: vārręi̯n (Maasmechelen), vaneenslag: vanęi̯nšlāx (Schimmert, ... ), voor: [voor] (Achel, ... ), voor in de midden: vǭr en dǝ medǝ (Neer), zoe/zouw: zux (Leopoldsburg), ző̜u̯ (Berbroek), zǫu̯ (Genk, ... ), zonk: zo.ŋk (Hamont), zoŋk (Oostham) De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
eindvoor van een wendakker bovenvoor: bovenvoor (Beek), eindvoor: eindvoor (Beek), hoofdvoor: hyt˲vōr (Stevoort), kopse voor: kǫpsǝ vōr (Maasniel), kortvoor: kǫrt˲vǭr (Margraten, ... ), ondervoor: ondervoor (Beek), stokvoor: štǫk˲vǭr (Cadier), voor over het vooreind: vōr ǫvǝr ǝt ˲vø̜rēnt (Siebengewald), voor van het vooreind: [voor] van ǝt ˲vø̜rę̄nt (Aijen, ... ), vooreindvoor: vøręnt˲vōr (Horst) Na het ploegen van een wendakker, of deze nu haaks op de lange voren of hoeks op de geervoren van het grote middendeel gelegen is, blijft er een open voor over. Als de wendakker binnenwaarts is omgeploegd, ligt deze eindvoor aan de buitenkant en valt zij veelal samen met de dwarsgrens van de akker. Is de wendakker echter buitenwaarts omgeploegd, dan ligt deze voor zover van de kant af, dat de (lange of geer-)voren van het grote middenstuk er als het ware in uitmonden. [N 11A, 128a + b; div.] I-1
eis van de aanklager aanklacht: oánklacht (Eksel), aanvraag: aanvraog (Amby, ... ), áá-vraoch (Epen), arrest: arrest (Meijel), betichten (ww.): betichte (Maastricht), betichting: ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen rechte haken!).  bətichting (As), boete: boete (Blerick, ... ), eis: eis (Blerick, ... ), ēīs (Heel), ijs (Maastricht), èjs (Susteren), êis (Swalmen), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  eis (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  iēs (Nieuwenhagen), eiser (zn.): eiser (Melick), straf: shtraof (Brunssum), straf (Blerick, ... ), stroaf (Eys), ticht: ticht (Schimmert), uitspraak: oetsjpraok (Vlodrop), vonnis: vonnis (Merkelbeek), vraag: vroag (Venray), vragen (ww.): vròəgə (Heerlen), (ww.).  vr‧oͅagə (Eys), zoveel gevraagd: zovul-gevraogd (Nieuwstadt) de eis van de aanklager over de op te leggen straf [ticht] [N 90 (1982)] III-3-1