e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eendekroos eendegroen: -  endegreun (Heerlen, ... ), Veldeke eendekroes  endegreun (Waubach, ... ), eendekroos: endekroes (Terwinselen), endekroos (Sittard), eŋərkruwəs (Tegelen), indekroos (Horn), eendemoos: aendjemoos (Altweert, ... ), aenjemous (Sittard, ... ), eengemoos (Bunde), eenjemoos (Schinnen), endemoos (Heerlen), ēənjəmōs (Meeswijk), ienəmo:s (Stokkem), ènjemoos (Tungelroy), èènjemoos (Stokkem), ééndjemoos (Tungelroy), -  aendjemoos (Weert), endemoos (Waubach), Veldeke eendekroos  endemos (Waubach, ... ), WBD/WLD = kroos  ééndəmoos (As), eendemoosje: èènde-meuske (Mheer), -  èènde meuske (Mheer), eendesla: -  aenjesjlae (Posterholt), WLD = eendenroos (kroos)  aenjeslaa (Posterholt), kroos: kraos (Gennep, ... ), kroos (Blerick, ... ), -  kroos (Stokkem), kroës (Venray), kroost: kroos(t) (Baexem, ... ), -  kroos(t) (Arcen, ... ), mirabelle: mirabelle (Maastricht), moos: -  moos (Mechelen-aan-de-Maas), watergroen: watergreun (Maastricht), waterplanten: waterplante (Maastricht) eendekroos [DC 56 (1981)], [N 92 (1982)], [ZND 34 (1940)] || eendenkroos [Weijnen BN 04 (1939)] || kroos [N 92 (1982)] || kroosjes III-4-3
eendenhok eendenhok: enjǝhǫk (Amstenrade, ... ), ēŋǝ(n)hǫk (Amby, ... ), ē̜ ̞i̯ndǝhǫk (Heerlerheide), ē̜ ̞ndǝ(n)hǫk (Amby, ... ), ē̜ ̞njǝnhǫk (Urmond), ɛ ̝ndǝhǫk (Eygelshoven, ... ), ɛ̄ndǝhǫk (Gennep), eendenkooi: eendenkooi (Kelpen, ... ), ēndjǝkūǝi̯ (Ospel, ... ), ēnjǝkoai̯ (Herten, ... ), ēnjǝkuǫi̯ (Stevensweert), ēnjǝkyǝ (Helden), ēnjǝkōi̯ (Born, ... ), ēnjǝkūǝi̯ (Heel, ... ), ēnjǝkǭi̯ (Roggel, ... ), ē̜ ̞ndǝkōi̯ (Blerick), ē̜ ̞ŋǝkōi̯ (Baarlo), ɛ̄ ̝ndǝkø̜i̯ (Lottum, ... ), ɛ̄ ̝ndǝkǫi̯ (Geysteren), eendenkouw: ēndǝkǫu̯ (Venlo), ēndǝk˙ǫu̯ (Gronsveld), ēŋǝkǫu̯ (Meerssen), ē̜ ̞njǝkǫu̯ (Geleen, ... ), ɛ̄ ̝ndǝkǫu̯ (Afferden), eendenstal: ē̜ ̞ndǝštal (Wijlre), ē̜ ̞ndǝštāl (Sint Geertruid), ē̜ ̞njǝstal (Peij, ... ), ē̜ ̞njǝštal (Einighausen, ... ), ē̜ ̞ŋǝstal (Geulle), ɛ ̝ndǝštal (Welten), ɛ ̝ndǝštāl (Bocholtz, ... ), ɛ ̝njǝstal (Putbroek), eendenstalletje: ē̜ ̞i̯ndǝštɛlkǝ (Mheer), eendskooi: ēntskōi̯ (Baarlo) Afgeschotte ruimte in de stal, doorgaans vlak bij de kippenkooi, waar men eenden houdt. [A 10, 9j] I-6
eendenkuiken eendenkuiken: ē̜.ndǝkęi̯kǝ (Genk), ē̜.ndǝkīkǝ (Zutendaal), ē̜.nǝkikǝ (As, ... ), ęnžǝkɛi̯kǝ (Heesveld-Eik, ... ), eendetje: ięnǝkǝ (Diepenbeek), eendkuiken: īɛŋkø̄kǝ (Zonhoven), jong eendetje: joŋ enžǝkǝ (Beverst), jonge eend: joŋ jęi̯ŋ (Godschei), kuiken: kikǝ (Houthalen), wieletje: wīlǝkǝ (Niel-bij-As) Het jong van de eend. [JG 1a] I-12
eenendertigen (kaartspel) eenendertigen: einendertige (Venlo) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
eenentwintigen (kaartspel) banken: baanke (Gronsveld), banke (Bocholtz, ... ), bankke (Vlodrop), eenentwintigen  bāŋkə (Maastricht), eenentwintigen: 21-ge (Oirlo), eeinentwintigen (Montfort), een en twintigen (Paal), eenentwintige (Doenrade, ... ), eenentwintigen (Bree, ... ), einentwentigge (Gronsveld), einentwinjtigen (Roermond), einentwintige (As, ... ), einentwintjige (Ell, ... ), einentwintjigen (Tungelroy), ēnntwentegə (Nieuwenhagen), ēnəntwentegə (Eys), ieenentwintige (Meerlo, ... ), ijnentwintige (Venlo) Kaartspel (eenentwintigen). || Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
eenjarige plant eenjarig: eenjeurig (Dilsen), eenjarig goed: éénjaorich góót (Maastricht), eenjarig plantje: eijörige plantje (Tungelroy), eenjarige plant: einjàirige plante (Schimmert), énjèùrigə plànt (Meijel), zomerbloemen: zoeĕmerblome (Ten-Esschen/Weustenrade) Hoe noemt u: planten, door zaaien vermeerderd, met een levensduur van 6-8 maanden (uitzonderingen daargelaten!) (éénjarige planten) [N 73 (1975)] III-4-3
eenling in carnavalsoptocht einzelgnger (du.): einzelgenger (Venlo), faats: 1. Enkel, niet meer dan een; 3. Vrijgezel.  faats (Venlo), In n carnavalsoptocht: ne faátse persoën: iemand die als eenling iets uitbeeldt.  faáts (Tegelen) 1. Enkel, niet meer dan een. || 1. Iemand die niet in groepsverband met de carnavalsoptocht mee trekt. || 2. Eenling (in carnavalsoptocht). III-3-2
eenmaal geschoren schaap 1 1/2-jaar-lemmen: 1 1/2-jǭr-lɛmǝ (Jeuk), driejarige: dręjø̜rǝgǝ (Meijel), eenjarig (bijvgl. nmw.): ējǭrex (Kunrade), ęi̯njǭrex (Swalmen), eenjarig lam: ęi̯njø̜rex lām (Montfort), ęi̯njǭrex lām (Posterholt), eenjarig schaap: ējø̄rex šǭp (Heerlen), ęi̯njø̄rex šǭp (Schimmert), eenjarige: ęi̯njǭregǝ (Spaubeek), ęnjø̜rǝgǝ (Meijel), geschoren lammetje: gǝšǭrǝ lɛmkǝ (Waubach), jaarling: jø̜̄rleŋ (Klimmen), jarig lam: jø̄rex lām (Margraten), jarige: jø̜̄regǝ (Maastricht), overjarige: ø̜vǝrjø̜rǝgǝ (Meijel), schaap: sxǭp (Maasbree), šǭp (Epen, ... ), scheerling: sxē̜rleŋ (Altweert, ... ), sxē̜ǝ.rleŋ (Zonhoven), šē̜rleŋ (Tungelroy), éénmaal geschoren germ: ęǝmǭl gǝšǭǝrǝ germ (Gulpen), éénmaal geschoren lam: ęi̯nmǭl gǝšǭrǝ lām (Herten), éénmaal geschoren schaap: ēmǭl gǝšǭrǝ šoǝf (Bleijerheide) Bedoeld wordt een schaap dat eenmaal is geschoren en één paar vaste tanden heeft. Het schaap wordt voor de eerste keer geschoren als het ongeveer 15 maanden oud is. Het heeft twee tanden als het ongeveer een-en-driekwart jaar oud is. Men kan zeggen dat het in dit lemma gaat om een schaap van ongeveer 15 maanden tot ongeveer 2 jaar. [N 77, 12; N 77, 13; N 70, 6a; JG 1d; AGV, m 3; monogr.] || Vergelijk ook het lemma SCHAAP (2.1.1). [schaap met 6 tanden; heeft de mond vol] I-12
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg aanschietploeg: āǝnšei̯tplux (Vliermaal), brabander: brobandǝr (Tessenderlo), brābandǝr (Kwaadmechelen), brǫbandǝr (Aijen, ... ), brǫbɛ ̝ndǝr (Aijen, ... ), brǫǝbɛ ̝ndǝr (Bleijerheide, ... ), brǭbɛ ̝njǝr (Baexem, ... ), brǭbɛndǝr (America, ... ), brabanderploeg: brǭbɛndǝrplōx (Voerendaal), brabantse ploeg: brobantsǝ [ploeg] (Tessenderlo), brābantsǝ [ploeg] (Meijel), brǫ`bɛntsǝ [ploeg] (Margraten  [(vergelijk brabander)]  ), brǭban(t)sǝ [ploeg] (Baarlo, ... ), brǭban(t)šǝ [ploeg] (Baexem, ... ), brǭban(tj)sǝ [ploeg] (Boukoul, ... ), brǭbǝntsǝ [ploeg] (Berg / Terblijt  [(voor ondiep ploegwerk)]  ), brǭbɛn(t)sǝ [ploeg] (Tegelen  [(sedert ongeveer 1910 niet meer in gebruik)]  ), brǭbɛn(tj)šǝ [ploeg] (Nederweert), brǭbɛnjtšǝ [ploeg] (Urmond), brabantse rondploeg: brǭbǝnsǝ ronj(tj)plōx (Heythuysen), duitse ploeg: dø̜tsǝ plōx (Cadier  [(houten karploeg)]  ), eenschaar: ęi̯nšār (Schimmert), eenschaard: iǝnsxārt (Kronenberg), eenschaarder: ęi̯nšē̜rdǝr (Einighausen), eenschaardige ploeg: iǝnsxę̄rdegǝ plōx (Lottum), eenschaarsploeg: ē(n)šārsplox (Oirsbeek), eenscharige omganger: iǝnsxārǝgǝn [omganger] (Aijen), ęi̯nšę̄regǝ [omganger] (Panningen), eenscharige ploeg: iǝnsxārǝgǝ [ploeg] (Merselo), ēnsxarǝgǝ [ploeg] (Siebengewald), ēnsxø̜rǝgǝ [ploeg] (Mook, ... ), ēšārǝgǝ [ploeg] (Simpelveld), ęi̯nšę̄regǝ [ploeg] (Linne), eenwegploeg: īǝnwē̜xplōx (Horst), engelse ploeg: eŋǝlsǝ [ploeg] (Boukoul  [(synoniem met raderploeg)]  , ... ), enkele melotte: eŋkǝlǝ milǫt (Margraten  [(synoniem met radploeg)]  ), ęŋkǝlǝ mǝlǫt (Doenrade, ... ), enkele ploeg: e.ŋkǝl [ploeg] (Achel, ... ), e.ŋkǝlǝ [ploeg] (Rijkhoven, ... ), eŋkǝl [ploeg] (Berverlo, ... ), eŋkǝlǝ [ploeg] (Halen), ę.ŋkǝlǝ [ploeg] (Diepenbeek, ... ), ęŋkǝlǝ [ploeg] (Gingelom  [(om de beginvoren van de akker te ploegen)]  , ... ), ę̄.ŋkǝlǝ [ploeg] (Heers, ... ), enkele wiegard: ęŋkǝlǝ wixǝrt (Horst  [(een ijzeren eenwegploeg met voorkar - was ter plaatse echter niet in gebruik)]  ), gelderse ploeg: gɛldǝrsǝ plōx (Baarlo), handploeg: a.nt[ploeg] (Bilzen), ha.nt[ploeg] (Beverst, ... ), handploeg (Maasmechelen, ... ), hant[ploeg] (Zelem), há.nt[ploeg] (Zepperen), hā.n[ploeg] (Broekom, ... ), hā.nt[ploeg] (Berg, ... ), hānt[ploeg] (Duras, ... ), ā.nt[ploeg] (Melveren), ān[ploeg] (Hasselt  [(houten ploeg)]  , ... ), ānt[ploeg] (Grazen), hondploeg: ho ̝tj˲[ploeg] (Oirsbeek), ho ̞ŋk[ploeg] (Bocholtz), ho.m[ploeg] (Sevenum), hom[ploeg] (America, ... ), hont[ploeg] (Montfort  [(synoniem met riesterploeg)]  ), hōnt[ploeg] (Mechelen), om[ploeg] (Lottum), hondsploeg: hon(t)s[ploeg] (Blitterswijck, ... ), hondsploeg (Kinrooi), honš[ploeg] (Swalmen), hoŋ(k)s[ploeg] (Hushoven, ... ), hu ̞nš[ploeg] (Herten), hōn(t)s[ploeg] (Aijen, ... ), hǫns[ploeg] (Gronsveld), houten ploeg: ǭtǝ plux (Hasselt  [(synoniem met handploeg)]  ), houteren ploeg: hø̜̄ltǝrǝ plux (Ottersum  [(brabantse ploeg met een slof)]  ), ijzeren ploeg: ę̄zǝrǝ plux (Hasselt  [(synoniem met "ploeg bet een schulp" en "ploeg bet een snee")]  ), klein ploegje: klęi̯n pløxskǝ (Boekend  [(nog als ondergronder gebruikt)]  ), kleine ploeg: klēnǝ [ploeg] (Heesveld-Eik, ... ), klęi̯n [ploeg] (Guttecoven  [(om de beginvoor en de eindvoor te ploegen)]  , ... ), melotte: milǫt (Rijckholt), melotteploeg: mǝlǫtplōx (Berg  [(om de eerste voor te ploegen)]  ), omgaande ploeg: ømgandǝ [ploeg] (America, ... ), ømgó̜ndǝ [ploeg] (Blitterswijck, ... ), ømgǭndǝ [ploeg] (Kronenberg, ... ), omganger: omgɛŋǝr (Neer), ø ̞mgɛŋǝr (Helden, ... ), ømgɛŋǝr (Aijen, ... ), omsmijter: omšmītǝr (Posterholt), omsteekploeg: ømstę̄kplōx (Kesseleik), omsteeksploeg: omstę̄ksplōx (Baexem, ... ), omsteker: omstę̄kǝr (Neeritter), ømstē̜kǝr (Nederweert), pant√æ: panti (Cadier, ... ), paŋti (Banholt, ... ), p˙anti (s-Gravenvoeren  [(voor ondiep ploegwerk)]  , ... ), pant√æploeg: pantiplōx (Oost-Maarland), ploeg bet een schulp: plux˱ bę ǝn sxęlǝp (Hasselt  [(is de ijzeren voetploeg)]  ), ploeg bet een snee: plux˱ bę nǝ snē (Hasselt  [(is de ijzeren voetploeg)]  ), ploeg mee een rol: plūx mē nǝ rǫl (Tessenderlo  [(voetploeg met een rolletje in plaats van een schaats)]  ), ploeg met de slof: plux met ˲dǝ slof (Ottersum  [(zie slofploeg)]  ), pruis: au̯ǝ prȳs (Mechelen  [(houten karploeg)]  ), pruisische ploeg: prȳsǝsǝ plōx (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), raderploeg: rāi̯ǝr[ploeg] (Haelen, ... ), rār[ploeg] (Posterholt), radploeg: ra.t[ploeg] (Boukoul  [(ploeg die kan worden omgezet - vergelijk raderploeg)]  , ... ), rat[ploeg] (Margraten  [(niet-wisselende ploeg - synoniem met enkele melotte)]  ), reeploeg: rię[ploeg] (Weert), rē[ploeg] (Brunssum, ... ), rę̄[ploeg] (Holtum, ... ), rī[ploeg] (Klimmen  [(karploeg met los riester - later omgebouwd tot aanaardploeg - synoniem met rulploeg)]  , ... ), rīi̯[ploeg] (Bocholtz, ... ), rīǝ[ploeg] (Baexem  [(synoniem met raderploeg)]  , ... ), rīǝi̯[ploeg] (Heerlen), riesterploeg: rēstǝrplōx (Montfort  [(synoniem met hondploeg)]  ), rolploeg: rǫl[ploeg] (Sint Pieter, ... ), rǫlplux (Achel  [(voetploeg met een rolletje in plaats van een schaats)]  ), rondgaande ploeg: ro.nt˲gándǝ plōx (Horst), rondploeg: ron(t)[ploeg] (Hushoven, ... ), ronj(tj)[ploeg] (Eind, ... ), roŋ[ploeg] (Leuken, ... ), rondteelploeg: ronttø̄lplux (Meijel), rullen: r˙ø̜lǝ (Banholt, ... ), rullenploeg: r˙ø̜lǝpl˙ōx (Banholt, ... ), r˙ø̜lǝpl˙ǫxt (Sint-Martens-Voeren, ... ), rullens-ploeg: r˙ø̜lǝsplōxt (Sint-Pieters-Voeren), rulploeg: røl[ploeg] (Margraten  [(zie rolploeg)]  , ... ), rø̜l[ploeg] (Klimmen, ... ), rɛl[ploeg] (Val-Meer), sack''s: saks (Ottersum), sack''se ploeg: saksǝ plux (Ottersum), sack''sische ploeg: saksisǝ plōx (Horst), sack''sploeg: saksplux (Heijen  [(oud type ijzeren ploeg - werd nog wel bij ontginningswerk gebruikt)]  ), schalm: ša.lǝm (Beek, ... ), šã.lǝm (Kessenich), schalmploeg: sxalǝm[ploeg] (Hamont), ša.lǝm[ploeg] (Maaseik), šã.lǝm[ploeg] (Kessenich), slofploeg: slofplux (Ottersum  [(brabantse ploeg oorspronkelijk van hout - ter plaatse slechts gebruikt door een enkeling die van elders kwam)]  ), staande ploeg: stǭndǝ plōx (Lanaken), staartploeg: start[ploeg] (Elen, ... ), stat[ploeg] (Waltwilder), stɛrt[ploeg] (Achel, ... ), stɛ̄rt[ploeg] (Hamont), stelteploeg: stɛ.ltǝ[ploeg] (Grote-Spouwen, ... ), stɛ̄.Isǝ[ploeg] (Herderen), stɛ̄.ltǝ[ploeg] (Kanne, ... ), steltploeg: stę.lt[ploeg] (Uikhoven), stɛ.l[ploeg] (Gellik, ... ), stɛ.lt[ploeg] (Maastricht  [(om stoppels te ploegen)]  , ... ), stɛl[ploeg] (Velm), stɛ̄.lt[ploeg] (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), stoep: štup (Heerlen), teel: tø̄l (Baarlo), tweestaart: twištɛrt (Rijckholt), twęštart (Rothem  [(oudste ploegtype met een dubbele staart)]  ), wielploeg: wei̯lplūx (Paal  [(voetploeg met een wieltje in plaats van een schaats)]  ), wisselploeg: wesǝlplōx (Kanne) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenvoudig alledaags: alledaags (Heerlen), alledaogs (Caberg), bedeesd: bedees (Geulle, ... ), bedeesd (Meijel, ... ), bedeestj (Neer), bedes (Roermond), bedest (Stein), bedés (Maasniel, ... ), bədees (Venlo), eenvoudig: (eenvoudig) (Sint-Huibrechts-Lille), eenvoudich (Kapel-in-t-Zand), eenvoudig (Beegden, ... ), eenvoûdig (Gronsveld), eenvòudig (As), eeveldig (Schaesberg), eevoudig (Oirsbeek), einvaodig (Maastricht), einvoudig (Amby, ... ), eivoudig (Guttecoven, ... ), envoudig (Heek, ... ), envowdəx (Rekem), evoudig (Eys), ēenvoudig (Maasbree), ĕĭnvoudig (Stevensweert), ienvoudich (Kermt), ieënvoudig (Afferden), invoudig (Berg-en-Terblijt, ... ), invoudəch (Maastricht), īnvuideg (Rosmeer), īnvòwdich (Maastricht), nvoudig (Well), unvoudig (Weert), ŭnvoudig (Hunsel), èjvoudig (Mechelen), ènvoudig (Blitterswijck, ... ), êvèldex (Montzen), ənvo:wdeͅx (Maastricht), ənvoudəch (Maaseik), ənvoudəg (Maastricht), ənvuidich (Meeuwen), ’nvoudig (Sint-Pieter), ⁄nvoudeg (Amby), ⁄nvoudig (Asenray/Maalbroek, ... ), #NAME?  eevöldig (Heerlen), (jong).  ⁄n voudig (Kessel), en toonloos  envoudig (Gennep), Gewoon Nederlands.  eenvoudig (As), Note v.d. invuller: eu = {klank tussen}; eeuwe Max faroër-eilanden  einvoudig (Neer), Ook effen.  nvoudig (Amby), effen: effe (Bingelrade, ... ), effen (Amby), (eenvoudig gekleed).  êfen aaf gekletj (Helden/Everlo), einfach (du.): ainfách (Nieuwenhagen), eefach (Heerlen, ... ), eevach (Schaesberg), eifach (Geulle), eifag (Wijlre), eindfach (Heerlerbaan/Kaumer), einfach (Heerlen, ... ), einfarch (Vaals), einfách (Venlo), eͅ.i̯nfa.x (Eys), èevach (Gulpen), èfe (Montzen), êfax (Montzen), (= simpel).  eifach (Epen), Kiek, zwao mòste det doon. ¯t is gans einfach Ich doon ¯t einfach neet (sterke ontkenning)  einfach (Echt/Gebroek), Zeldzaam. Bijwoord.  eͅ:jvax (Opgrimbie), gemakkelijk: gemekkelik (Helden/Everlo), gemĕkkelik (Merselo), gemêkelik (Dieteren), gemêkeluk (Einighausen), werk  gemekkelik (Brunssum), gering: gering (luutjes)  gering (Brunssum), gewoon: gewaon (Montfort), geweun (Eys, ... ), gewiën (Merkelbeek), gewoe-e-en (Eksel), gewoean (Haelen), gewoeen (Weert), gewoen (Caberg, ... ), gewoeën (Meerlo, ... ), gewoēn (Tungelroy), gewoon (Beek, ... ), gewoun (Ophoven), gewoèn (Horst), gewoën (Maasbree, ... ), gewōēn (As, ... ), gewōōn (Schimmert), gewŏĕn doan (Sevenum), gewuen (Montfort), gewueən (Heel), gewuuēn (Herten (bij Roermond)), gewuun (Kesseleik), gewuën (Heel), gewūun (Oirsbeek), gewèùən (Thorn), gewêun (Swalmen), gewêûn (Nunhem), gewòèen (Noorbeek, ... ), gewôen (Doenrade), gewön (Urmond), gəweun (Heerlen, ... ), gəwēūn (Nieuwenhagen), gəwoon (Epen, ... ), gəwōēn (Loksbergen, ... ), gəwūūən (Reuver), gəwy(3)̄n (Meeuwen), gəwûun (Amstenrade, ... ), gəw‧ø̄n (Eys), ne gew؉ëne mins: een gewoon sterveling  gewōēën (Hasselt), modest: medès (Herten (bij Roermond)), mĕdes (Brunssum), modest (Ell, ... ), modès (Herten (bij Roermond)), modèst (As, ... ), onnozel: oennuzel (Elen), onopvallend: onopvallendj (Weert), simpel: (søͅmpəl) (Sint-Truiden), schlicht (Heerlen), sempəl (Meeuwen), seͅmpəl (Sint-Huibrechts-Lille), simpel (As, ... ), simpele ziel (Hoensbroek), simpĕle (Hoeselt), simpəl (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), su.mpel (Zonhoven), sumpel (Rimburg, ... ), sumpele (Stein), sumpël (Lanklaar), sumpəl (Elen, ... ), su‧mpel (Weert), sympəl (Zonhoven), sömpəl (Beringen), sømpəl (Opgrimbie), Eenvoudig wordt niet gebruikt.  (simpel) (Tessenderlo), verstandig: verstenjnig (Neer) eenvoudig [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || eenvoudig, simpel || gewoon || zeer eenvoudig || Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] || zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig] [N 85 (1981)] III-1-4