e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een rad optrekken binden: bęjǝnǝ (Zonhoven), de band ombij leggen: dǝ bantj˱ ǫmbī le̜qǝ (Doenrade), de band van het rad optrekken: dǝn˱ bank ˲van t rāt˱ ǫptre̜kǝ (Tegelen), een nieuwe reep om het rad leggen: ǝn nȳ ręjp˱ ǫm ǝt rāt lɛqǝ (Limbricht), een wiel binden: ǝ wil beň (Tessenderlo), het rad ombinden: ǝt rāt˱ ombeŋǝ (Klimmen), het/een rad optrekken: ǝ rāt˱ ǫptre̜kǝ (Tegelen), ǝt rāt˱ optre̜kǝ (Klimmen), inbinden: enbendǝ (Maastricht), optrekken: optre̜kǝ (Eygelshoven, ... ), ǫptre̜kǝ (Buchten, ... ), rader oplegen: rār o̜plējǝ (Oirsbeek), rader optrekken: rājǝr ǫptre̜kǝ (Echt), rār optre̜kǝ (Brunssum, ... ) In het algemeen een wielband om de velg van een karwiel leggen. Zie ook de lemmata ɛbandenhaakɛ en ɛtrekhaakɛ.' [N G, 46c; A 42, 17 add.] II-11
een redcel aanzetten dop aanzetten: dop ānzętǝ (Peij), doppen trekken: døp trękǝ (Maaseik), noodcel bouwen: nuǝtsɛl bowǝ (Montzen), nooddop(pen) zetten: noat˱dop zętǝ (Geulle), nooddop(pen) zetten (Kerkhoven, ... ), nut˱dop zɛtǝn (Dilsen), nuǝt˱dop zetǝ (Geistingen), nuǝt˱dɛp zętǝn (Genk), redcel optrekken: rɛtsɛl optrękǝ (Venray), redcel(len) aanzetten: rɛtsɛl ānzetǝ (Asenray / Maalbroek), rɛtsɛl āzętǝ (Heerlen), rɛtsɛlǝ ānzetǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), redcel(len) maken: rɛtsɛl mākǝ (Weert), rɛtsɛlǝ mākǝ (Venlo), redcellen bouwen: rɛtsɛlǝ buwǝ (Herten), redcellen zetten: redcellen zetten (Maasmechelen) Het uitbouwen van een werkstercel tot een koninginnedop of moerdop in geval van plotselinge moerloosheid. Een werkbijlarve moet dan koningin worden. Ze wordt gevoerd met koninginnevoedsel. [N 63, 61c] II-6
een riek mest bonk (mest): boŋk (Brunssum), flats (mest): flats (Ulestraten), flatš (Brunssum), flok/vlok (mest): flok (Beverst, ... ), fluk (Berg, ... ), flǫk (Aalst, ... ), vlok (Maasmechelen  [(t lekt męt ˲vlokǝ - gezegd van mest die slecht gespreid is)]  ), vlǫk (Opgrimbie  [(mv vlǫkǝ - over het land verspreide brokjes mest)]  ), gaffel (mest): gafǝl (Doenrade, ... ), jafǝl (Bleijerheide, ... ), gaffelvol (mest): ga.falvǫ.l (Simpelveld), goopsel (mest): gø̄pšǝl (Brunssum), klak (mest): klak (Tongerlo  [(niet verbrokkelde mestklont)]  ), klats (mest): klats (Oirlo  [(een klont mest bij het verspreiden)]  ), klomp (mest): klomp (Nieuwenhagen), plak (mest): plak (Maasmechelen), riek (mest): re ̝k (Oostham, ... ), rek (Achel, ... ), ri ̞k (Kleine-Brogel), rik (Alken  [(minder gebruikelijk dan flok)]  , ... ), rē ̞k (Rotem), rēk (Aldeneik, ... ), ręi̯k (Einighausen, ... ), rīk (Bergen, ... ), rieksel (mest): reksǝl (Zonhoven), riekvol (mest): rek˲vǫ.l (Beverst), rik˲vǫ.l (Millen), rēk˲vǫl (Boorsem), scheut (mest): šȳǝt (Oost-Maarland), schilver (mest): sxelǝvǝr (Gennep, ... ), schoep (mest): sxūp (Oirlo), schoffel (mest): sxufǝl (Aijen, ... ), schup (mest): šø ̞p (Mechelen), sloek (mest): slok (Hees, ... ), sluk (Kanne, ... ), slōk (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), slűk (Vlijtingen), slof (mest): slof (Milsbeek, ... ), steek (mest): štēk (Sittard), wis (mest): wøš (Margraten  [(een plukje mest)]  ) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een ring maken op de ring werken: op dǝ reŋk wē̜rǝkǝ (Sevenum), op ringen zetten: op rēŋ zętǝ (Ospel), ring maken: reŋk mākǝ (Meijel), turf op de ring werken: tø̜rǝf op dǝ reŋk wē̜rǝkǝ (Meijel) Na het opstuiken zet men de turven in ringen, turfhopen van negen turven dik hoog. [II, 80d] II-4
een roede inslaan het geleis trekken: ǝt glęjs trękǝ (Eupen) Een roede inrijgen. [N 39, 86] II-7
een roede steken (een) nieuwe roede aanbrengen: now rōj ānbreŋǝ (Weert), (een) nieuwe roede steken: nuw rōj stę̄kǝ (Neeritter, ... ), ǝn nuw ruj stę̄kǝ (Kaulille), ǝn nīf ruj stēkǝ (Tessenderlo), (een) roede insteken: ruj enštę̄kǝ (Susteren), rōj enštę̄kǝ (Herten), rū enštę̄kǝ (Einighausen), (een) roede steken: ruj stę̄kǝ (Gennep, ... ), ruj stɛ̄kǝ (Meijel), rōj stę̄kǝ (Maxet), ęjn rōj stę̄kǝ (Thorn), een nieuwe veder steken: ǝn niǝf vējǝr stēǝkǝ (Lummen) Een nieuwe roede in de askop plaatsen. [N O, 7m] II-3
een rozenhoedje bidden noster beden: de noster bèë (Eigenbilzen, ... ), ne noster beijen (Opoeteren), noster beeje (Opglabbeek), noster beije (Bocholt), nosteren: nostere (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), nostertje bidden: nøstərkə bedə (Meijel), ostertje beden: un osterke baeje (Weert), øͅstərkə bēͅjə (Geistingen), øͅstərkə bɛ̄jə (Tungelroy), rozenhoedje: raozehoedje (Horn), roeezenhuuke (Eksel), rozenhoedje beden: het rozenhuudje bèèje (Hoepertingen), hət rozənhudsjə bèèn (Hoeselt), rauzenhutje bieje (Heers), roeezenhieke beeen (Peer), roeezenhuke beeen (Eksel), roeezenhuuke been (Eksel), roezeheutje beije (Roggel), roezenhuke bieeje (Houthalen), rozehoedje beeje (Siebengewald), rozehoedje bèjje (Maastricht), ruzzenhūūdje bèèën (Diepenbeek), rozenhoedje bidden: e roeëzenutsje bidde (Sint-Truiden, ... ), roeezehoedje bidde (Venray), roewezenhutje bidde (Tessenderlo), Roezenhudje bidde (Jeuk), rozenoetje bidde (Sint-Huibrechts-Lille), rozzenhuuken bidden (Neerpelt), rōēzəhukkə biddə (Loksbergen), rozenkrans beden: d`r roeëzekrans bae (Klimmen), de raozekrans beeje (Meijel), de roazekrans bae (Valkenburg), de roazekrans baeje (Geleen), de roazekrans bèje (Holtum), de roazekrans bèèe (Guttecoven), de roeezekrans beje (Tienray), de roeezenkrans beejen (Ophoven), de roezekraans beije (Maastricht), de roezekrans beije (Heugem, ... ), de roezekrans bèje (Maastricht, ... ), de roizekrans baeje (Geulle), de roozekrans baeje (Beesel), de roozekrans bèèje (Sittard), de roozekrans bêeje (Tongeren), de rozekrans bée (Eigenbilzen), de rwazzekrans bèèje (Meerssen), der roezekrans bèëne (Bocholtz), der roeëzekrans beëne (Kunrade), der roeëzekrans bèèje (Terlinden), der roëzekrans bae (Klimmen), dr roeëzekrans beëne (Kerkrade), dr roeëzekrans bèëne (Ubachsberg), dr rozzekrans beëne (Waubach, ... ), dr rōēëzekrans bééëne (Nieuwenhagen), dər ruəzəkrāns bɛ̄nə (Montzen), roaazekrans baeije (Grevenbicht/Papenhoven), roazekrans baeje (Obbicht), roazekrans bèèe (Neerbeek), roazekrans bèèje (Thorn), roeazekrans bae (Schinnen), roeazekrans baeje (Echt/Gebroek), roeazekrans bèè (Schinnen), roeezekrans baeje (Baarlo, ... ), roeezekrants beeje (Tegelen), roezekrans baeje (Sevenum, ... ), roezekrans beeèn (Zonhoven), roezekrans beije (Kessel), roezekrans beje (Baarlo), roezekrans beëne (Eys), roezekrans bène (Vijlen), roezekrans bèèje (Nuth/Aalbeek), roezenkrans baeje (Baarlo), roezenkrans bieje (Zonhoven), roeëzekraans bèène (Epen), roeëzekrans bae (Doenrade), roeëzekrans bèèje (Schimmert), roizekrans bèeje (Uikhoven), roozekrans bae (Posterholt), roozekrans beeje (Linne), rosekrans bèèje (Klimmen), rozekrans bae (Vlodrop), rozekrans baeje (Kelpen, ... ), rozekrans bea (Nieuwstadt), rozekrans beeje (Holtum, ... ), rozekrans beene (Hechtel), roèzekrans bij-je (Boorsem), roëzekrans bea (Lutterade), ruuzekrans beeje (Opglabbeek), ruzekrans bèje (Bree), unne roezekrans bèjje (Maastricht), rozenkrans bidden: de roeezekrans bidde (Merselo, ... ), zich de rozenkrans beden: (zich) inne roeëzekrans (beëne) (Hoensbroek), driej kieër zich dèr roeëzekrans bèèje (Terlinden), zich de roezekrans beije (Maastricht), zich de roeëkrans bèè (Gulpen), zich de roeëzekrans beë (Koningsbosch), zich der roeëzekraans bèèje (Sint-Martens-Voeren), zich dr roeëzekrans beëne (Nieuwenhagen), zich dr roeëzekrans bèëne (Ubachsberg), zich dr rōēëzekrans bééëne (Nieuwenhagen) Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)] || Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3
een ruit plaatsen (de/een) ruit inzetten: dǝ rūt˱ enzɛtǝ (Klimmen), roat˱ enzętǝ (Houthalen), rūt˱ enzętǝ (Heel, ... ), ęŋ rūt˱ ezetǝ (Gulpen), ǝn rū.t˱ inzetǝ (Gronsveld), ǝn rūt˱ enzetǝ (Herten), inzetten: enzętǝ (Buchten, ... ), ezɛtsǝ (Kerkrade), ezɛtǝ (Waubach), inzetten (Zonhoven), inzętǝ (Ottersum), ruiten inzetten: rǫwǝtǝ enzɛtǝ (Jeuk), ruiten zetten: rūtǝ zetǝ (Gulpen), vensters inzetten: vɛ̃nstǝrs˱ enzɛtǝ (Tessenderlo) Een ruit in de sponning plaatsen en met behulp van kleine spijkertjes, glaspennen en stopverf vastzetten. [N 67, 90c; monogr.] II-9
een schacht afdiepen een schacht zinken: ǝnǝ šāt zeŋkǝ (Kelmis), zinken: zeŋkǝ (Kelmis) Het graven van een schacht. [monogr.] II-4
een schraapstaal aanzetten (een) braam aantrekken: brīǝm āntrękǝ (Dilsen), (een) waat aantrekken: wǭt˱ āntrękǝ (Leopoldsburg), aanzetten: ānzetǝ (Herten, ... ), ānzętǝ (Tegelen), ɛnzętǝ (Ottersum), opzetten: op˲zętǝ (Mechelen), op˲zɛtsǝ (Bleijerheide), up˲zętǝ (Tessenderlo), ǫp˲zetǝ (Herten), ǫp˲zętǝ (Bilzen, ... ), scherpen: šɛrpǝ (Reuver), vijlen: vīlǝ (Reuver) De snijkant van het schraapstaal met behulp van het aanzetstaal scherp maken. Bij het aanzetten wordt de snijkant eerst recht gemaakt en vervolgens van een braam voorzien. [N 53, 157] II-12