e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een geerakker ploegen aangeren: ángērǝ (Milsbeek, ... ), ángī(ǝ)rǝ (Aijen, ... ), afgeren: af˲gērǝ (Bergen, ... ), ãf˲gī(ǝ)rǝ (Arcen), āf˲gī(ǝ)rǝ (Lottum), bouwen met geren: bǫu̯ǝ męt ˲gīrǝ (Panningen), de geer bouwen: dǝ [geer] bǫu̯ǝ (Horst, ... ), de geer deraf bouwen: dǝ gēr dǝraf˱ bǫu̯ǝ (Ottersum, ... ), dǝ gīǝr drāf˱ bǫu̯ǝ (Horst), de geer deruit holen: dǝ gīr dǝrūt hǭlǝ (Baexem, ... ), de geer deruit varen: dǝ [geer] dǝrūt ˲vãrǝ (Baexem, ... ), de geer uitvaren: dǝ gīr ūt˲vãrǝ (Baexem), de geer varen: dǝ gīr vārǝ (Haelen), de kortvoor aanvaren: dǝ kǫrt˲vǭr ãnvãrǝ (Cadier), de kortvoordel uitvaren: dǝ kǫrt˲vōrǝl ūt˲vãrǝ (Noorbeek), de kortvoren toevaren: dǝ kǫt˲vu̯ǫrǝ tau̯vǭrǝ (Tongeren), de kortvoren uitploegen: dǝ kǫrt˲vǭrǝ ūtplōgǝ (Cadier), de ophool uitvaren: dǝn ǫphōl ūt˲vãrǝ (Kinrooi), de scheuten deruit varen: dǝ [scheuten] drūt ˲vãrǝ (Nieuwenhagen, ... ), een geer omakkeren: nǝ gīǝr ømakǝrǝ (Zonhoven), een geer uitploegen: ǝnǝ gīǝr ūtplōgǝ (Heythuysen), een geer uitvaren: ęi̯nǝ [geer] ūt˲vārǝ (Ell, ... ), geer ophalen: gē ̝ǝr ǫphālǝ (Leuken), geer opholen: gēr ǫphǭlǝ (Boukoul, ... ), geer rijden: gīr rę̄i̯ǝ (Berverlo), geren: gii̯ǝrn (Kwaadmechelen), gii̯ǝrǝ (Tessenderlo), gērǝ (Blitterswijck, ... ), gę̄rǝ (Maasmechelen), gī(ǝ)rǝ (America, ... ), gīǝrǝ (Neeritter, ... ), het bijlstuk ploegen: ǝt˱ bīlštø̜k plōgǝ (Cadier), korte voren ploegen: kǫrtǝ vōrǝn plugǝn (Koersel), kortvoor ploegen: [kortvoor] plōgǝ (Neeroeteren), [kortvoor] plōu̯gǝ (Sint Pieter), kortvoor rijden: kǫt˲vōr rę̄i̯ǝ (Gingelom), kortvoorden: [kortvoorden] (Bree, ... ), kortvoren: kǫrt˲vǭ.rǝ (Opitter, ... ), voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma  [kortvoren] (Berg, ... ), kortvoren aanvaren: kǫt˲vu̯ǫǝrǝ ǭǝvǭǝrǝ (Val-Meer), kortvoren afmaken: kǫt˲vǭǝrǝn afmōǝkǝ (Gingelom), kortvoren maken: [kortvoren] mã.kǝ (Geleen, ... ), kortvoren ploegen: [kortvoren] plōgǝ (Lanklaar, ... ), kortvoren uitvaren: [kortvoren] ō.t˲vǭ.rǝ (Herderen), [kortvoren] ūt˲vǭrǝ (Gronsveld, ... ), [kortvoren] ūt˲v̄arǝ (Cadier, ... ), [kortvoren] ű̄t˲vãrǝ (Opglabbeek), kortvoren varen: [kortvoren] vã.rǝ (As, ... ), [kortvoren] vǭ.rǝ (Beverst, ... ), [kortvoren] vǭrǝ (Oost-Maarland), minderen: mendǝrǝ (Cadier), op de korte voren aangeren: op ˲dǝ kǫrtǝ vōrǝn ãngīǝrǝ (Lottum), op de korte- en op de langeweg afbouwen: ǫp ˲dǝ kǫrtǝ ɛn ǫp ˲dǝ laŋǝwę̄x˱ āfbǫu̯ǝ (Lottum), op de korte- en op de langeweg tegenbouwen: ǫp ˲dǝ kǫrtǝ ɛn ǫp ˲dǝ laŋǝwę̄x tę̄gǝbǫu̯ǝ (Lottum), opbreken: ǫp˱brę̄kǝ (Leuken), opgeren: op˲gērǝ (Mook, ... ), ophaal deruit halen: ǫphāl drūt hãlǝ (Tungelroy), ophalen: ǫphãlǝ (Hushoven, ... ), opholen: ǫphōǝlǝ (Heel), ǫphǫlǝ (Ell), ǫphǭlǝ (Born, ... ), opholens deruit varen: ǫphǭlǝs drūt ˲vãrǝ (Guttecoven), ophool deruit holen: ophǭl dǝrūt hǭlǝ (Heel), ophool ploegen: ǫp(h)ōl plōgǝ (Maaseik), ophool uitholen: ǫphōl ūthōlǝ (Molenbeersel), scheuten: šø̄ ̝ǝtǝ (Klimmen), šø̄tǝ (Brunssum, ... ), šȳtǝ (Nieuwenhagen), šȳǝtǝ (Doenrade, ... ), scheuten ploegen: [scheuten] plōgǝ (Mechelen, ... ), scheuten uitvaren: [scheuten] ūs.vãrǝ (Bocholtz), [scheuten] ūt˲vãrǝ (Klimmen), scheuten varen: [scheuten] vãrǝ (Margraten, ... ), scheutvoren ploegen: šø̄ǝt˲vūrǝ plōgǝ (Oirsbeek), scheutvoren varen: šø̄ǝt˲vūrǝ vãrǝ (Oirsbeek), schuins trekken: šȳns trękǝ (Bleijerheide), tippen: tepǝ (Peer), tepǝn (Achel, ... ), tøpǝ (Neerpelt), tøpǝn (Achel, ... ), uitgeren: yt,gī(ǝ)rǝ (Aijen, ... ), yt˲gērǝ (Siebengewald, ... ), yt˲gīǝ''rǝ' (Aijen), ūt,gī(ǝ)rǝ (Haelen, ... ) Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.] I-1
een gelofte doen belofte: en beloften (Meerssen), belofte doen: belofte doon (Melick), bəloftə dōēn (Loksbergen), beloven: belaove (Baarlo, ... ), beloave (Schinnen), beloeëve (Heel), belooven (Neerpelt), belove (Ell), get beloven aan (Haler), gèt belaove (Epen), iet beluòvve (Tongeren), iets beloven (Zonhoven), een belofte doen: en belofte doen (Stokkem), een eed doen: inne eed doeë (Nieuwenhagen), een gelofte afleggen: ein gelofte aflegge (Klimmen), ing gelŭŭbde āāflégge (Nieuwenhagen), ing jelofte aafleigen (Bocholtz), n gelofte aafleggke (Gulpen), een gelofte doen: een gelofte doeë (Hoensbroek), en gelofte doen (Sint-Truiden), en gelofte dun (Tongeren), n gelofte daoë (Gulpen), n gelofte doeë (Klimmen), n gelofte doon (Valkenburg), n gelofte doën (Klimmen), n gelôfte doon (Schimmert), bv op bèwèg goan  n geòfte doon (Schimmert), een gelofte houden: n gelôfte hāUwete (Schimmert), gelofte: gelofte (Oirlo, ... ), gelofte afleggen: gelofte aaflegge (Bocholt), gelofte aafligge (Posterholt), gelofte aaflègge (Tungelroy), gelofte aaflèkge (Thorn), gelofte aflegge (Sint-Huibrechts-Lille), gelofte afleggen (Venlo), gëloftë ôoflèggë (Hoeselt), gelofte doen: gelaofte daoé (Terlinden), gelofte doan (Koningsbosch), gelofte doen (Eigenbilzen, ... ), gelofte doeng (Achel), gelofte doeë (Waubach), gelofte doon (Geistingen, ... ), gelofte dŭn (Heers), gelöfte doen (Siebengewald), gelüfte doon (Lutterade), gəloͅftə dū (Meijel), geloven: gelaove (Meijel), geleuve (Nuth/Aalbeek), get geloove (Maasbree), ouder dan belaove  gelaove (Baarlo), verspreken: gɛt vərsjprɛəkə (Montzen) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] || Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)] III-3-3
een gleuf aanbrengen in het deegbrood gleuf trekken: glø̜jf trɛkǝ (Melveren), insnijden: ešni-ǝ (Jabeek), knippen: knepǝ (Arcen, ... ), knepǝn (Ottersum), knippen (Genk, ... ), knipǝ (Eijsden, ... ), knøpǝ (Houthalen), knępm (Lommel), met de scheer snijden: (het brood wordt) met dǝ šīr jǝšnęjǝ (Kaalheide), opsnijden: opšni-jǝ (Cadier), snijden: snē̜n (Bevingen, ... ), šni-jǝ (Geleen, ... ), šni-ǝ (Kerkrade), tekenen: tęjkǝnǝ (Tungelroy) Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a] II-1
een groef schaven groeven schaven: gruvǝ šāvǝ (Reuver), grūvǝ šǭvǝ (Bilzen), klikken: klekǝ (Echt, ... ), plengen: plɛŋǝ (Herten), ploegen: plogǝ (Bleijerheide), plōgǝ (Dilsen, ... ), plūgǝ (Leopoldsburg, ... ), plǫw.gǝ (Sittard) In het algemeen met behulp van een ploegschaaf groeven aan planken schaven. Zie ook het lemma ɛploegenɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 95; monogr.] II-12
een groef snijden een gleuf snijden: ǝn glø̄f sni-jǝ (Maasbree), een groef opsnijden: een groef opsnijden (Lommel), een groef trekken: eŋ jruf trɛkǝ (Bleijerheide), ǝn gruf trękǝ (Bilzen), gleuf trekken: gleuf trekken (Zonhoven), groef maken: gruf mākǝ (Roggel), groef snijden: gruf snęjǝ (Milsbeek), grōf sniǝn (Dilsen), grūf snājǝ (Bilzen), ooptrekken: ōptrękǝ (Meijel), voor snijden: vǭr šniǝ (Montzen) Een groef in het loopvlak van de zool maken. [N 60, 106c] II-10
een groeve ontginnnen afbouwen: āfbōwǝ (Kelmis) Een groeve exploiteren, erts ontginnen. [monogr.] II-4
een haan snijden boeten: byi̯tǝ (Wellen), bytn (Diepenbeek), bytǝ (Hoeselt, ... ), bȳtǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), bȳtǝn (Hoeselt), bøu̯tǝ (Borgloon), castreren: kastrērǝ (Hasselt, ... ), kastręi̯rǝ (Sint-Truiden), kapuinen: kapuinen (Roosteren), kapȳnǝ (Ell, ... ), kapøi̯nǝ (Rapertingen), kapø̜̄u̯nǝ (Lanklaar), kapø̜i̯nǝ (Valkenburg), kapūnǝ (Bocholtz, ... ), kapǫai̯nǝ (Borgloon), kǝpunǝ (Boshoven, ... ), kǝpūnǝ (Boukoul, ... ), kǝpǫnǝ (Wellen), kapuineren: kapunērǝ (Maasniel, ... ), kloten toppen: klø̜̄i̯ tøpǝ (Maasmechelen), puinen: punǝ (Tungelroy), pȳnǝ (Nunhem), snijden: snai̯ǝ (Paal), snii̯ǝ (Baexem, ... ), snēi̯ǝ (Rotem), snē̜i̯ǝ (Peer, ... ), snęi̯ǝn (Achel, ... ), snīi̯ǝ (Kinrooi), šnei̯ǝ (Stokkem), šnii̯ǝ (Eygelshoven, ... ), šniǝ (Munstergeleen) Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.] I-12
een halfhoutse hoekverbinding maken gelijk inlaten: gǝlīk˱ enlǭtǝ (Sint Odilienberg), haaks overeenlassen: hǭks˱ ø̄vǝręjn lašǝ (Stein), half op half inleggen: half˱ ǫp half˱ enlęqǝ (Stein), half op half overeensnijden: hǭf˱ op hǭf˱ øvǝrēšnijǝ (Bleijerheide), half overeen inlaten: half˱ ø̄vǝręjn enlǭtǝ (Sint Odilienberg), half overeenlassen: hǭf˱ ȳvǝrēlešǝ (Mechelen), op half hout ineenwerken: ǫp (h)āf (h)ōt˱ ęnēwęrkǝ (Bilzen) Twee stukken hout met behulp van een lip onder een bepaalde hoek met elkaar verbinden. [N 54, 51a] II-12
een hellingshoek aanhouden afgaan: afgaan (Lanklaar  [(Eisden)]   [Maurits]), afvaren: āfvāre (Kerkrade  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Emma, Maurits] [Eisden]) Een bepaalde hellingshoek naar beneden aanhouden bij de aanleg van bijvoorbeeld een steengang. [monogr.; N 95, 856; div.] II-5
een hond vleien aaien: \'= aaien\'  ieën (Eigenbilzen), WBD/WLD \'met hand\'  īēje (As), aanhalen: aa-hoale (Hoensbroek), aahaoële (Gulpen), aahoale (Eys), aan hoale (Stein), aanhaolə (Sittard), aanhoāle (Doenrade), anhale (Oirlo), aonhole (Maastricht), cassettebandje  aanhalen (Meijel, ... ), ideosyncr.  aanhale (Velden), aanhalen (Velden), aanholen (Doenrade), Veldeke  aanhoale (Nunhem), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  aahaoële (Gulpen), WBD  ènhaolə (Meijel), WBD/WLD  aanhoalən (Urmond), aonhole (Caberg), āāhaolə (Nieuwenhagen), àànhaolə (Susteren), áánhaolə (Roermond), braven: ideosyncr.  brave (Vlodrop), feesten: feiste (Bilzen), fièste (Blerick), fésse (Hoeselt), eigen spellingsysteem  fieëste (Ell), fiëeste (Schinnen), Veldeke  fieëste (Klimmen), femelen: femelen (Ospel), fiemele (Herten (bij Roermond)), fīēmele (Swalmen), fémele (Maasbree), \'?\'  femele (Lutterade), WBD/WLD  fiemələ (Beesel), fīēmələ (Amstenrade), feukelen: fuukele (Maasbree), ideosyncr.; mit eïnen hondj  feukele (Neer), WBD  fuikələ (Meijel), flemen: fleme (Tungelroy), flemen (Montfort), fli-emə (Schimmert), flieēme (Herten (bij Roermond)), eigen spellingsysteem  flieëme (Meerlo), Endepols  fleme (Heer, ... ), ideosyncr.  flemen (Roermond), fléme (Thorn), IPA  fliəmə (Kwaadmechelen), WBD/WLD  fleemə (Maastricht), fleppen: Veldeke  fleppe (Waubach), fletsen: fletsen (Houthalen, ... ), Bree Wb.  fletse (Bree), flinteren: WLD (? - moeilijk leesbaar)  flintjerə (Doenrade), fluren: WBD/WLD  flouren (Ophoven), foemelen: foemele (Bunde), foemələ (Maastricht), keuren: keure (Pey, ... ), këure (Nieuwstadt), eigen spellingsysteem  keijere (Merkelbeek), Endepols  käöre (Maastricht), Gronsveld Wb  këure (Gronsveld), ideosyncr.  karen (Noorbeek), köre (Susteren), WBD/WLD  keure (Caberg), keurə (Nieuwenhagen), koire (Caberg), köörrə (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), WLD; \"strelen\  k‧ø͂ͅrə (Eys), kuzelen: kuzelen (Ittervoort), liefkozen: \'oude\' spelling  liefkoze (Meijel), lokken: WBD/WLD  lokkə (Kapel in \'t Zand), reitzen (d.): ideosyncr.  raitze (Kerkrade), soeken: WBD/WLD  soekə (Kapel in \'t Zand), streicheln (d.): ideosyncr.  sjtraichele (Kerkrade), strelen: strelen (Zonhoven), striejələ (Loksbergen), striĕlĕ (Heerlerbaan / Kaumer / Bauts / Rukker), ideosyncr.  sjtreele (Melick), Veldeke 1979 nr. 1  strèle (Venray), WBD/WLD \'met hand\'  strīēle (As), teutelen: teutele (Noorbeek, ... ), vleien: eine hond vleje (Schimmert), fleie (Vlodrop), fleije (Sittard), flejje (Geulle, ... ), flije (Sittard), vleie (Maastricht, ... ), vleien (Venlo), vleijje (Amby), Endepols  flèjje (Maastricht), vleije (Maastricht), ideosyncr.  vleien (Maastricht), Veldeke  vleije (Echt / Gebroek), Veldeke (aangepast)  vleie (Tienray), WBD/WLD  flèjə (Maastricht), vleiën (Stein), vlèje (Lutterade), WBD/WLD \'met de taal\'  vlèje (As) Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)] III-2-1