e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een schroef in het hout slaan de amerikaanse schroevendraaier gebruiken: dǝ āmǝrikānsǝ šruvǝdrɛjǝr gǝbrūkǝ (Posterholt), de amerikaanse tournevis gebruiken: dǝn amerikānsǝ turnavis ˲gǝbrǭkǝ (Leopoldsburg), de engelse tournevis gebruiken: dǝn ęŋǝlsǝ tørnǝves ˲gǝbrǫwǝkǝ (Tessenderlo), draaien met de engelse schroevendraaier: draaien met de engelse schroevendraaier (Dilsen), een schroef derin vegen: eŋ šruf dǝren vęǝjǝ (Bleijerheide), met de engelse schroevendraaier houwen: męt ˲dǝn ęŋǝlsǝ šrūvǝndrē̜ǝr (h)ōǝ (Bilzen), op zijn engels draaien: ǫp ˲zin ɛŋǝls, eŋǝls drɛjǝ (Heel), op zijn engels schroeven: ǫp ˲zin ɛŋǝls, eŋǝls šruvǝ (Heel) Een schroef met een hamer in het hout slaan, in plaats van ze te schroeven. Op deze wijze bevestigde schroeven zitten uiteraard niet goed vast. Een in het hout geslagen schroef werd in Herten (L 330) een amerikaanse schroef (amerikānsǝ šruf) genoemd. [N 53, 153c] II-12
een schroef indraaien derin draaien: drendrējǝ (Stein), drendrɛjǝ (Sint Odilienberg), indraaien: edriǝnǝ (Bleijerheide), edrīǝnǝ (Mechelen), endrīǝ (Geulle), endrǭjǝ (Leopoldsburg), endrɛjǝ (Reuver, ... ), indrɛ̄jǝ (Ottersum), ęndrē̜ǝ (Bilzen), inschroeven: enšrūvǝ (Herten), ęnšrūvǝ (Tongeren) Door de meeste respondenten werd ø̄een schroefø̄ of ø̄een vijsø̄ als object opgegeven. [N 53, 153a; monogr.] II-12
een sigaret rollen draaien: drieje (Gronsveld), wringen: vrènge (Hasselt) rollen (een sigaret) || rollen (sigaret) III-2-3
een sloot uitdiepen dieper maken: dēpǝr mākǝ (Weert), graven: grāvǝ (Stein), mooien: mau̯jǝ (Amby), mawǝ (Amby), mōjǝ (Mheer, ... ), (Gulpen), mǭjǝ (Margraten), opmaken: opmākǝ (Grathem, ... ), opvegen: opvē̜gǝ (Nunhem), poetsen: poetsen (Helden), putsǝ (Tegelen, ... ), reinmaken: reŋmaxǝ (Bocholtz), schoonmaken: sxǫnmākǝ (Siebengewald), šuǝnmākǝ (Margraten), schouwen: schouwen (Heugem), sxǫwǝ (Amby), uitbaggeren: ūtbagǝrǝ (Blerick), uitdiepen: uitdiepen (Venlo), ūtdipǝ (Baarlo, ... ), ūtdēpǝ (Amby, ... ), ūu̯tdēpǝ (Heerlerheide), uitgraven: ūtgrāvǝ (Amby, ... ), uitmootsen: ūtmyǝtšǝ (Valkenburg), uitmotten: ūtmutǝ (Vrusschemig), uitscheppen: ytsxø̜pǝ (Wellerlooi), ūtsxɛpǝ (Welten), ūtšøpǝ (Margraten), uitschieten: ūtšētǝ (Leveroij, ... ), uitsmijten: ø̜i̯tsmītǝ (Middelaar), ūtšmītǝ (Houthem), uitvegen: ūtvē̜gǝ (Leveroij), vegen: vegen (Grathem, ... ), vē̜gǝ (Afferden, ... ) Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.] I-8
een spade breed spitten een schup breed (graven): ēn šø̜p˱ brēt (Doenrade), ęŋ šø̜p˱ brē.t (Simpelveld), ̇ęi̯n šø̜p˱ brę̄ ̝t (Cadier), een schup breed (spaden): iǝn sxøp˱ briǝt (Merselo), ęn sxøp˱ brēt (Mook, ... ), ǝn sxøp˱ briǝt (Horst, ... ), een spit breed (spaden): īǝnǝ spę̄t˱ brīǝt (Lottum), een voor breed (spaden): iǝn vūǝr briǝt (Aijen), ęi̯n vōr briǝt (Kronenberg), ęi̯n vǭr bręi̯t (Heythuysen), met enkele voor (omspaden): met˱ eŋkǝl vǭr (Nunhem), met één voor (omspaden): męt˱ ęi̯n vōr (Tegelen) De grond omspitten met een voor die ongeveer zo breed is als het blad van de spade. [N 11A, 148e; N 11, 65b add.] I-1
een spade diep spitten een graafschup diep (graven): ęŋ grãfšøp˱ dēp (Simpelveld), een schup diep (graven): ēn šø̜p˱ dēp (Doenrade), ̇ęi̯n šø̜p˱ dēp (Cadier), een schup diep (spaden): īǝn sxøp˱ dīp (Merselo), ǝn sxøp˱ dēp (Horst), een spit diep (spaden): iǝnǝ spēt˱ dīp (Aijen), īǝnǝ spę̄t˱ dēp (Lottum), ę ̞nǝ spēt˱ dīp (Blitterswijck, ... ), ęnǝ spę̄t˱ dēp (Kronenberg), een steek diep (spaden): ęi̯nǝ stēk˱ dēp (Heythuysen), ǝnǝ stēk˱ dīp (Mook, ... ) Bij normaal spitwerk wordt de grond ter diepte van één spadesteek omgewerkt. [N 11A, 148d; monogr.] I-1
een spel kaarten boek: boek (Leopoldsburg), bohk kaorte (Stal), (= alle kaarten)  de boek (Bilzen), Hef eens aan het boek.  bō:k (Meeswijk), kaarten (mv.): kaart (Maasbree), kotten (Eigenbilzen), kowerten (Eksel), kaartenspel: kâtespél (Montzen), kaartspel: e koatspjeul (Eigenbilzen), kaartsjpel (Swalmen), kaatsjpel (Bocholtz, ... ), kautspel (Jeuk), pakje: pēͅkskə (Opglabbeek), Sub pak.  ə peͅkskə kø͂ͅərtə (Hamont), speelkaarten (mv.): sjpeelkaart (Reuver, ... ), sjpēlkārt (Heel), sp"lkārt (Maastricht), speelkaart (Zonhoven), speulkaart (Blerick, ... ), spel: e spel kaarte (Gulpen), e spjeul koate (Eigenbilzen), een sjpeel kaart (Herten (bij Roermond)), ei speul kaart (Tungelroy), sjpeel (Beesel, ... ), sjpeel kaarte (Guttecoven), sjpeel kaate (Epen), sjpel (Doenrade, ... ), sjpel kātə (Heerlen), sjpeul (Mheer), sjpēͅl kātə (Eys), sjpeͅl (Nieuwenhagen, ... ), sjpieel (Klimmen), sjpieelkaarte (Ten-Esschen/Weustenrade), sjpiel (Merkelbeek), sjpiel kaarte (Oirsbeek), sjpīəl (Amstenrade), sjpuul (Gronsveld), sjpuül (Gronsveld), sjpy(3)̄əl (Eijsden), sjpɛ̄l (Swalmen), sp"l (Kelpen, ... ), speal (Eys), speel (Heusden, ... ), spel (Born, ... ), spel kaart (Tienray), speul (Blerick, ... ), spēl (Bree), spiel (As), spil (Ingber, ... ), spuel (Sevenum), spul (Meijel), spuul (Weert), spøl (Meijel), a) e sjpeel kaarte.  e sjpeel kaarte (Roermond), Een spel kaarten.  spēəl (Meeswijk), Ik heb twee spellen kaarten bij.  späl koͅuərtə (Lommel), n Nuuj sjpeel kaarte.  sjpeel (Swalmen), Sub kaarspel.  e speul kaarte (Maastricht), Sub kaart, (1)b: Doa zèn 52 kaar.ten_èn e spee.l: Er zijn 52 kaarten in een spel.  spee.l (Hasselt), Sub kaart.  een spel kaarten (Zonhoven), ə sp"l kōͅərtə (Hamont), Sub kaat.  e sjpel kate (Kerkrade), Sub speel.  e speel kaate (Gemmenich), Sub spel, (1).  e spee.ël kao.rte (Zonhoven), een spel kaarten (Niel-bij-St.-Truiden), Sub spel.  een spel kaarten (Meeuwen), n spel kaarten (Zonhoven), ə sp"l kōͅərtə (Hamont), Sub spéel.  ë spéel kôot (Tongeren), spelletje: sjpielke (Wijlre), stok: sjtoek (Merkelbeek), sjtok (Brunssum, ... ), sjtoͅk (Hulsberg, ... ), stok (Echt/Gebroek, ... ), stok kaart (Maasbree), stok kaarten (Montfort), stook (Meijel), stoͅk (Gennep, ... ), stokje: stukske (Maastricht), støͅkskə (Ell) 1. Spel, hoeveelheid kaarten. || 2. (Volledig) spel kaarten. || 4. Set speelkaarten van 32 ofwel 52 stuks. || [Een pak speelkaarten]. || [Een spel kaarten]. || [Ein Spiel Karten]. || alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek] [N 112 (2006)] || Alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]. [N 88 (1982)] || Boek: 6. Een spel kaarten. || De pot in een kaartspel. || Een pakje kaarten. || Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] || Een spel kaarten. || Kaartspel (compleet stel speelkaarten). || Kaartspel. [ZND m] || Spel (bijv. kaarten). || Spel: 3. Stel benodigdheden voor een spel. || Spel: spel kaarten. III-3-2
een splits uitsmeden afpinnen: āfpenǝ (Stokkem), afpletten: āfplɛtǝ (Bleijerheide), haren: hārǝ (Nieuwenhagen, ... ), spitsen: spetsǝ (Lanaken), uithalen: ūshǫalǝ (Kerkrade), uitpinnen: ytpenǝ (Venray), ūtpenǝ (Horst  [(het zo dun en scherp mogelijk maken van het uiteinde van een koperen plaat door bewerking met de pinhamer)]  , ... ), verdunnen: vǝrdønǝ (Stokkem) De uiteinden van twee aaneen te voegen stukken metaal dun en spits uitsmeden om op deze wijze het aanhechtingsvlak van beide delen te vergroten. Om de in een splits uitgesmede uiteinden met elkaar te verbinden worden ze kort verhit, opgestuikt en vervolgens met hamerslagen aan elkaar gesmeed. Zie ook afb. 41. De uiteinden van wielbanden worden onder meer op deze wijze met elkaar verbonden. Zie ook het lemma "wielband". [N 64, 93b; N 66, 34b; N 33, 380] II-11
een steile helling hebben scherp liggen: šɛrp leqǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), scherp staan: šɛrp štoa (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), šɛrp šton (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]) Gezegd van een koollaag of pijler. [monogr.] II-5
een stijl aanpunten (een stijl) scherpen: šɛrpǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Domaniale]), (stempels) aanspitsen: (stempels) aanspitsen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), (stijl/stijlen) aanpunten: ānpønjtjǝ (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ānpøntǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Maurits]), āpøntǝ (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Julia]  [Emma]  [Wilhelmina]), (stijl/stijlen) aanspitsen: ā.špe.tsǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), ānšpetsǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Winterslag, Waterschei]), āšpetsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]  [Domaniale]), doppen: dø̜pǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale, Laura, Willem-Sophia, Oranje-Nassau II, Maurits]  [Domaniale] [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), spitsen: špetsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]) Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.] II-5