e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een muur opmetselen (de muur) op zijn hoogte metsen: op ˲zǝn hīx˱dǝ mɛtsǝ (Genk), (een muur) doortrekken: eŋ m ̇ūr dørǝxtrękǝ (Bleijerheide), (een muur) hoog halen: huǝx hǭlǝ (Venray), (een muur) opmetselen: opmętsǝlǝ (Waubach), opmɛtsǝlǝ (Hoensbroek), ǫpmɛtsǝlǝ (Neeritter, ... ), (een muur) opmetsen: opmɛtsǝ (Genk, ... ), ǫpmɛtsǝ (Bilzen, ... ), (een muur) optrekken: optrękǝ (Bree, ... ), ǫptre ̞kǝ (Heythuysen), ǫptrekǝ (Eijsden, ... ), ǫptrękǝ (Ell, ... ), (een muur) opwerken: ǫpwęrkǝ (Bilzen), (een muur) vaardig maken: vē̜rdex mākǝ (Klimmen), (een muur) zetten: zętǝ (Sint-Truiden), zɛʔǝ (Tessenderlo), (muren) optrekken: ǫptrękǝ (Tegelen), doortrekken: duǝrtrękǝ (Klimmen), laag voor laag metselen: lǭx ˲vø̄r lǭx mɛtsǝlǝ (Ell), laag voor laag omhoog halen: lǭx ˲vør lǭx˱ ømhuǝxhǭlǝ (Venray), met de volle laag optrekken: met ˲dǝ vǫl lǭǝx˱ optrękǝ (Hoensbroek), metselen: [metselen] (Eys, ... ), metsen: [metsen] (Lommel, ... ), muren: [muren] (Heerlen, ... ), op hoogte brengen: op hyǝx˱dǝ breŋǝ (Klimmen), op hoogte halen: op hø̄ǝx˱djǝ hālǝ (Leuken, ... ), opbouwen: ǫp˱bǫwǝ (Venlo), ophalen: ophǭlǝ (Leunen), opmetselen: opmętsǝlǝ (Milsbeek), ǫpmɛtsǝlǝ (Heerlen, ... ), opmetsen: ǫpmɛtsǝ (Houthalen), opmuren: opmūrǝ (Kerkrade), optrekken: optrękǝ (Hoensbroek, ... ), optrɛkǝ (Berverlo), ǫptre ̞kǝ (Zonhoven), ǫptrękǝ (Houthalen, ... ), ǫptrɛkǝ (Lozen, ... ), vaardig maken: vē̜dex mākǝ (Eys) Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.] II-9
een muur uitloden (het) lood zetten: hǝt loat zętǝ (Geulle), loǝt ˲zętǝ (Schimmert), lȳt ˲zɛtǝ (Meeuwen), ǝt lwǫat ˲zętǝ (Beek), afloden: aflȳtǝ (Meeuwen), aflōjǝ (Venray), āfluǝdǝ (Heerlen), āfluǝtǝ (Klimmen), āflwøǝtǝ (Ulestraten), āflwø̄tǝ (Beek), āflwǫajǝ (Beek), āflwǫatǝ (Beek), āflȳǝdǝ (Eys, ... ), de lood zetten: dǝ luǝt ˲zętǝ (Heythuysen), de muur lood zetten: dǝ mur lut ˲zɛtǝ (Genk), en mūr lwat ˲zętǝn (Uikhoven), een muur afloden: nǝ mur ǭflǫwtǝ (Bilzen), een muur controleren: eŋ m ̇ūr kǫntrolērǝ (Bleijerheide), een muur loden: e ̞ŋ mūr lūǝ (Heerlen), nǝ mur lǫwtǝ (Bilzen), nǝ mȳr lǭwǝ (Tessenderlo), ēn mūr lūǝdǝ (Jabeek), ęjn mūr luǝjǝ (Tegelen), ǝn mūr lø̄ǝ (Houthem, ... ), een muur naloden: ǝn mȳr nǭlōjǝ (Ottersum), een muur uitloden: e ̞ŋ mūr ūtlūǝ (Heerlen), nǝ mūr ūtlūtǝ (Maastricht), ēn mūr ūǝtlūǝdǝ (Hoensbroek), het lood aflaten: ǝt lūǝt˱ āflōtǝ (Sint-Truiden), het lood derop houden: ǝt luǝt ˲drǫp hǫwǝ (Bleijerheide), in het lood zetten: en ǝt lū.t ˲zętǝ (Waubach), loden: luwǝn (Tessenderlo), luǝjǝ (Lozen), luǝtǝ (Haler, ... ), lyǝtǝ (Panningen), lȳtǝ (Bree, ... ), lōjǝn (Leunen), lōtǝ (Mopertingen), lōǝtǝ (Leuken, ... ), lūdǝ (Mesch, ... ), lūtǝ (Tungelroy), lūǝtǝ (Sint-Truiden), lǫjǝ (Susteren), lǭtǝ (Weert), loodsen: lūtsǝ (Noorbeek, ... ), met lood controleren: met lǭt kǫntrolērǝ (Montfort), naloden: nǭl ̇ūtǝ (Herten), nǭluǝtǝ (Ell), peilen: pęjlǝ (Oud-Caberg), profileren met profiel: prǝvelē̜rǝ mɛt prǝvil (Gronsveld, ... ), te lood zetten: tǝ luǝt ˲zetǝ (Meijel), uitloden: ūtlyǝ (Klimmen), ūtlyǝtǝ (Helden, ... ) De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b] II-9
een muur voegen een gevel voegen: nǝ gęvǝl vugǝ (Lommel), nǝ gšvǝl vō ̝gǝ (Meeuwen), ęjnǝ gēvǝl vōgǝ (Herten, ... ), een muur invoegen: eŋ mūr evōgǝ (Bleijerheide), ēn mūr envōgǝ (Uikhoven), ęjn mūr envōgǝ (Beek, ... ), een muur voegen: nǝ mȳr vugǝ (Tessenderlo), nǝ mūr vōgǝ (Maastricht), ēn mūr vōgǝ (Uikhoven), ēn mūǝr vōgǝ (Jabeek), ǝn mūr vōgǝ (Susteren), gevelvoegwerk: gēvǝlvōxwęrǝk (Montfort), invoegen: envōgǝ (Rothem), evōgǝ (Epen, ... ), voegen: v ̇ōgǝ (Echt), vugǝ (Berverlo, ... ), vuǝgǝ (Venray), vȳgǝ (Sint-Truiden), vø̄.gǝ (Tungelroy), vōgǝ (Bree, ... ), vōǝgǝ (Oud-Caberg), vūgǝ (Bilzen, ... ), vǫwgǝ (Sittard), voegwerk: vōxwęrǝk (Venlo), vūxwē̜rǝk (Venray) De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 √† 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.] II-9
een muur waterpassen controleren met de waterwaag: kǫntrolērǝ met ˲dǝ wasǝrwǫax (Bleijerheide), een muur waterpassen: nǝ mūr wātǝrpasǝ (Maastricht), ēn mūr wātǝrpasǝ (Hoensbroek), meten: mētǝ (Oud-Caberg), pas controleren: pas kǫntrolē̜rǝ (Bree), passen: pasǝ (Sint-Truiden), pasǝn (Lommel), uitpassen: utpásǝ (Lozen), uitwaterpassen: øtjwatǝrpasǝ (Meijel), ūtwātǝrpasǝ (Beek, ... ), wagen: wǫagǝ (Heerlen), waterpas zetten: wātǝrpas ˲zętǝ (Waubach), wǭtǝrpas ˲zɛʔǝ (Tessenderlo), waterpassen: wātǝrpasǝ (Beek, ... ), wǫtǝrpasǝ (Bilzen), wǭtǝrpasǝ (Mopertingen, ... ), waterwagen: wasǝrwǫagǝ (Kerkrade) De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.] II-9
een naar boven schelend oog (een) schele: (een) schele (Meeswijk), sxēlǝ (Bokrijk), sxēǝlǝ (Gingelom), sxē̜lǝ (Sevenum, ... ), šē̜lǝ (Genk, ... ), glasoog: glāsu̯x (Swalmen  [(de kleur van de iris is grijs tot wit)]  ), glazen oog: glāzǝn ǫu̯x (Valkenburg), glazeren oog: glāzǝrǝ ǫu̯x (Grevenbicht / Papenhoven), loenser: lunsǝr (Bergen  [(paard dat naar boven loenst of loert)]  , ... ), loerzak: lūrzak (Velden), scheef oog: šęi̯f ǫu̯x (Maxet), scheel: skiǝl (Opheers), sxeǝl (Herk-de-Stad), sxē̜l (Venray), šēl (Maastricht), scheeloog: šɛ̄lǫu̯x (Schimmert), vlekoog: vlɛkuǝx (Achel  [(vlek op het rechter oog)]  ), witoog: wetuǝx (Neerpelt  [(met een witte vlek)]  ) [N 8, 90v] I-9
een nachtmerrie hebben aardig dromen: aordig gedruumd (Eksel), bereden van ...: berên van ... (Zolder), bereden worden: bərēn wīrə (Hasselt), de maar berijden: de mar berijən (Lozen), de maar gehad hebben: `ch heb de moar gad (Mielen-boven-Aalst), ich heb de moar gehad (Bilzen), ich heb de moër gad (Buvingen), ix-øͅptə mōər gəhat (Bommershoven), xeͅb də mōͅr gat (Sint-Truiden), xhəptə moͅ gəhat (Gelinden), de maar heeft mich bereden: de ṃar hit mix bereijen (Sint-Huibrechts-Lille), de maar heeft mich gereden: de maar heet mich gereeje (Geistingen), de maar heet mich gereën (Houthalen), de maar heèt mich gereje (Molenbeersel), de meeër hêt mig gereejë (Lanklaar), də mar hēͅt mix gərījə (Rotem), də mā:r hēͅ:t məx xərējə (Opgrimbie), [vgl. grijs merrie (trefw. nevel), cf. P 188: grejs mere]  de mâ-r hèt mich geréë (Wellen), de maar heeft op mich gezeten: de moër hee op mich gezeëte (Velm), de maar heeft op mij gelegen: de nāch héèt te môr op mij gelêge (Rosmeer), dromen: eͅx heͅm gedroͅmt (Sint-Huibrechts-Lille), ix xaep gədrūmt (Hasselt), Meestal.  druime (Amby), ik heb gedeeld: ix høp gədaelt (Maastricht), ik heb opgevaren: Meest gezegd.  ix høb upxəvo:rə (Tongeren), maarrijden: maar ri-jen (Mechelen-aan-de-Maas), slecht dromen: Geen woad.  slecht droomen (s-Gravenvoeren), van de maar bereden zijn: berije(n) van de maar (Lanaken), ig bën van də mōͅr bərieə (Martenslinde), van de maar gereden zijn: van der maar gereejə (Montzen), van de maar rijden: vanə mārə rejə (Paal), van de nachtmaar bereden zijn: ex bän van də naxtmēr bərēən gəwēst (Linde) nachtmerrie [ZND B1 (1940sq)] || Nachtmerrie; hoe vertaalt gij, fr. jai eu le cauchemar? [ZND 05 (1924)] III-1-2
een neerbraak afdiepen een gezenk maken: ǝ jǝzęŋk mākǝ (Kelmis) Afdiepen van een neerbraak was werk van de schachthouwer. [monogr.] II-4
een nieuwe knecht of meid aanleiden aanleiden: aanleiden (Montfort), aanleien (Kesseleik), aanleinen (Stein), haardleiden: haardleije (Thorn, ... ), halen: hieele (Ell, ... ), hiele (Ittervoort), hōͅlə (Tienray), cf. WNT: haal (III), het getakte ijzer, of anders de ketting, waaraan de ketel of pot over t vuur wordt gehangen.  haole (Venray), ze brachten dan 1 liter genever mee  holen (Oirlo), inhalen: Oud ritueel bij aannemen van nieuwe knecht of dienstmaagd.  inhoale (Brunssum), vichteren: [Vgl. WNT sub vichteren: [...] Fichteren, o.w. het vertrekken van een knecht of meid van den eenen meester naar den anderen (N.-Limb.), Schuerm. [1870].]  fichtere (Venray) Het feest dat gehouden werd als een nieuwe gehuwde meid of knecht ingewijd werd [aanleiden, haardleiden]. [N 88 (1982)] || Inhalen, binnenhalen. III-3-2
een nieuwe luchtleiding ophangen een nieuwe luftroer ophangen: ǝn nyj luftrø̄r ophaŋǝ (Kelmis) [monogr.] II-4
een ondersteuning plaatsen een bouw zetten: ǝnǝ bōw zetǝ (Kelmis) Het op een bepaalde manier plaatsen van een ondersteuning. Zie afb. 48. [monogr.] II-4