e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een beitel slijpen aanzetten: ānzetǝ (Venlo), ānzętǝ (Heel), scherp maken: šɛr(ǝ)p mǭkǝ (Bilzen), slijpen: slē̜pǝ (Diepenbeek, ... ), slē̜ǝpǝ (Leopoldsburg), slęjpǝ (Bilzen, ... ), slīpǝ (Dilsen, ... ), šlī.pǝ (Tegelen), šlīfǝ (Bleijerheide), šlīpǝ (Heel, ... ) De beitelsnede scherp maken met behulp van de slijpsteen. [N 53, 48a; N 53, 110; monogr.] II-12
een beitel wetten aanzetten: ānzetǝ (Posterholt), ānzętǝ (Tegelen), afbramen: af˱brāmǝ (Heel), āf˱brǭmǝ (Herten, ... ), afwetten: afwɛtǝ (Leopoldsburg), āfwɛdǝ (Mechelen), āfwɛtǝ (Stein), breem wegslijpen: brīǝm wɛxslē̜jpǝ (Dilsen), de braam afwetten: dǝ brām afwętǝ (Ottersum), de braam wegdoen: dǝ brǭm wɛx˱dōn (Herten), de draad afslijpen: dǝr drǫat˱ āfšlīfǝ (Bleijerheide), op een oliesteen zetten: ǫp˱ ǝn ǭlištęjn zętǝ (Sint Odilienberg), vamen: vē̜mǝ (Bilzen), vamen afdoen: dǝ vǭmǝn, vē̜m ǭf˱dūn (Bilzen), wetten: wętǝ (Dilsen, ... ), wɛtǝ (Posterholt, ... ) De kleine oneffenheden die bij het slijpen zijn gevormd op de snede van de beitel met behulp van een wetsteen verwijderen. Zie ook afb. 72. [N 53, 48b] II-12
een berisping krijgen afgekamd worden: aafkeime (Tungelroy), een berisping krijgen: berisping krijgen (Peer), een charge meekrijgen: een sjars mèt kriegen (Uikhoven), een cheque krijgen: ən sjEk KrEgen (Rotem), ən suEk krEəgən (Dilsen), een dikke sigaar krijgen: ōn dikke segaar krêge (Beverlo), een saus krijgen: ein saus kriegen (Bocholt), soͅws krigən (Maaseik), een sigaar krijgen: een səgaaər krijgen (Niel-bij-St.-Truiden), ein segaar kriegen (Bocholt), ein sigaar kri-jge (Bree), segaar kriegen (Neeroeteren), sigaar kriegen (Neeroeteren), səgār kregə (Bree), wordt meer gezegd van groote personen  En sigaar kriegen (Helchteren), een sigaartje krijgen: een sigèerke kriegen (Uikhoven), een uitbuffeling krijgen: ein oetbuffeling kriegen (Bocholt), een waarschuwing krijgen: ein woarsjuûwing krige (Bree), erlangs krijgen: er langs kriege (Kaulille), er langs krijgen (Kaulille), ervanlangs krijgen: ter va lèngs krêge (Beverlo, ... ), gekijf krijgen: gekijf krijgen (Opglabbeek), gescheld krijgen: gesjel kriegə (Opglabbeek), get naar zijn kont krijgen: gét nao zen kónt kriegen (Uikhoven), het gezegd krijgen: dèe krèeg ⁄t gezag (Gulpen), op de kop krijgen: óp də kòp krīēgə (Gennep), op zijn hoofd krijgen: (hut = hoofd).  op z⁄n hut kriege (Caberg), saus mee krijgen: saos mij krégə (Loksbergen), uitgeschobd krijgen: den krieg ze uûtgeschoept (Oirlo), oetgesjoeptj kriege (Neer), uitgeschobd worden: oetgesjoeptj weure (Neer), uitschelding krijgen: uutsjelling kriegen (Reppel), wat meekrijgen: Wa mee krēgen (Hechtel) berispt, uitgescholden worden || een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een standje, berisping krijgen || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || een uitbrander krijgen || hoe zeg je: een vermaning, een berisping krijgen (woord op -ment) ? [ZND 41 (1943)] || iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)] || uitbrander (geven of krijgen) || vermaning III-1-4
een bevel opvolgen doen: doon (Melick, ... ), gehoorzaam doen: gehuurzaam doon (Venlo), gehoorzamen: gehoorzame (Haelen, ... ), gehoorzamen (Meeuwen, ... ), gehoërzaam (Merkelbeek), gehōērzame (As), gəhoerzaamə (Maastricht), gəhoerzáámə (Maastricht), gəhōērzāāmə (Nieuwenhagen), gəhōērzáámə (Venlo), horen: huujərə (Loksbergen), huure (Amby, ... ), hūūërə (Nieuwenhagen), hûurə (Heerlen), luisteren: leesteren (Eigenbilzen), leestərə (Vlijtingen), loastere (Vaals), loe.stərə (Kelpen), loeēstere (Herten (bij Roermond)), loestere (Beek, ... ), loesteren (Born, ... ), loesterə (Doenrade, ... ), loesturu (Brunssum), loestərə (Beesel, ... ), loestərən (Urmond), loēstere (Voerendaal), loéstere (Gronsveld), loëstere (Sevenum), lōēstere (Maasbree), lōēsterə (Oirsbeek), lōēstərə (Heel, ... ), lŏĕstere (Sevenum), lŏĕstərə (Epen, ... ), lu.stərə (Eys), luistere (Hoeselt), luisteren (Heythuysen, ... ), lusjtərə (Meijel), lusteren (Meijel), luustere (Caberg, ... ), luusteren (Maastricht), luusterre (Venray), luustərə (Maastricht, ... ), lūūstərə (Maastricht, ... ), lŭŭstere (Meerlo), lŭŭsterə (Gennep), lu⁄steren (Eksel), lystərə (Meeuwen), lówstere (As), lôestere (Swalmen), lôêstərə (Amstenrade), lûstere (Bree), lüstere (Tienray), (gewoon).  lōēstere (Mheer), pareren (<lat.): (sterk!).  pareere (Mheer), WNT: pareeren (I), Uit lat. parêre, gehoorzamen, overgenomen in de rechtstaal en vandaar ook in ruimer gebruik. Van een bevel, eene opdracht enz. Het volvoeren, volbrengen, nakomen.  pareerə (Doenrade, ... ), parere (Eys, ... ), pareren (Montfort, ... ), parère (Klimmen), pàrēērə (Nieuwenhagen), pàrreerə (Heerlen), pâréren (Schimmert), uitvoeren: oetvoere (Maastricht), ówtvēre (As) een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] III-3-1
een blauwtje lopen afgezegd: aafgezeed (Houthalen), afmaken: aâfmaaken (Eksel), afvrijen: aafvrijen (Eksel), blauwtje gelopen: blauwtje gelopen (Beesel, ... ), blauwtje lopen: blewke lope (Eigenbilzen), bot vangen: bòt vangen (Eksel), dat meidje heeft hem de bons gegeven: det medje heet um de bons gegeven (Panningen), dat meidje heeft het uit gemaakt: det medje heet ’t oet gemakt (Panningen), de bons (krijgen): den bóns (Meijel), de bons gekregen: de bons gekregen (Maasbree, ... ), de bons krijgen: de bóns kri-jge (Bree), die had hem wandelen geschikt: dei haat’m waandele gesjikt (s-Gravenvoeren), die heeft daar ook nog een blauwe gelopen: die het doa ok nog ’n blouwe geloupe (Gors-Opleeuw), die heeft hem daar omgelopen: die heeft hem daar omgelopen (Dilsen), die heeft het gekloot: dae heeget gekloeedj (Nederweert), die zag hem komen: vroeger  die zoug hum komme (Nieuwstadt), een blauw lopen: ’n blaw loüpe (Gronsveld), een blauwe gelopen: ne blooë geloepe (Genk), nen blauwe geloepen (Meijel), een blauwe lopen: #NAME?  ene blewwe lopen (Eigenbilzen), een blauwe oplopen: ənə blouwə(n) oploupə (Geistingen), een blauwe scheen gekregen: eine blauwe sjeen gekregen (Geleen), een blauwe scheen gelopen: ’n blow scheen geloape (Mechelen-Bovelingen), een blauwe scheen krijgen: ən blauw sjeen krîegə (Geistingen), een blauwe scheen lopen: ’n blauwe scheen lopen (Eksel), sjêjn = scheen  en blàu sjêjn làupe (Gors-Opleeuw), een blauwtje gelopen: een blauwtje gelaupe (Blerick), hè heet ein blauwtje geloupen (Panningen), én bloawtje geloepen (Arcen), ’n blawtje gelaupe (Tegelen), een blauwtje lopen: ’n bloutsje loupe (Maastricht), een blauwtje opgelopen: een blauwtje opgelopen (Geistingen), een blauwtje oplopen: een blauwtje oplopen (Geistingen), een korfje gekregen: verouderd  ’n körfke gekrege (Tegelen), een paar blauwe schenen opgelopen: ’n paar blauwe schenen opgelopen (Hasselt), er is tegen de lamp gelopen: ’r ès tege de laamp gelaope (Kanne), hat der puns kregen: hat d’r puns kreege (Vijlen), hat een korf kregen: hat ne kurref kreege (Vijlen), heeft zijn bon gekregen: heeft zijn bon gekregen (Lauw), het afmaken: het afmooke (Beverlo), het fortuin is uit: ət fərtuun is ôêt (Meterik), het hat hem wandelen geschikt: het haat’m waandele gesjikt (s-Gravenvoeren), het heeft hem de zegen gegeven: het meisje heeft hem de zegen gegeven; zoals de priester de zegen geeft aan het kerkvolk als ze weggaan  ’t hat ’m d’r zinge gegêêve (Mheer), het is af: ’t is af (Jeuk, ... ), ’t és ôôf (Tongeren), het is af tussen die twee: ’t és ôôf tùssë diej twee (Tongeren), het is afgeketst: aafketsen  het is aafgeketst (Eksel), het is afgemaakt: het is afgemaakt (Kerkhoven), het is gedaan: het is gedaan (Kerkhoven), het is uit: ’t is ōēt (Eksel), het is uit tussen die twee: het is oet tusjje die twieë (s-Gravenvoeren), het is zwart: ’t is zwart (Kerkhoven), het uitmaken: (het) oêtmaaken (Eksel), het oëtmaken (Neeroeteren), het was niet henneke van pas: ook menneke  het wás nie henneke van pas (Eksel), het zag hem nog nit staan: het zoog um nog neet staon (Venlo), hij had zich een blauwe gelopen: (h)é (h)auw zich eine blauwe geloape(n) (Stokkem), hij heeft daar zijn erwten uit: hij hit doo zen aêrten oêt (Eksel), hèè hèèt doa zi-jn erten ût (Bree), hij heeft de bons gekregen: hae haet de bóns gekriege (Bocholt), heej hittə bóns chəkreegən (Lommel), hieje hedt de bons gekregen (Vliermaalroot), hij heeft de bons gekregen (Alken, ... ), hij heeft een blauwe gelopen: he het ’n blauwe gelaupe (Vechmaal), hij heeft ene blauwe gelope (Hoepertingen), hij heeft ne blauwe gelopen (Zonhoven), hij heeft een blauwe opgelopen: hè hèèt eine blauwe opgeluipe (Bree), hij heeft een blauwe scheen gelopen: hij heeft een blauwe scheen gelopen (Diepenbeek), hij heeft een blauwtje gelopen: hae haet ein blauwtje gelaupe (Venlo), hae haet ein blauwtje geloupe (Venlo), hij heeft een blauwtje gelopen (Maastricht), hê het enne blôwe gelope (Hoeselt), hij heeft een blauwtje opgelopen: he hèèt e blewke opgeloape (Eigenbilzen), hij heeft een bok geschoten: hij heeft een bok geschoten (Diepenbeek), hij heeft hem afgedaan: hae haet ’m aafgedaon (Geleen), hij heeft het uitgemaakt: hae heet ’t oetgemaaktj (Kinrooi), hij heeft op een aas gekauwd: aos"is het harde gedeelte in een stuk hout waar een tak is ontstaan  hae haet op eine aos gekowd (Kessel), hij heeft zich buts gelopen: he heet zich böts geloupen (Uikhoven), hij heeft zich daar een blauwe gelopen: hee häet zich (dao) nə blauwe geloupe (Mechelen-aan-de-Maas), hij heeft zich een blauw gelopen: he heet zich een blauw geloopen (Uikhoven), hij heeft zich een blauwtje gelopen: e hat zich ë blauwtje geloope (Mheer), hae haet ein blauwtje gloupe (Venlo), hae haet zich ei blawtje geloupe (Herten (bij Roermond)), hee het zich è blawtje geloape (Itteren), hij heeft zijn bon gehad: hê hèt zënë bon g’hat (Hoeselt), hê hèt zënë bong g’hat (Hoeselt), hij heeft zijn bon gekregen: he heet ziene bong gekregen (Uikhoven), hè hèèt zènne bóng gekrege (Zutendaal), hê hèt zënë bóng gëkreegë (Tongeren), hij heeft zijn erwten gekregen: #NAME?  héé héét zĭĕn értə gəkrĭĕggə (Beek (bij Bree)), hij heeft zijn knie gestoten: hên häs sien knie gestoeten (Arcen), hij heeft zijn opzeg gekregen: scherts.  hie hee.t zènen ópzeg gekree.ge (Zolder), hij is afgewezen: hei is afgewezen (Neerpelt), hij is boets gelopen: hea is boets gelope (Hulsberg), hij is daar op de koffie gekomen: (h)é is doa op de koffie gekomme(n) (Stokkem), hij is van een kale reis thuisgekomen: hij is van een kaal reis thuisgekomen (Meeuwen), hij kos er geen voet binnen krijgen: hij kós ter ginne voet binne krieggen (Eksel), hij kreeg geen been aan de grond: hei kreeg gei bein aan de grondj (Schinnen), hij liep hard maar hij kwam er niet: hij lüp hoard mer hij kwaamp er nie (Eksel), hij liep zich een blauwtje: nu  hè leip zich ei blauwtje (Nieuwstadt), iemand door zijn kuil rijden: iemmed door zen kuuël rijen (Eksel), iemand onder zijn duiven schieten: iemmed onder zen doûve schietten (Eksel), iemands lief afpakken: iemands lief afpakken (Eksel), kous op de kop: kous op de kop (Sevenum), laten zitten: loate zitte(n) (Rekem), niet kunnen krijgen: nie kunne krieggen (Eksel), op zijn boom rijden: lett. op zijn zitvlak rijden  op zunne boom rieje (Tungelroy), tegen de lamp gelopen: tegen de lamp gelopen (Houthalen), ze hebben hem tegen zijn schenen gestampt: ze hebben hm tiegen zien chiene gestampt (Bree), ze heeft er afgedankt: se hééj ter afgedank (Vorsen), ze heeft hem afgedankt: ze hee.t hum aafgedánkt (Zolder), ze heeft hem er vandoor geschikt: ze het heum te van door geschik (Mechelen-Bovelingen), ze heeft hem laten staan: ze hèèt hem loate stoan (Bree), zij het hum loate staan (Gors-Opleeuw), ze heeft hem laten zitten: ze heeft hem laten zitten (Meeuwen), ze hèèt ’m laote zitte (Kanne), ze heeft hem wandelen geschikt: ze het heum waandele geschik (Mechelen-Bovelingen), ze heeft hem wandelen gestuurd: ze hee.t hum wa.ndele gestuurd (Zolder), ze heeft het afgemaakt: ze hej het afgemôkt (Jeuk), ze het het oafgemak (Wellen), ze hèt het ōāfgemŏak (Hoeselt), zë hèt ’t ôôf gëmok (Tongeren), zə hit ət aofchəmaokt (Genk), ze wou hem niet: vroeger  ze wol hum neit (Nieuwstadt), ze zag hem niet staan: vroeger  ze zoug hum neit sjtaon (Nieuwstadt), zich een plaat tikken: zich ’n plaat tieke (Cadier), zich een roetsen: zich èène roetse (Cadier), zij heeft het uitgemaakt: ziej heet ’t oetgemaaktj (Kinrooi), zijn cong krijgen: zenne congé krijge (Wellen), zijn dooppapieren krijgen: zen doppepieren krijge (Wellen), zijn lichtje brandde daar niet: ze liechteke brande doo nie (Eksel), zijn portemonnee was te dun: zènne portemenee wás te dun (Eksel) Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking [N 115 (2003)] || Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: hij heeft een blauwtje gelopen. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? [N 115 (2003)] || een andere benaming voor: hij heeft een blauwtje gelopen. Als een jongen door een meisje wordt afgewezen zegt men wel: --. Kent u voor dit feit in uw dialect een andere uitdrukking? (bv. hij heeft een blonde gelopen, een blauwe scheen krijgen, enz) [DC 52 (1977)] || een blauwtje lopen III-2-2
een bochel inwerken bult derin brengen: bø̜lt dǝren breŋǝ (Tegelen), bult in de jas maken: bølt en dǝ jas mākǝ (Reuver), de jas naar een bult snijden: dǝ jas nuǫ nǝ bø.lt snęjǝ (Zolder), een bult derin werken: ęnǝ bø̜lt dren węrkǝ (Venlo), een bult in de jas snijden: nǝ bø.lt en ǝ jas snęjǝ (Zolder), een bult in de jas werken: ęnǝ bølt en dǝ jas wē̜rǝkǝ (Meijel), een kroft in de jas werken: ǝn krof en nǝ jas węrkǝn (Eisden), een kroft inwerken: nǝ kruf ęnwęrkǝ (Bilzen), een pochel in een jas werken: enǝ pǫxǝl en nǝ jas węrkǝ (As), een pokkel derin werken: ęjnǝ pokǝl dren werkǝ (Geleen), een pokkel in de jas werken: ęjnǝ pokǝl en dǝ jas wē̜rǝkǝ (Meerssen), ǝnǝ pukǝl en dǝr jas werkǝ (Ransdaal), een pokkel in een rug maken: ǝnǝ pukǝl en ǝnǝ rǫk mākǝ (Montzen), een pokkel inwerken: ęjnǝ pø̜kǝl enwerkǝ (Nieuwstadt), ęjnǝ pø̜kǝl enwęrkǝn (Stein), ǝnǝ pukǝl enwerkǝ (Doenrade), het model van de rug in de jas brengen: ǝt modǝl vān dǝ røk in dǝ jas breŋǝ (Eijsden), in een piet verwerken: ęn nǝ pet vǝrwęrkǝ (Bilzen), inpersen: enpērsǝ (Maastricht), instrijken: instrijken (Hopmaal, ... ), meer stof toegeven en dresseren: mīǝ štof tsǫwgē̜vǝ ęn dręsīrǝ (Bleijerheide), pokkelen: pukǝlǝ (Herten), pykǝlǝ (Herten), pøkǝlǝ (Herten), rug inpersen: rø̜k enpęrsǝ (Echt), rugrondte inwerken: rø̜krondǝ inwęrkǝ (Lanaken), uitbuilen: ūtbȳlǝ (Lutterade), vergroten en ophalen: vergroten en ophalen (Opglabbeek) Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89] II-7
een boogje breken boog breken: buǝx brę̄kǝ (Bilzen), een bolle kant aan het glas breken: nǝ bǫlǝ kanjtj ān ǝt glās brę̄kǝ (Roggel), een boogje breken: een boogje breken (Lommel), ǝn bø̄xskǝ brę̄kǝ (Meijel), een goede kant aan het glas breken: nǝ gōjǝ kanjtj ān ǝt glās brę̄kǝ (Roggel), geboogd breken: gǝbø̄xt brę̄kǝ (Milsbeek), glas in bogen breken: glas in bogen breken (Zonhoven), het glas breken: ǝt glǭs brę̄kǝ (Bilzen), rondbreken: roŋkbręxǝ (Bleijerheide) Het schrapglas in gebogen vorm breken, zodat men daarmee de zool kan schrappen. [N 60, 119c] II-10
een boom omhakken afdoen: āf˱dōn (As), kappen: kappen (Leopoldsburg), kapǝ (As, ... ), omhouwen: omhǫwǝ (Sint Odilienberg, ... ), ømhǫwǝ (Sevenum, ... ), omkappen: ømkapǝ (Diepenbeek, ... ), vellen: vɛlǝ (Bleijerheide, ... ) Een boom met behulp van een bijl omhakken. Zie ook het volgende lemma. [N 50, 10a; N 75, 113a; monogr.] II-12
een boom omzagen afzagen: af˲zōgǝ (Leopoldsburg), omzegen: omzē̜gǝ (Dilsen), zegen: zē̜gǝ (As) Een boom omzagen met behulp van een trek- of boomzaag. Zie ook dat lemma. [N 75, 115a] II-12
een boomstam afschrijven afmarkeren: afmarkęjǝrǝ (Tessenderlo), afritsen: afretsǝ (Hamont), aftekenen: aftīkǝrǝ (Loksbergen) Een streepje kerven op de boomstam op de plaats waar gezaagd moet worden. De boomstam wordt vervolgens met behulp van een trekzaag in een aantal stukken gezaagd, die ieder de lengte van een klomp hebben. In Hamont (L 286) werd voor dit werk een motorzaag gebruikt. Zie ook de lemmata ɛtrekzaagɛ, ɛboomzaagɛ en ɛafkortenɛ in de paragraaf over de vaktaal van de houtzager.' [N 97, 42] II-12