e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefijzersmeedhamer bolhamel: bǫlhāmǝl (Maastricht), bolhamer: bǫlhāmǝr (Heijen, ... ), gewone smeedhamer: gǝwōnǝ šmēhāmǝr (Rothem), hamel: hǭmǝl (Bevingen), hoefhamel: hōfhǭmǝl (Zutendaal), hoefhamer: h ̇ofhamǝr (Kerkrade), hōfhāmǝr (Montfort), hoefhandhamer: hufhanthāmǝr (Helden, ... ), hoefijzerhamer: hōf˱īzdǝrhāmǝr (Weert), hōf˱īzǝrhāmǝr (Klimmen, ... ), hoefsmidshamer: hōfsmētshāmǝr (Neeritter), klopper: klǫpǝr (Ophoven), pinhamel: penhāmǝl (Swalmen), ronde bolhamer: rǫnǝ bǫlhǭmǝl (Jeuk), smeedhamel: smiǝ(h)ǭmǝl (Bilzen  [(wordt gebruikt bij het uithollen van de binnenkant van hoefijzers)]  ), smeedhamer: šmējhāmǝr (Heerlen), šmęjhāmǝr (Ten Esschen), voorhamer: vȳrhāmǝr (Brunssum), vuisthamer: vūshāmǝr (Brunssum, ... ) Een soort smeedhamer met aan de ene kant een tamelijk platte en aan de andere kant een halfronde kop, gebruikt bij het smeden van hoefijzers. In Q 116 was de bolle kant van de smeedhamer achthoekig, de platte kant vierhoekig met gebroken kanten. [N 33, 60; N 33, 83] II-11
hoefijzersmeedtang hoefijzertang: (h)ūf˱ęjzǝrtaŋ (Bilzen), hōf˱īzǝrtaŋ (Heerlen, ... ), hoeftang: hōftaŋ (Maastricht, ... ), huftaŋ (Loksbergen), smeedtang: smējtaŋ (Weert), smētaŋ (Geulle), šmējtaŋ (Reuver  [(met platte bekken)]  ), šmējtsaŋ (Simpelveld), šmētaŋ (Helden, ... ), šmɛ̄jtaŋ (Rothem), smis(se)tang: smestaŋ (Bevingen, ... ), vuurtang: vȳrtaŋ (Montfort, ... ), vø̄rtaŋ (Neeritter, ... ), vīrtaŋ (Bilzen  [(om een lip op het hoefijzer aan te trekken)]  ) Tang met platte bekken om hoefijzers tijdens het smeden vast te houden. [N 33, 34b; N 33, 174] II-11
hoefijzerstamper hoefstamp: hōfstamp (Neeritter), punthamel: pø̄nthǭmǝl (Zutendaal), stamp: stamp (Bevingen, ... ), štamp (Helden, ... ), stampbeitel: stamp˱bęjtǝl (Meerlo), štamp˱bęjtǝl (Herten), stamper: stampǝr (Loksbergen, ... ), stãmpǝr (Tessenderlo), stē̜mpǝr (Simpelveld), stẽ̜mpǝr (Heijen), štampǝr (Spekholzerheide), štɛmpǝr (Heerlen), stamphamer: stamphāmǝr (Weert), stampijzer: stamp˱īs˱dǝr (Weert), stomper: stumpǝr (Jeuk) Werktuig waarmee de nagelgaten in het hoefijzer gevormd, maar nog niet doorgeslagen worden. Zie ook afb. 226. Vergelijk de toelichting bij het lemma ɛritsbeitel van de hoefsmidɛ.' [N 33, 360] II-11
hoefmes beitel: bęjtǝl (Binderveld), grits: grets (Jeuk), het mes voor te kappen: t mɛ̄.s ˲vør tǝ kapǝ (Lauw), het staal: at stuǝl (Bilzen  [(voor het wit van de hoef)]  ), hoefbeitel: huf˱bęj.tǝl (Hamont), hoefkling: (h)ōfkleŋ (Uikhoven), hōfkleŋ (Kessenich), ōfklem (Eisden), ōfkleŋ (Opgrimbie), hoefkrabber: h ̇ofkrabǝr (Spekholzerheide), hufkrɛbǝr (Bevingen), hōfkrabǝr (Susteren), hoefkratser: hōfkrɛtsǝr (Montfort), hoefmes: (h)ūfmɛs (Bilzen  [(voor hoorn)]  ), hōfmɛs (As, ... ), hu.fmɛ.s (Overpelt), hu.fmɛs (Eksel), hufm ̇ɛs (Hechtel), hufmāǝ.s (Koninksem), hufme̜s (Hasselt), hufmɛ.s (Achel, ... ), hufmɛs (Beringen, ... ), hufmɛ̄ ̝.s (Kerniel), hufmɛ̄.s (Romershoven), hōfmɛts (Heerlen, ... ), hōfmɛ̄s (Zutendaal), hū.fmē̜ǝ.s (Gutschoven), hū.fmɛ̄.s (Hopmaal), hūfmɛs (Beverst, ... ), hūfmɛ̄ ̝.s (Guigoven), hűfmɛ̄.s (Sint-Lambrechts-Herk), hű̄fmɛ̄.s (Ordingen), hoefrenet: hōfrǝne̜t (Gronsveld), hōfrǝnɛt (Neeritter), hoornmes: hū.ǝrǝnmɛs (Bocholt), houwkling: howkleŋ (Geulle, ... ), hǫwklenk (Maastricht), hǫwkleŋ (Heerlen, ... ), kapmes: ka.pmɛs (Rijkhoven, ... ), ka.pmɛ̄.s (Hoeselt, ... ), kapmē̜.s (Broekom), kapmęs (Diets-Heur, ... ), kapmɛ.s (Sint Huibrechts Lille), kapmɛs (Aalst, ... ), kapmɛts (Boorsem, ... ), kapmɛ̄ ̝.s (Jesseren, ... ), kapmɛ̄.s (Berlingen, ... ), kápmē̜ǝ.s (Zepperen), kápmęs (Kerkhoven, ... ), kápmɛs (Brustem, ... ), kápmɛ̄.s (Gors-Opleeuw, ... ), klauw(en)tang: klǫwtaŋ (Well), klǫwǝtaŋ (Heijen), kling: kleŋ (Meeswijk, ... ), kortmes: kǫtmɛs (Munsterbilzen), krab: krɛp (Swalmen), krabber: krabǝr (Geulle, ... ), krɛbǝr (Helden, ... ), krabmes: krabmɛs (Bilzen), krats: krɛts (Bilzen  [(mes met haak)]  ), mes: me̜s (Heppen, ... ), mē̜.s (Bommershoven, ... ), mē̜ǝ.s (Hoepertingen, ... ), mę ̞s (Nerem), mɛ.s (Godschei), mɛs (Borlo, ... ), mɛts (Lanklaar, ... ), mɛ̄.s (Schulen, ... ), mɛ̄s (Boekhout  [(plus rasp)]  ), renet: rǝnęt (Geulle, ... ), rǝnɛt (Altweert  [(kromgebogen mes voor het verwijderen van overtollige hoorn alvorens een paard een nieuw hoefijzer onder te leggen)]  , ... ), rits: rets (Tessenderlo), schraper: šrē̜pǝr (Eigenbilzen), smidsemes: dǝ smē̜.tsǝmɛs (Millen), snijmes: sni ̞jmɛts (Maaseik), snē̜mɛs (Jeuk), snęjmɛ̄.s (Hopmaal), snippermes: snøpǝrmɛs (Molenbeersel), veegmes: vēxmɛ.s (Berbroek), vēxmɛs (Jeuk, ... ), vē̜xmɛs (Bilzen, ... ), vē̜xmɛts (Klimmen, ... ), vē̜xmɛ̄s (Zutendaal), voetmes: vutmɛs (Genk), vytmɛ̄.s (Vliermaalroot) Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181] II-11
hoefnagels beslagnagelen: bǝslǭ.xnø̜̄.gǝl (Kanne  [(enk -nǭ.gǝl)]  ), engelse hoefnagels: ɛ̄ŋǝlsǝ hufnāgǝls (Tessenderlo), franse hoefnagels: frānsǝ hufnāgǝls (Tessenderlo), gesmede nagelen: gǝsmīdǝ nø̜̄gǝl (Herderen  [(meer speciaal door smid gemaakt)]  ), hoefnagelen: hofnē̜.gǝl (Lanaken), hofnē̜ǝl (Spekholzerheide), hofnɛ̄l (Simpelveld), hu.fnē̜.gǝl (Eksel, ... ), hu.fnē̜gǝl (Achel, ... ), hufnie̜.gǝl (Hasselt  [(enk -nā.gǝl)]  ), hufniǝ.gǝl (Kerniel  [(enk -nǭ.gǝl)]  , ... ), hufnø̜̄.gǝl (Berg  [(enk -nǭ.gǝl)]  , ... ), hufnēgǝl (Halmaal, ... ), hufnē̜.gǝl (Genk, ... ), hufnē̜gǝl (Eigenbilzen), hufnęgǝl (Hechtel  [(enk -nā.gǝl)]  ), hufnīǝ.gǝl (Godschei, ... ), hufnɛ̄gǝl (Heijen, ... ), hūfniǝ.gǝl (Groot-Gelmen  [(enk -nǭ.gǝl)]  , ... ), hūfnø̜̄gǝl (Herderen), hūfnēgǝl (Diepenbeek  [(enk -nāgǝl)]  ), hø̜jfnē̜.gǝl (Vlijtingen  [(enk -nǭ.gǝl)]  ), hōfnie̜.gǝl (Rotem), hōfnø̜̄gǝl (Kanne), hōfnē.gǝl (Kessenich, ... ), hōfnēgǝl (Geulle, ... ), hōfnē̜.gǝl (As, ... ), hōfnē̜gǝl (Echt  [(enk -nāǝgǝl)]  , ... ), hōfnīǝ.gǝl (Elen  [(enk -nā.gǝl)]  ), hōvnē̜.gǝl (Bree, ... ), hōvnī.gǝl (Dilsen), hő̜wfnē̜.gǝl (Hees  [(enk -nǭ.gǝl)]  ), hū.fnø̜̄.ǝgǝl (Piringen), hūfniɛ.gǝl (Guigoven), hūfnø̜̄.gǝl (Bommershoven  [(enk -nǭ.gǝl)]  , ... ), hūfnīǝ.gǝl (Beverst, ... ), hūfnīǝgǝl (Godschei  [(enk -nā.gǝl)]  , ... ), hǫwfnø̜̄.gǝl (Val-Meer  [(enk -nǭgǝl)]  , ... ), ufnēgǝl (Sint-Truiden  [(enk -nāgǝl)]  ), ōfnē ̝ǝ.gǝl (Leut  [(enk -nāgǝl)]  ), ōfnē.gǝl (Boorsem, ... ), ōfnīǝ.gǝl (Maaseik, ... ), ūfne ̝ǝ.gǝl (Ordingen), ūfnē.gǝl (Melveren  [(enk -nāgǝl)]  ), ūfnē̜.gǝl (Bilzen), hoefnagels: (h)ūfnǭgǝls (Bilzen), (h)ūfnǭǝgǝls (Niel-Bij-Sint-Truiden), howfnā.gǝls (Lummen), hu ̞fnāgǝls (Meldert), hufniǝ.gǝls (Kortessem), hufnq.gals (Brustem), hufnā.gǝls (Beringen, ... ), hufnāgǝls (Donk, ... ), hufnē̜gǝls (Oostrum), hufnǭ ̞.gǝls (Wijer), hufnǭ.gǝls (Gelinden, ... ), hufnǭgǝls (Aalst, ... ), hufnɛ̄gǝls (Meerlo), huwfnā.gǝls (Halen, ... ), hōfnēgǝls (Ophoven), hū.fnīǝ.gǝls (Hoepertingen), hū.fnǭ.gǝls (Gutschoven, ... ), hūfniǝ.gǝls (Voort), hūfnā.gǝls (Paal), hūfnǭ.gǝls (Broekom, ... ), hūfnǭgǝls (Boekhout, ... ), hūxnā.gǝls (Heusden), hűfniǝ.gǝls (Alken, ... ), hűfniɛ.gǝls (Ulbeek), hűfnā.gǝls (Berbroek, ... ), uufnǭgǝls (Borlo), ū.fnīe̜.gǝls (Berlingen  [(enk -nǭgǝl)]  ), hoefsnagelen: hǫwfsnø̜̄..gǝl (Riemst  [(enk -nǭ.gǝl)]  ), hoefstompen: hufstø̄mp (Gennep  [(enk -stomp)]  , ... ), hōfste.mp (Wijshagen), hōfsto.mpǝ (Gellik), hōfstø.mp (Bocholt, ... ), nagelen: nī.gǝl (Weert), paardsnagels: pe̜ǝtsnǭ.gǝls (Vorsen), ritsijzernagelen: rets˱īzǝrnɛ̄l (Simpelveld), ritsnagelen: retsnēgǝl (Geulle  [(ovaal)]  , ... ), retsnēǝl (Spekholzerheide), retsnē̜gǝl (Herten, ... ), retsnɛ̄gǝl (Heijen, ... ), ritsnagels: retsnɛ̄gǝls (Meerlo), smeednagelen: smęjnē.gǝl (Sint-Truiden  [(enk -nāgǝl)]  ), smęjnīǝgǝl (Diepenbeek  [(enk -nāgǝl)]  ), smeednagels: smęjnǭ.gǝls (Heers), smis(se)nagels: smesnāgǝls (Laar), smesnǭgǝls (Wilderen), stampnagelen: stampnē̜gǝl (Geulle  [(vierkant)]  , ... ), stampnɛ̄gǝl (Heijen, ... ), štampnē̜gǝl (Helden, ... ), štampnē̜ǝl (Spekholzerheide), štampnɛ̄l (Simpelveld), stampnagels: stampnɛ̄gǝls (Meerlo) De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
hoefrasp halfraspel: hǭfraspǝl (Simpelveld), hoefrasp: (h)ūfrasp (Bilzen), hōfrasp (Heerlen, ... ), hufrasp (Heijen, ... ), hoefraspel: h ̇ofraspǝl (Spekholzerheide), hōfraspǝl (Herten, ... ), hufraspǝl (Well), hufrāspal (Oostrum), hoefvijl: hōf˲vīl (Montfort), hoevenrasp: hōvǝrasp (Herten), paardsrasp: piǝtsrasp (Bilzen), rasp: rasp (Bevingen, ... ), rǭsp (Helden, ... ), raspvijl: rasp˲vęjl (Bevingen, ... ), rasp˲vīl (Klimmen) Werktuig om de hoeven van paarden en andere dieren bij te werken. De hoefrasp heeft doorgaans een blad met een grove en een fijne kant en is voorzien van een arend. Er bestaan ook hoefraspen waarvan het blad verdeeld is in twee verschillende delen die elk op een verschillende manier gekapt zijn. Zie ook afb. 229. [N 33, 100; N 33, 366; N 33, 85; monogr.] II-11
hoefslag hoefslag: hufslax (Leunen), hōfšlax (Banholt, ... ), hōfšlāx (Heerlen, ... ) Het platgetreden, onbegroeid stuk grond van een karrenweg of koeweg waar het paard loopt. [N P, 2 add.; A 21, 2a add.; monogr.] I-8
hoefsmid hoefsmid: (h)ūf[smid] (Bilzen), hof[smid] (Kerkrade, ... ), huf[smid] (Bevingen, ... ), hōf[smid] (Blerick, ... ), hūf[smid] (Diepenbeek), hūfsmī.ǝt (Munsterbilzen), hǫwf[smid] (Sittard), paardensmid: pē̜.rdǝsmī.ǝt (Genk), pē̜dǝsmęt (Loksbergen), pęjǝrǝsmęt (Tessenderlo), paardssmid: pēǝtsšmet (Simpelveld), pęǝtsšmet (Kerkrade), pɛjtssmē̜jt (Jeuk), smid: sme.t (Berverlo), smej.t (Sint-Lambrechts-Herk), smej.ǝt (Kortessem, ... ), smejt (Donk, ... ), smet (Heppen), smijɛ.t (Martenslinde), smiɛ.t (Hees, ... ), smjęt (Val-Meer), smē.t (Achel, ... ), smējǝ.t (Broekom, ... ), smēt (Berg, ... ), smēǝ.t (Berbroek, ... ), smęj.t (Ordingen, ... ), smęj.ǝt (Alken, ... ), smęjt (Aalst, ... ), smęt (Beringen, ... ), smī.t (Godschei), smīę.t (Elen, ... ), smīǝ.t (As, ... ), smīɛ.t (Bilzen, ... ) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoefstaafijzer baar: bār (Eigenbilzen), hoefijzerstaaf: (h)ūf˱ęjzǝrstǭf (Bilzen), huf˱īzǝrštāf (Helden, ... ), hōf˱īzǝrstāf (Montfort), hoeflat: huflat (Bevingen, ... ), hoefstaaf: hufstāf (Meerlo, ... ), hōfštāf (Heerlen, ... ), hoefstaafijzer: (h)ūfstǭf˱ęjzǝr (Bilzen), h ̇ofštāf˱īzǝr (Spekholzerheide), hoefstaf: hufstaf (Heijen, ... ), zoolstaaf: sǫalštāf (Simpelveld), zoalstāf (Geulle), zōlstāf (Neeritter), zǭlstāf (Maastricht) De ijzeren of stalen staaf waarvan de smid het hoefijzer smeedt. Hoefstaafijzer werd vroeger vaak door de smid gesmeed van resten ijzer en oude hoefijzers. Tegenwoordig koopt hij het doorgaans in de vorm van metalen staven. Dergelijk ijzer is volgens de invuller uit L 299 rechthoekig (rsxhökex) van doorsnede. In Q 83 daarentegen is het aan één kant 2 mm dikker dan aan de tegenovergestelde zijde. [N 33, 355] II-11
hoefstal, noodstal hoefgestel: huf˲gǝštɛl (Montzen), hoefrek: hufre̜k (Lommel), hoefstal: (h)ufstal (Sint-Truiden), (h)ūfstal (Bilzen), h ̇ūfst ̇al (Tongeren), h ̇ű̄fstā.l (Ulbeek), hofštāl (Heerlen, ... ), howfstal (Linkhout, ... ), hōfsta.I (As  [(mv -stɛl)]  , ... ), hōfstal (Blerick, ... ), hōfšta.l (Tegelen), hu ̞wfstal (Meldert, ... ), hufst ̇al (Berg, ... ), hufsta.I (Beringen, ... ), hufstal (Aalst, ... ), hufstã.l (Vliermaalroot), hufstāl (Blitterswijck, ... ), hufstá.l (Sluizen), hufstā.l (Groot-Gelmen, ... ), hufštāl (Montzen), huwfstal (Buvingen), hūfstál (Gingelom), hūǝfstā.l (Gutschoven, ... ), hø̜jfsta.I (Hees), hø̜jfstã.l (Vlijtingen), hōafstal (As, ... ), hōfst ̇al (Kanne), hōfstã.l (Beek, ... ), hōfstāl (Amby, ... ), hōfštal (Asenray / Maalbroek, ... ), hōfštalǝ (Geleen, ... ), hōǝfstǭl (Wellen), hū ̞.fsta.I (Berlingen), hū ̞fstã.l (Kerniel), hū.fst ̇al (Hopmaal), hū.fsta.I (Gelinden, ... ), hū.fstã.l (Bommershoven, ... ), hūfst ̇al (Berverlo, ... ), hūfsta.I (Beverst  [(mv -stɛl)]  , ... ), hūfstal (Beringen, ... ), hūfstã.l (Broekom, ... ), hūfstá.l (Borgloon, ... ), hūfstā.l (Alken, ... ), hūxst ̇al (Heusden), hūǝxstal (Nederweert), hűfsta.I (Berbroek, ... ), hűfstá.l (Sint-Lambrechts-Herk), hűfstā.l (Kozen), hűǝfstāl (Rosmeer), hű̄.fstā.l (Ordingen, ... ), hű̄fsta.I (Schulen), hű̄fstal (Binderveld), hǫwfsta.I (Val-Meer, ... ), hǫwfstã.l (Riemst), hǫwfstāl (Groot-Gelmen), hǫwfstá.l (Zichen-Zussen-Bolder), hǫwfštal (Guttecoven), ōfstal (Rekem, ... ), ufsta.I (Boorsem), ufstal (Duras, ... ), ūfsta.I (Bilzen), ūfstal (Melveren), noodstal: (n)utstal (Maaseik), (n)ǫtstal (Arcen), ho̜tstal (Sevenum), huǝtsta.l (Tungelroy), høtstal (Sevenum), hø̜tštalǝ (Helden), hǫatstal (Maasbracht), hǫatštal (Geleen), n ̇uatstal (Montfort), n ̇ūǝtstal (Opgrimbie), n ̇ūǝtštalǝ (Herten), noatstal (Geulle), noatštalǝ (Susteren), noodstal (Elsloo), notstal (Castenray, ... ), nowtstal (Molenbeersel), nowǝtštal (Munstergeleen, ... ), noǝtstal (Beesel, ... ), no̜atstalǝ (Ell), nuatstal (Tungelroy), nutstal (Borgharen), nutštal (Heer, ... ), nutštāl (Eijsden), nuø̜tsta.l (Uikhoven), nuǝtsta.l (Tungelroy), nuǝtsta.lǝ (Kinrooi), nuǝtstal (Kinrooi, ... ), nuǝtstāl (Horst), nuǝtštal (Spekholzerheide), nwatstal (Schimmert), nwatštal (Ulestraten), nwātštal (Berg / Terblijt, ... ), nwǫatštal (Ulestraten), nȳǝtštǝl (Welkenraedt), nø̜tstal (Middelaar, ... ), nō(t)stal (Einighausen), nō.tštal (Sittard), nōatstal (Reuver), nōatstalǝ (Lutterade, ... ), nōatštal (Schinveld), nōtstal (Amby, ... ), nōtšta.l (Swalmen), nōtštal (Bingelrade, ... ), nōǝtsta.l (Maasmechelen), nōǝtstal (Stramproy), nōǝtštal (Doenrade, ... ), nōǝtštal(ǝ) (Buggenum), nū ̞ǝ.tstal (Opgrimbie), nū.tsta.l (Weert), nū.tstal (Sevenum), nū.tštal (Amstenrade, ... ), nūtsta.l (Dilsen, ... ), nūtstal (Belfeld, ... ), nūtstāl (Rotem), nūtštal (Baarlo, ... ), nūwatštal (Rimburg), nūwtštal (Eys), nūǝtsta.l (Boorsem, ... ), nūǝtstal (Baarlo, ... ), nūǝtstã.l (Eisden), nūǝtštal (Heerlen, ... ), nūǝtštal(ǝ) (Helden, ... ), nūǝtštalǝ (Baexem, ... ), nūǝtštāl (Eys, ... ), nǫatstal (Blitterswijck, ... ), nǫatštal (Beesel, ... ), nǫtstal (Afferden, ... ), nǫtstāl (Broekhuizenvorst, ... ), nǫtsǝl (Vijlen), nǫtštal (Gulpen), nǫtštalǝ (Helden, ... ), nǫǝtstal (Maasbree), nǭ.tštal (Hulsberg), nǭtstal (Heythuysen, ... ), nǭtštal (Mheer, ... ), nǭtštalǝ (Geleen), nǭǝtstal (Grevenbicht / Papenhoven), ostǝl (Mechelen), ōštal (Beegden), ūatstalǝ (Heel), ūǝtsta.l (Kessenich), ūǝtštal (Margraten), ǫstǝl (Epen), ǫtstal (Arcen, ... ), ǫtstāl (Velden), smidsestal: smetsstal (Thorn), smis(se)stal: smesstal (Bilzen), travaille: tra`valǝ (Montenaken), tra`válǝ (Loksbergen), travaljǝ (Maastricht), traválǝ (Waasmont), travɛlǝ (Halen, ... ) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11