e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
holle boor holboor: holboor (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]  , ... [Maurits]  [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]), hoǝlboǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Laura, Julia]), hoǝlbōr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hoǝlbōǝr (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), hōlboǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), hǫlboar (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Domaniale]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hǫlboǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), hǫlbōr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]  [Julia]  [Domaniale]), hǫlbǭǝr (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), hǭlbǭr (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]  [Maurits]), h˙ǫlbǫ.ar (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.] II-5
holle ring aan de binnenzijde van de naaf hol: hǫl (Echt, ... ), ø̜̄l (Groot Genhout), navenhol: nāvǝhǭl (Limbricht), ojief: ogif (Montfort), ojif (Tegelen), ojīf (Eygelshoven), ožīf (Limbricht), ōzif (Tessenderlo), ǫržīf (Klimmen) De holle ring aan de binnenzijde van de naaf, dus aan de kant van de as. Zie voor het woordtype ojief ook het lemma ɛojiefprofielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 3] II-12
holle ring aan de buitenzijde van de naaf hol: hø̜l (Montfort), hǫl (Echt, ... ), hǭl (Tegelen), ø̜̄l (Groot Genhout), hol profiel: hǫl pǝrvīl (Doenrade), holle kant: hǫlǝ kãnt (Tessenderlo), navenhol: nāvǝhǫl (Limbricht), verkeerde duivenjager: vǝrkīǝrdǝ dȳvǝjēǝgǝr (Eygelshoven) De groef aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype verkeerde duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 1] II-12
holle steen bimsblok: bems˱blǫk (Rekem), bimssteen: bemsstī̄n (Koersel), bemsštē (Waubach), binnensteen: bęnǝštęjn (Munstergeleen), binnenwerker: benǝwerǝkǝr (Klimmen), boisseau: bwazō (Kuringen  [(meervoud: bwazōs)]  ), bwazǫn (Sint-Truiden), dalle: dal (Bevingen  [(meervoud: dalǝn)]  , ... ), dallebrik: dalbrek (Bilzen), dalbrī̄k (Genk), dallesbrik: dalsbrek (Meeuwen), dallesteen: dalstin (Zonhoven), dalstī̄jǝn (Paal), dalstī̄n (Koersel, ... ), dalstī̄ǝn (Kleine-Brogel), dalstęjn (Meeuwen, ... ), dālstē(j)n (Beverst), hobosteen: hōbōštęjn (Heythuysen), holle baksteen: holǝ bakstęjn (Ell), hø̜lǝ bakštē (Noorbeek, ... ), hǫlǝ bakstēn (Middelaar), hǫlǝ bakstęjn (Blerick, ... ), hǫlǝ bakštęjn (Eijsden), hǭlǝ bakštęjn (Susteren), holle bouw: hǫlǝ bǫw (Belfeld, ... ), holle bouwsteen: h ̇ōlǝ b ̇uštęjn (Dieteren), holle bouwsteen (Rumpen), hōl bǫwšt ̇ɛjn (Panningen), hōlǝn bǫwstęjn (Helden), hǫlǝ bǫwstiǝn (Meijel  [(modern)]  ), hǫlǝ bǫwštęj.n (Tegelen), %%meervoud%%  hōl bǫwstęjn (Leuken, ... ), holle brik: olǝ brek (Boorsem), holle dalle: (mv)  hǫlǝ dalǝ(n) (Sint-Truiden), holle kareel: (mv)  hǫwl krēlǝ (Sint-Truiden), holle steen: hoal šteŋ (Eys), hǫl stęjn (Maastricht), hǫl šteŋ (Heerlen), hǭl štęjn (Rothem), hǭlǝ štęj.n (Tegelen), hǭlǝ štęjn (Munstergeleen), ǫwlǝ stī̄ǝn (Sint-Truiden), %%meervoud%%  hōl štęjn (Ulestraten), isobrik: izōbrek (Kuringen), kalksteen: kalǝkštē (Schinveld), kanaalsteen: kanālštęj.n (Tegelen), kareel bet gaters: krēl bǝ gǭtǝrs (Sint-Truiden), kustfeller: køsfɛlǝr (Heythuysen, ... ), køstfɛlǝr (Roosteren), køsvɛlǝr (Montfort), lochte steen: loxtǝ štē (Waubach), lochtsteen: loxtstin (Zonhoven), luxtstī̄jǝn (Paal), luchtpotsteen: løxtpǫtstī̄ǝn (Kleine-Brogel), perfora: plavora (Montfort), plyfora (Tungelroy), perforasteen: pɛrforastęjn (Tungelroy), pijpsteen: pī̄pštęjn (Ulestraten), plafonddalle: plǝfoŋdal (Hoeselt  [(meervoud: plǝfoŋdalǝ)]  ), plafondsteen: plǝfōnstēn (Ottersum), schoorsteenblok: sxōrstęjnblok (Montfort  [(meervoud: sxōrstęjnbløk)]  ), schoorsteensteen: sxǫrstɛnstēn (Ottersum), schouwbrik: sxǫwbrek (Gronsveld), schouwpijpsteen: sxǫwpē̜pstiǝn (Sint-Truiden), schouwpot: (mv)  šōpęt (Bilzen), schouwsteen: sxāwstējǝn (Lommel), schrompsteen: šrumpstęjn (Stein), snelbouw: snɛlbō (Houthalen  [(voor luchtkanalen)]  ), spouwsteen: špǫwštē (Jabeek  [(meervoud: špǫwštēn)]  ), steen voor onderslagmuren: štęj.n vø̄̄r oŋǝršlāxmū.rǝ (Tegelen), ventilatiesteen: vɛntilāsistiǝn (Meijel), vuurvaste bouwsteen: (mv)  vø̄̄rvast˱ bǫwstęjn (Neeritter), welfsel: wølfsǝl (Stokrooie), welfselsteen: wølǝfsǝlstijǝn (Tessenderlo), welfsteen: wølǝfstijǝn (Tessenderlo), wø̜lǝfstējǝn (Lommel), węlfstejn (Alken), wɛlǝfstī̄jǝn (Achel), zwembrik: zwømbrek (Rekem), zwemsteen: zwømstęjn (Weert) Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c] II-8
holmal holmal: hǫlmal (Posterholt), mal: mal (Sint Odilienberg), trappelokmal: trapǝlǫaxmal (Bleijerheide) Dun plankje dat zo is vervaardigd, dat men op het te bewerken stuk hout het profiel kan aftekenen van de ronding van het wrongstuk van een wenteltrap. [N 55, 123a] II-9
holpijp dopper: dępǝr (Bilzen), drijver: drīvǝr (Reuver), hollepijp: hǫlǝpīp (Neeritter), holpijp: hō.lpīf (Bleijerheide), hōlpīp (Helden, ... ), hǫlpīf (Spekholzerheide), hǫlpīp (Heijen, ... ), hǭlp ̇īp (Herten), hǭlpīp (Klimmen, ... ), houwpijp: howpīp (Nieuwenhagen, ... ), hǫwpīf (Kerkrade), hǫwpīp (Maastricht, ... ), kuiltjestang: kylǝkǝstaŋ (Venray), piqueur: pikø̜r (Jeuk), slagpijp: šlāxpīp (Reuver), slagpijpje: šlā.xpī.pkǝ (Swalmen) Stalen staafje dat van onderen in een scherp gerand kokertje uitloopt. De holpijp wordt gebruikt om gaten te maken in dun plaatmateriaal. Men slaat er een plaatje van een bepaalde (vaak ronde) vorm mee uit. Zie ook afb. 135 en het lemma "holpijpje" in Wld II.10, pag. 30. Het betreft daar een vergelijkbaar werktuig voor het maken van gaatjes in leer. [N 33, 326; N 64, 73] || Werktuigje waarmee men gaten in het leer slaat. Het is een hol staafje in diverse maten dat met een hamer door een stuk leer gedreven wordt, zodat daarin een rond gat ontstaat. [N 36, 31; Li 1963, 49] II-10, II-11
holpijpje doorslager: dørǝxšlę̄gǝr (Montzen), emporte-tapje: ampǫrtapjǝ (Lommel), gaatjespijpje: gɛtjǝspipkǝ (Maasbree), holpijp: holpīp (Heerlerheide, ... ), hǫlpīp (Milsbeek), houwpijp: hǫwpīf (Bleijerheide), hǫwpīp (Dilsen), pijpje: pęjpkǝ (Bilzen) Een stalen staafje dat van onderen een scherp gerand kokertje vormt. Hiermee kan men gaatjes in het leer slaan. Zie afb. 26. [N 60, 46a] II-10
holronde voegspijker baguette-ijzer: būrgɛt˱īzǝr (Maastricht), bol voegijzer: bǫl vōx˱īzǝr (Beek, ... ), bolrond ijzer: bǫlrōntj˱ īzǝr (Neeritter), bolrond voegijzer: bǫlroŋk ˲vōx˱īzǝr (Tegelen), halfrond voegijzer: āfront ˲vōx˱īzǝr (Uikhoven), halfronde voeger: hāfrǫn(t)ǝ vūgǝr (Bilzen), álǝfrǫnǝ vȳgǝr (Sint-Truiden), hol voegijzer: hǭl vōx˱izǝr (Eys), holle voegspijker: hōlǝ vōxspīkǝr (Ell), pannenstrijker: panǝštrīkǝr (Klimmen), rond voegijzer: ront ˲vōx˱īzǝr (Ulestraten), rōnt ˲vōx˱īzǝr (Rothem), rōntj ˲vōx˱īzǝr (Beek), ronde voeger: rondǝ vugǝr (Tessenderlo), ronde voegspijker: rondǝ vuxspi.kǝr (Weert), roŋǝ vōxšpīkǝr (Helden, ... ), ronde voegstrijker: rōnǝ vōxstrējkǝr (Bree), rondstaaf: rontštāf (Eys), roŋkštāf (Bleijerheide, ... ), snijvoeger: snijvōgǝr (Tungelroy), spijker: spęjkǝr (Meijel), stootvoeger: stȳt˲vōxǝr (Meeuwen), visbek: vøš˱bęk (Houthem, ... ), voegijzer: vōx˱īzǝr (Heerlen, ... ), voegspijker: vuxspīkǝr (Tungelroy) Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.] II-9
holschaaf bolschaaf: bǫlšāf (Geulle, ... ), bǭlsxāf (Tegelen), bǭlšāf (Posterholt), holhobel: hǫlhubǝl (Bleijerheide), holle profielschaaf: hǫlǝ prǫfilšāf (Dilsen), holle schaaf: hǫlǝ sxāf (Ottersum), hǭl šāf (Mechelen), holschaaf: hǭlš ̇āf (Roermond), hǭlšāf (Eygelshoven, ... ), holschaafje: hǭlšē̜fkǝ (Tegelen), kreus: krø̄s (Dilsen), lijstenschaaf: līstǝšāf (Limbricht), profielschaaf: profilšāf (Oirsbeek), ronde schaaf: rōnǝ sxǭf (Tessenderlo), rondschaaf: rontjšāf (Montfort, ... ), rontšāf (Klimmen), roŋkšāf (Eygelshoven), spook: spōǝk (Echt), welschaafje: wɛlšāfkǝ (Echt) Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.] II-12
hom geut: WLD  gaot (Haelen, ... ), geut (Klimmen), goat (Thorn), gritselkuit: gritselkoet (Castenray, ... ), vrouwelijke kuit vd vis  grid’zelkóet (Tegelen), hom: hom (Blerick, ... ), homp (Schimmert), hôm (Herten (bij Roermond), ... ), eigen spellingsysteem  hom (Geleen, ... ), Endepols  hom (Maastricht, ... ), ideosyncr.  hom (Maastricht, ... ), oude spelling  hom (Meijel), Veldeke  hom (Waubach), WBD/WLD  hom (Maastricht), hōm (Maastricht), hòm (Maastricht), hóm (Lutterade, ... ), WLD  (hŭm) (Schimmert), hoem (Guttecoven), hom (Born, ... ), hàòm (Venlo), hèùm (Stevensweert), hòm (Klimmen), hóm (Gennep, ... ), hôm (Schimmert, ... ), h‧oͅm (m.) (Eys), ± WLD  hom (Wijnandsrade), kerp: kèrp (Wijlre), kraaltjeskuit: krellekeskoet (Castenray, ... ), kuit: kūūt (Epen), ideosyncr.  kuut (Susteren), WLD  kūūt (Maastricht), kwab: kwap (Ospel), melger: teeltvocht vd mann. vis  mèlleger (Beverlo), van vis  mùlleger (Sint-Truiden), melgerkuit: melcherkuut (Sittard), melgerkoèt (Venlo), milcherkuut (Sittard), mélgerkuut (Roermond), melgkuit: melech kuit (Vaals), melk: melk (Hoeselt, ... ), milk (Heerlerbaan/Kaumer), eerste e als: ?tre  mellek (Amby), Endepols  mellek (Heer, ... ), IPA  mɛlək (Kwaadmechelen), WBD/WLD  melk (Ophoven), mēlk (As), millək (Nieuwenhagen), mélk (Stein), méllik (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WBD/WLD ?  mələk (Opglabbeek), WLD  melk (Eksel), melker: mè.lleker (Hasselt), mélker (Bilzen), melkerd: meͅlkər(t) (Meeswijk), Bree Wb.  mölkerd (Bree), melkerkuit: WBD/WLD  mēēləkērkūūt (Maastricht), melkerskuit: Veldeke  mélkejskuut (Klimmen), melkkuit: melk kuut (Gulpen), melkkoet (Blitterswijck, ... ), melkkoèt (Venlo), mèilekuút (Gronsveld), mêlkkuut (Swalmen), mêlkkóet (Tegelen), cassettebandje  melk kutj (Meijel, ... ), Endepols  mellek kuut (Maastricht), ideosyncr.  mailk kuut (Melick), Veldeke, eventueel aangevuld met systeem Jones  melkkuut (Gulpen), WLD  mael-koèt (Sevenum), mellekkuut (Weert), ± WLD  melk kuut (Wijnandsrade), milt: WBD/WLD  milt (As), ritselkuit: ritselkoet (Castenray, ... ), velletje: WLD  velke (Tungelroy), zaadje: WBD/WLD  zèùtjə (Susteren), ziel: ziejl (Heerlen), WBD/WLD  zĭĕjl (Nieuwenhagen) Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)] || hom || hom vd vis || hom vd vrouwtjesvis || hom, mann. viszaad III-4-2