e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honingkrans honigkrans: hunexkrans (Dilsen), hø̜nexkrans (Tessenderlo), honingcellen: hūneŋsɛlǝ (Heerlen), hǫǝnǝŋsɛlǝ (Montzen), honingkamer: hōneŋkāmǝr (Noorbeek, ... ), honingkraag: honingkraag (Roermond), honingkrans: honeŋkrans (Meijel), honingkrans (Beek, ... ), hu.neŋkrans (Weert), huneŋkrans (Wellerlooi), hōneŋkrans (Diepenbeek, ... ), honingplaats: honingplaats (Herkenbosch), honingraam: honingraam (Beek, ... ), honingraat: honingraat (Asenray / Maalbroek, ... ), honingrand: honeŋrant (Venray), honingrand (Neer), hōneŋraŋk (Tegelen), honingschuit: huǝneŋsxǫwt (Genk), kraag: krǭx (Sint-Truiden), speklaag: spɛklǫǝx (Houthalen) Groep cellen om de stuifmeelkrans heen gelegen, waarin de honing wordt opgeslagen. [N 63, 46c; N 63, 46b] II-6
honingpers honiepers: hōnipɛrs (Wijchmaal), honigpers: hownǝkpã.s (Zepperen), hønikpɛs (Tessenderlo), hō.negpē.s (Kinrooi), honigpres: hø̜nexprɛs (Tessenderlo), honingpers: honeŋpɛrs (Horst, ... ), honingpers (Asenray / Maalbroek, ... ), hon̄eŋpǫrs (Eksel), huǝneŋpors (Genk), huǫneŋpā.s (Romershoven), hȭw.neŋpã.s (Wellen), hø̄ǝneŋpɛrs (Hasselt), hø̜neŋpērs (Maaseik), hō.neŋpã.s (Werm, ... ), hō.neŋpors (Beringen, ... ), hō.neŋpás (s-Herenelderen), hō.neŋpǫrs (Heusden), hō.neŋpǫwrs (Kaulille), hōneŋpors (Helchteren), hōneŋpēs (Geistingen), hōneŋpęjs (Stein), hōneŋpę̄š (Beek), hōneŋpɛrs (Herten, ... ), hōǝ.neŋpɛrs (Neerpelt), hũǝ.neŋpɛrs (Grote-Brogel), hũ̄.neŋpors (Gruitrode, ... ), hũ̄ǝneŋpors (Tongerlo), hūǝ.neŋpīę.s (Elen), hǫwneŋpās (Zepperen), wõ.neŋpjas (Mopertingen), wøneŋpjás (Riemst), wø̜.neŋpas (Rijkhoven), ō.nǝŋpē.s (Eisden, ... ), ōǝ.neŋpēę.š (Leut), honingpres: hȭneŋprɛs (Loksbergen), honingspers: how.neŋspã.s (Ordingen), howneŋspas (Brustem), howǝ.neŋspã.s (Berlingen), huǝ.neŋspjā.s (Veldwezelt), hȭneŋspos (Herk-de-Stad), hō.neŋspã.s (Vechmaal), hō.neŋspę̄.rs (Lanaken), hō.nǝŋspã.s (Gors-Opleeuw, ... ), hũ̄ǝ.neŋspors (Opitter), hū.neŋspa.s (Stevoort), hūǝ.neŋspors (Beek), pers: pas (Alken, ... ), pãs (Bilzen, ... ), peš (Dilsen), pię.rs (Stokkem), pja.s (Hees, ... ), pjã.s (Kanne), pjos (Martenslinde), pjás (Zichen-Zussen-Bolder), pjā.s (Gellik), pjɛs (Vroenhoven), pors (Bree, ... ), pos (Kermt), pás (Sluizen), pø̜rs (Weert), pā.s (Beverst, ... ), pāǝ.s (Diepenbeek), pē.rs (Opgrimbie), pē.s (Kessenich, ... ), pēę.rs (Uikhoven), pēę.s (Rotem), pēę.š (Lanklaar, ... ), pēǝ.rs (Neerharen, ... ), pēǝ.s (Boorsem, ... ), pęrs (Hamont, ... ), pęs (Oostham), pęǝš (Heerlen), pę̄s (Peij), pīos (Grote-Spouwen), pīǝ.rs (Maaseik), pīǝ.s (Dilsen), pǫrs (As, ... ), pǫš (Berverlo), pɛ.rs (Sint Huibrechts Lille), pɛjs (Lommel), pɛrs (Genk, ... ), pɛrš (Noorbeek, ... ), pɛs (Kerkhoven, ... ), pres: pręs (Heppen, ... ), prɛ.s (Godschei, ... ), prɛs (Binderveld, ... ), prɛ̄.s (Schulen), presser: prɛsǝr (Laar), waspers: waspors (Beek, ... ) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
honingpot bokaal: bǝkal (Houthalen), honigpot: hø̜nexpǫt (Tessenderlo), honigspot: honixspǫt (Kerkrade), honingduppen: hōneŋdøpǝ (Asenray / Maalbroek), honingglaasje: (mv)  hōneŋglę̄skǝs (Venlo), honingglas: honingglas (Maasmechelen), honingpot: honeŋpot (Venray), honingpot (Herten, ... ), huneŋpot (Lommel), huǝneŋpot (Genk), hōneŋpot (Beek, ... ), honingpotje: hōneŋpø̄tjǝ (Millen), hōneŋpø̜tjǝ (Roermond), hōneŋpø̜tšǝ (Geulle), kroegje: kroegje (Hasselt), pot: pot (Dilsen, ... ), pǫt (Sint-Truiden), potje: pø̜tjǝ (Horst), roompot: rǫwmpot (Weert), uiles: ȳlǝs (Asenray / Maalbroek) Kleine pot, bus of flacon waarin de honing uiteindelijk gedaan wordt voor de consumptie en verkoop. Het aangewezen verpakkingsmiddel voor kleingebruik is de glazen jampot. In grotere hoeveelheden wordt slingerhoning meestal in metalen bussen bewaard en verhandeld. [N 63, 128b; Ge 37, 183; monogr.] II-6
honingslinger honingslinger: honeŋsleŋǝr (Horst, ... ), honingslinger (Geulle, ... ), huneŋsleŋǝr (Wellerlooi), hø̄ǝneŋsleŋǝr (Hasselt), hø̜neŋsleŋǝr (Maaseik), hō.nǝŋsliŋǝr (Berg), hōneŋsleŋǝr (Geistingen, ... ), hōneŋšleŋǝr (Asenray / Maalbroek, ... ), honington: huneŋton (Wellerlooi), schleuder: šlø̜jdǝr (Montzen), slinger: sle.ŋǝr (Grote-Brogel, ... ), sleŋǝr (Born, ... ), slinger (Genk, ... ), sliŋǝr (Millen, ... ), slęŋǝr (Diepenbeek), šleŋǝr (Heerlen, ... ), slingervat: sleŋǝrvāt (Geulle), ton: ton (Noorbeek, ... ), winde: węjn (Alken) Centrifugeertoestel waarmee de honing uit de raten wordt verwijderd. Men kent verschillende uitvoeringen. De primitiefste vorm bestaat uit een doos met een gazen deksel, die met een paar touwen is opgehangen aan een stok (De Roever, pag. 577). Dit is een éénraamsslinger. Men kent verder een twee-, drie- en vierraamsslinger. Gewoonlijk bestaat een slinger uit een dunne, blikken trommel, waarin aan een verticale as een lichte kooi ronddraait Aan de binnenkant ervan worden de ramen met honing los neergezet. De ramen worden met de hand aangedreven, omdat machinale aandrijving voor deze lichte slingers niet is aan te raden. De overbrenging geschiedt met tandraderen, ofwel met tandrad en wormwiel, ofwel met riemschijven. Wenst men een grotere machine, dan is een z.g. radiale slinger meer geschikt. Hierin worden de ramen met de toplat naar buiten en de onderlat naar de as geplaatst. Door de centrifugale kracht wordt de honing tegen de wanden aan geworpen. Bij de radiale slingers kent men 20-, 30-, 40- en 50-raamsslingers. Door middel van een snijkraan kan men de honing die langs de slingerwand langzaam omlaag loopt via een conusvormige bodem, aftappen. [N 63, 123a; N 63, 122a; N 63, 123b; JG 1b; Ge 37, 173; monogr.] II-6
honingvat baar: bār (Peij), emmer: ɛmǝr (Wellerlooi), hol: hōl (Geistingen), honigvat: hø̜nex˲vat (Tessenderlo), honingbaar: huǝneŋbār (Heerlen), honingkroeg: hōneŋkrux (Millen), honingkuip: hōneŋkȳp (Asenray / Maalbroek), honingrijper: honingrijper (Maasmechelen), hōneŋręj.ǝpǝr (Diepenbeek), honingskuip: hǫǝnǝŋskūp (Montzen), honingston: hǫǝnǝŋston (Montzen), honingtank: hōneŋtɛŋk (Venlo), honington: honington (Asenray / Maalbroek), hōneŋton (Beek, ... ), honingvat: honingvat (Neer), hōneŋvāt (Beek, ... ), kroeg: krux (Alken, ... ), krōx (Houthalen), kuip: kȳp (Herkenbosch), kǫwp (Genk), pot: pot (Hasselt), (mv)  pøt (Stein), rijper: rīpǝr (Geistingen), ton: ton (Dilsen, ... ), vat: vat (Asenray / Maalbroek, ... ), vāt (Herkenbosch, ... ) Ton, kuip of vat voor het bevatten of kortstondig bewaren van de gezeefde honing. Wanneer de honing gezeefd is, mag hij niet meteen in potjes of bussen gedaan worden, omdat er nog zeer kleine onzuiverheden in zitten. Laat men de honing een paar dagen rijpen, dan komen deze ongerechtigheden bovendrijven en kan men ze als schuim verwijderen. De woordtypen rijper en honingrijper duiden op dit laten rijpen. Het woordtype honingtank duidt op een grootschalige, moderne verwerking van de gezeefde honing. [N 63, 128a; Ge 37, 178; monogr.] II-6
honingweide beemd: bɛm (Alken), bɛmp (Sint-Truiden), bijenwei: bejǝwęj (Venray), bi-jǝwęj (Born), bi-jǝwęjǝ (Thorn), bos: bos (Kerkhoven), broek: bruk (Rummen), dracht: draxt (Houthalen), drachtgebied: drachtgebied (Herkenbosch), drax˲gǝbit (Roermond), drax˲gǝbēt (Beek), drachtveld: drachtveld (Zepperen), drax˲velt (Beek), goede streek: gūj strēk (Venray), hier staan veel drachtbloemen: hīr stǭn vø̄l draxblōmǝ (Peij), honigwei: hunexwɛj (Dilsen), honingdracht: honingdracht (Horst), honinghof: hōneŋgwof (Millen), honingveld: honingveld (Lommel), honingwei: honeŋwęj (Ysselsteyn), honeŋwę̄j (Meijel), honingwei (Asenray / Maalbroek, ... ), huneŋwęj (Wellerlooi), hø̄ǝneŋwē (Hasselt), hø̜neŋwāj (Tessenderlo), hōneŋwęj (Geistingen), hūneŋwej (Heerlen), hǫwneŋwęj (Zepperen), hǫǝnǝŋwej (Montzen), honingweide: honingweide (Neer, ... ), koolhof: koalǝf (Beek) Plaats waar veel honinggevende planten staan. [N 63, 49; Ge 37, 80; monogr.] II-6
honingzeef honingzeef: honingzeef (Asenray / Maalbroek, ... ), huǝneŋzēf (Genk, ... ), hōneŋzēf (Beek), honingzij: honeŋzēj (Venray), teems: tims (Zepperen), tēms (Asenray / Maalbroek, ... ), zeef: dzɛf (Millen), ze.ǝf (Diepenbeek), zeef (Maasmechelen, ... ), ziǝf (Noorbeek, ... ), zēf (Asenray / Maalbroek, ... ), zęjǝf (Diepenbeek), zę̄f (Rummen), zī.f (Weert), zift: zeft (Hasselt, ... ), zift (Kerkhoven, ... ), zij: zej (Montzen), zi (Herkenbosch), zi-j (Stein), zęj (Houthalen), zijg: zę̄x (Alken, ... ) Toestel gemaakt van metalen gaas waarmee de honing gezuiverd wordt van stukjes broed, wasdeeltjes en ander afval. Bij voorkeur gebruikt men een bolvormige of puntvormige zeef. [N 63, 127a; Ge 37, 176; monogr.] II-6
honingzemerij honingslagerij: honingslagerij (Opglabbeek), honingverwerkers: hōneŋvǝrwęrkǝrs (Diepenbeek), honingzemerij: honeŋzemǝrēj (Horst, ... ), honingzemerij (Asenray / Maalbroek, ... ), huneŋzēmǝręj (Wellerlooi), huǝneŋzēmǝrej (Heerlen), hø̄ǝneŋzēmǝręjǝ (Hasselt), hōneŋziǝmǝri (Venlo), hōneŋzēmǝri (Beek, ... ), hōneŋzēmǝri-j (Geistingen), zemerij: zemerij (Thorn), zēmǝręj (Peij), zī.mǝri-j (Weert) Honingverwerkingsbedrijf. Bedrijf waar de ruwe honing door persen, zeven en zuiveren tot eetbare honing wordt gemaakt. Veelal is er sprake van een coōperatief verband van bijenhouders. [N 63, 117; monogr.] II-6
hont, maat van 196 m2 of 14 roeden bunder: boender (Schimmert) de maat die een oppervlakte aangeeft van 196 vierkante meter, dat is 14 roeden (zie vraag 111) [hont] [N 91 (1982)] III-4-4
hont, maat van 196 vierkante meter of 14 roeden 14 roede: 14 rooj (Echt/Gebroek), vierteen rouw (Brunssum), bunder: = 3 merrage.  1 boender (Meerlo), hond: hont (Thorn), hontj (Montfort), hónt (Maastricht), morgen: = 3 roeie.  merge (Tienray), roede: roï (Diepenbeek), vrecht: en vreg land (Susteren) de maat die een oppervlakte aangeeft van 196 vierkante meter, dat is 14 roeden (zie vraag 111) [hont] [N 91 (1982)] III-4-4