e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoogzwanger zijn ze staat op omvallen: ze stiet óp umva.lle (Zonhoven) hoogzwanger zijn III-2-2
hooi hooi: hoi (Kozen), hoi̯ ('S-Herenelderen, ... ), houǝi̯ (Lommel), hoǝi̯ (Hamont, ... ), hui (Geleen), hui̯ (Aalst, ... ), huǝ (Duras, ... ), huǝi̯ (Beringen, ... ), hu̯ǫi̯ (Achel, ... ), hȳi̯ (Baarlo, ... ), hȳǝ (Sevenum), hȳǝi̯ (America, ... ), hø.i̯ (Blerick), høi̯ (Lanaken, ... ), hø̄i̯ (Achel, ... ), hø̄ǝ (Waubach), hø̜̄i̯ (Achel, ... ), hø̜.i̯ (Arcen, ... ), hø̜.i̯ǝ (Beegden, ... ), hø̜i̯ (Achel, ... ), hø̜i̯ǝ (Dieteren, ... ), hō ̝i̯ (Kerkhoven, ... ), hōi (Bree, ... ), hōi̯ ('S-Herenelderen, ... ), hōu̯i (Lommel), hōǝi̯ (Heppen, ... ), hő̄i̯ (Peer), (Muizen), hūi (Herk-de-Stad, ... ), hūi̯ (Aalst, ... ), hūǝ (Halen, ... ), hūǝi̯ (Achel, ... ), hűi̯ (Zutendaal), hű̄i̯ (As, ... ), hű̄ǝ (Neerglabbeek), hű̄ǝi̯ (As, ... ), hǫi̯ (Achel, ... ), hǫi̯ǝ (Gutschoven), hǭi̯ (Achel), h˙ui̯ (Genk), h˙ø̜ ̝u̯ (s-Gravenvoeren), h˙ø̜ ̞ (Eupen, ... ), h˙ø̜i̯ (Astenet, ... ), ui̯ (Sint-Truiden), wǫi̯ (Hamont), wǭi̯ (Hamont), ø̜.i̯ (Maaseik, ... ), ø̜i̯ (Berg / Terblijt, ... ), ōi̯ (Mettekoven, ... ), ōǝi̯ (Leopoldsburg, ... ), ūi̯ (Hasselt, ... ), ūi̯ǝ (Gingelom), ű̄i̯ (Beek, ... ), ǫi̯ (Bilzen), nesthooi: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  nésthuij (Wanssum) andere? [N 93 (1983)] || Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s] I-3, III-3-2
hooi afladen afladen: a.flǭi̯ǝ (Overpelt), aflãn (Sint-Truiden), aflāi̯ǝ (Grevenbicht / Papenhoven), aflǭǝi̯ǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), āflā (Gulpen), āflāi̯ǝ (Baexem, ... ), āflāǝ (Helden, ... ), ǭflǭi̯ǝ (Beverst, ... ), afschieten: ufsxitǝ (Rummen), āfsxitǝn (Overpelt), afsteken: a.fstɛ̄kǝ (Overpelt), afste.ʔǝn (Kwaadmechelen), afstēkǝ(n) (Beringen, ... ), afstē̜i̯ǝkǝ (Koersel), afstē̜kǝ(n) (Achel, ... ), afstęi̯kǝ (Middelaar, ... ), afstīǝkǝ (Opheers), afstɛ̄kǝ (Blitterswijck, ... ), afstɛ̄ʔǝ (Lommel), āfstai̯kǝ (Ell, ... ), āfsti.ǝkǝ (Houthalen), āfstēkǝ (Baarlo, ... ), āfstēǝkǝ (Thorn), āfstē̜kǝ (Bree, ... ), āfstīkǝ (Rotem), āfstīǝkǝ (Hasselt, ... ), āfstɛ̄kǝ (Berg, ... ), āfstɛ̄ǝkǝ (Noorbeek, ... ), āfštai̯kǝ (Vlodrop), āfštēkǝ (Grathem, ... ), āfštēǝkǝ (Ten Esschen), āfštęi̯kǝ (Mechelen), āfštɛxǝ (Bocholtz), āfštɛ̄.kǝ (Boukoul, ... ), āfštɛ̄kǝ (Baarlo, ... ), āfštɛ̄ǝkǝ (Heerlen, ... ), āfštɛ̄ǝxǝ (Bleijerheide), ǭfstēi̯ǝkǝn (Diepenbeek, ... ), ǭfstēkǝ (Maastricht), ǭfstē̜kǝ (Gelieren Bret, ... ), ǭfštēkǝ (Oost-Maarland), leegmaken: lɛ̄xmākǝ (America, ... ), lossen: lǫsǝn (Achel), ontladen: ōntlǭi̯ǝ (Tongeren), ǫntlǭǝ (Borgloon), opsteken: ǫpštēkǝ (Panningen), ǫpštɛ̄kǝ (Helden), %%(sc. direct van de kar naar de de hooizolder)%%  ǫpstēǝkǝ (Borgloon) Het lossen van de lading hooi. [N 14, 125] I-3
hooi binden tot een bussel beteenbinden: bǝdīnbęŋǝ (Sint-Truiden), binden: bendǝ (Smeermaas, ... ), benǝ (Koersel), benǝn (Achel), beŋdǝn (Oost-Maarland), beŋǝ (Heerlerheide, ... ), bi.ŋǝ (Panningen), binjǝ (Grathem, ... ), bēndǝ (Gronsveld, ... ), bęi̯ŋǝ (Borgloon), bęmjǝ (Oirsbeek), bęnjǝ (Berg  [(vroeger)]  , ... ), bęnǝ (Beverst, ... ), bęŋǝ (Halen, ... ), bɛi̯nǝ (Berg), busselen: bø̜sǝlǝ (Mechelen, ... ), opbinden: ǫbē̜i̯nǝn (Diepenbeek), ǫbęnǝ (Hasselt, ... ), ǫp˱binjǝ (Herten), opperen: ǫpǝrǝ (Gingelom), persen: parsǝ (Milsbeek, ... ), pērsǝ (Berg  [(thans)]  ), pēršǝ (Ulestraten), pęrsǝ (Geistingen, ... ), pɛrsǝ (America), pressen: pręsǝ (Beringen, ... ) Met name in centraal en zuidelijk Nederlands Limburg werd het hooi vaak, vóór het op de wagen werd geladen, met de hand tot bussels samengebonden, die dan gemakkelijker dan los hooi konden worden opgestoken en getast. In Belgisch Limburg is dit gebruik zo goed als onbekend; in K 314, 316, L 270 en 314 werd uitdrukkelijk aangegeven dat er vóór het laden niet gebonden werd. Het woordtype persen duidt wel op de moderne techniek van het gebruik van de hooipersmachine, maar dit gebruik kan ook door het algemene binden worden aangeduid. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is altijd: hooi. [N 14, 115a] I-3
hooi binnenhalen binnendoen: benǝdun (Berverlo, ... ), benǝdōn (Bree, ... ), benǝdūu̯n (Hamont), benǝndun (Achel, ... ), binǝdōn (Bocholt), binnenhalen: benǝhālǝ (Blitterswijck, ... ), benǝhǭlǝ (Berverlo, ... ), benǝhǭǝlǝ (Neerpelt), benǝnhālǝ (Bree, ... ), benǝnhǭlǝ (Hamont, ... ), benǝnālǝ (Sint-Truiden), binǝhālǝ (America, ... ), bęnǝhulǝ (Maaseik), bęnǝhǭlǝ (Heythuysen, ... ), bęnǝnhālǝ (Helden, ... ), bɛnǝhōlǝ (Kanne), binnenrijden: benǝnręi̯ǝn (Oostham), binnenvaren: benǝ(n)vārǝ(n) (America, ... ), benǝvǭrǝ (Gennep, ... ), binǝvārǝ (Hushoven, ... ), bęnǝvārǝ (Heythuysen, ... ), bęnǝvǫu̯rǝ (Lommel), halen: hālǝ (Weert), hǭǝlǝ (Achel), hooien: hooien (Herstappe, ... ), hui̯ǝ(n) (Hasselt, ... ), hø̜i̯ǝn (Maaseik), øu̯i̯ǝ (Sint-Truiden), inbermen: enbɛrmǝ (Peij), indoen: endōn (Bree, ... ), endūǝn (Peer), ęi̯ndūn (Diepenbeek), inhalen: e.nhǭlǝ (Hoeselt), enhãlǝn (Helchteren), enhulǝ (Maaseik), enhālǝ (Amby, ... ), enhāǝlǝ (Gingelom), enhōlǝ (Broeksittard, ... ), enhūǝlǝ (Heel), enhǫǝlǝ (Maasbracht, ... ), enhǭlǝ (Baexem, ... ), enhǭǝlǝ (Noorbeek, ... ), enālǝ (Hasselt), enǭlǝ (Eisden, ... ), i.nhǭlǝ (Borgloon), inhālǝ (Leunen, ... ), inōǝlǝ (Gronsveld), ēnhālǝ (Tongeren), ēnhōlǝ (Meerssen), ēnhǭlǝ (Bilzen, ... ), ēnōǝlǝ (Mheer), ęi̯nhālǝ (Hopmaal, ... ), ęi̯nhōlǝ (Moelingen), ęi̯nhǭlǝ (Broekom, ... ), ęnhālǝ (Hasselt, ... ), ęnhōǝlǝ (Beringen), ęnhǭlǝ (Herk-de-Stad, ... ), ęnhǭǝlǝ (Jeuk, ... ), īhǭlǝ (Waubach), īhǭǝlǝ (Eygelshoven), īnhūǝlǝ (Gronsveld, ... ), īnhǭlǝ (Amby), inrijden: inrijden (Genk), inschuren: ensxȳrǝn (Achel), enšy(i̯ǝ)rǝ (Ulestraten), invaren: e.nvā.rǝ (Houthalen), envārǝ (Beegden, ... ), envōrǝ (Geistingen), envǭrǝ (Siebengewald), invārǝ (Wellerlooi), ęi̯nvǭrǝ (Diepenbeek, ... ), ęi̯vārǝ (Mechelen), ęnvārǝ (Hasselt), ęnvǭrǝ (Beverst), īvārǝ (Bleijerheide, ... ), oogsten: oogsten (Bilzen), uxstǝn (Schulen), ǫu̯xstǝn (Bocholt, ... ), opvaren: ǫpvārǝ (Helden, ... ), rijden: ręi̯ǝ (Maastricht), thuishalen: tø̜̄ǝs˱ālǝ (Hasselt), varen: vārǝ (Baarlo, ... ), vǭrǝ (Milsbeek, ... ), voeren: vyrǝ (Sint-Truiden), weghalen: %%(sc. van het veld)%%  węxhǭlǝ (Gelieren Bret) De algemene benaming voor het vervoeren van het hooi, van het veld waar het is gemaaid en gedroogd, naar de boerderij waar het zal worden opgeslagen als wintervoer. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. [N 14, 117; A 10, 17; A 16, 4b; L 38, 35; Lu 2, 34 II add.; monogr.] I-3
hooi dat is achtergebleven kemsel: kømsǝl (Borgharen), kɛmsǝl (Grevenbicht / Papenhoven), opscharsel: ǫpsxęrsǝl (Achel), scharsel: sxē̜rsǝl (Zelem), šarsǝl (Bocholt), šɛrsǝl (Baexem, ... ) [N 14, 122 add.] I-3
hooi harken beteenscharren: bǝt˱iǝnsxē̜rǝ (Duras), bijeendoen: biē̜dū (Nuth), bijeenharken: bei̯īǝnhɛ̄rǝkǝn (Arcen), bijeenkemmen: bięi̯nkɛmǝ (Valkenburg), bijeenreken: bii̯ē̜rē̜kǝ (Voerendaal), bięi̯nrē̜kǝ (Vaesrade), bijeenscharren: bięi̯nšɛrǝ (Thorn), gritselen: gre ̝tsǝlǝ (Vorsen), gretsǝlǝ (Aalst, ... ), gretsǝlǝn (Hasselt, ... ), gri ̞tsǝlǝ (Neerwinden), gritsǝlǝ (Lauw, ... ), harken: hē̜rǝkǝn (Lottum), hɛrǝkǝ (Baarlo, ... ), hɛ̄ ̝rǝkǝ (Leunen, ... ), hɛ̄ ̝rǝkǝn (Arcen, ... ), hɛ̄rǝkǝn (Heijen), hooien: [hooien] (Afferden, ... ), inscharren: inšārǝ (Sint-Huibrechts-Hern), kemmen: kø̜.mǝ (Meeswijk), kø̜mǝ (Boorsem, ... ), kø̜mǝn (Dilsen, ... ), kɛmǝ (Amby, ... ), kratsen: kratsǝ (Herten, ... ), meteenscharren: mǝtē.nšārǝ (Rutten), nascharren: nuǝšɛ̄rǝ (Guigoven), opreken: ǫprē̜.kǝ (Werm), opscharren: upsxɛ̄rǝ (Halen), optrekken: ǫptrękǝ (Vechmaal), reken: rāi̯šǝ (Eynatten), rē ̞kǝ (Zichen-Zussen-Bolder), rēkǝ (Heerlen, ... ), rē̜ ̝kǝ (Kanne), rē̜.kǝ (Genk, ... ), rē̜i̯šǝ (Vaals), rē̜kǝ (As, ... ), rē̜kǝn (Stein), rē̜ǝkǝ (Mheer, ... ), rīǝkǝ (Maaseik, ... ), rijven: rijven (Kermt), scharren: skē̜rǝ (Heks), sxarǝ (Bree, ... ), sxarǝn (Wanssum), sxārǝ (Berverlo, ... ), sxārǝn (Peer), sxē̜ ̞rǝ (Bommershoven), sxē̜rǝ (Aalst, ... ), sxē̜ǝ.rǝ (Wijer), sxē̜ǝrǝ (Alken, ... ), sxǫǝren (Lommel), sxɛrǝ (Hushoven, ... ), sxɛ̄ ̝rǝ (Gelinden), sxɛ̄rǝ (Berbroek, ... ), sxɛ̄rǝn (Hamont, ... ), sxɛ̄ǝrǝ (Kuringen), šarǝ (Elen, ... ), šā ̝rǝ (Tongeren), šārǝ ('S-Herenelderen, ... ), šē̜rǝ (Jesseren, ... ), šɛrǝ (Baexem, ... ), šɛ̄rǝ (Gors-Opleeuw, ... ) Het werken met de houten hooihark, zwelen. Zie ook de lemma''s over het bijeenwerken van de rijen en de huikelingen in de volgende paragraaf. Het object van de werkwoorden is steeds "het gemaaide gras", "hooi . Voor de fonetische documentatie van het woordtype hooien zie het lemma ''hooien''. [JG 1a, 1b; A 28, 1d; Lu 6, 1d] I-3
hooi keren draaien: drjɛi̯ǝ (Beek), drēi̯ǝ (Limbricht, ... ), drēǝ (Aalst, ... ), drēǝn (Peer), drē̜ (Overrepen), drē̜i̯ǝ(n) (Overpelt, ... ), drē̜n (Martenslinde, ... ), drē̜ǝ (Berlingen, ... ), dręi̯ǝ (Blerick, ... ), drīi̯ǝ (Geulle, ... ), drīnǝ (Waubach), drīǝi̯ǝ (Gulpen, ... ), drīǝnǝ (Heerlen, ... ), drɛi̯ǝ (Alken, ... ), drɛǝ (Riemst), drɛ̄ (Millen, ... ), drɛ̄i̯ǝ (America, ... ), drɛ̄n (Hasselt), drɛ̄ǝ (Gors-Opleeuw, ... ), dr˙iǝ (Eupen), dr˙īi̯ǝ (s-Gravenvoeren), dr˙ɛ̄ǝ (Genk), hooien: hui̯ǝn (Neerpelt, ... ), hȳi̯ǝ (Horst), hø̜i̯ǝn (Beverst, ... ), hōi̯ǝ ('S-Herenelderen, ... ), ōi̯ǝ (Mettekoven), keren: kięrǝ(n) (Henis, ... ), kiǝrǝ (Alken, ... ), kē.rǝ (Beverst), kēi̯ǝrǝ (Diepenbeek, ... ), kērǝ(n) ('S-Herenelderen, ... ), kēǝrǝ (Berg), kē̜rǝ (Werm), kęi̯rǝ (Heesveld-Eik, ... ), kęi̯ǝrǝ (Bilzen), kī.rǝ (Godschei, ... ), kī.ǝrǝ (Genk, ... ), kīrǝ (Amby, ... ), kīęrǝ (Diepenbeek), kīǝrǝ (Bleijerheide, ... ), k˙iǝrǝ (s-Gravenvoeren, ... ), k˙īrǝ (Beringen, ... ), omdraaien: emdrēǝ (Grote-Spouwen), ømdrāǝn (Eksel), ømdrēi̯ǝ (Beverst), ømdrē̜ǝ (Ordingen, ... ), ømdręi̯ǝ (Nieuwerkerken, ... ), ø̄mdrɛ̄i̯ǝ (L295p  [Baarlo]  ), ø̜mdrɛ̄ǝ (Berg / Terblijt, ... ), ǫmdrēi̯ǝn (Lommel), ǫmdrīǝ (Klimmen), ǫmdrɛ̄i̯ǝ (Gorsem, ... ), omgooien: ømgui̯ǝ (Nieuwerkerken), omkeren: imkīrǝ (Hasselt), ømkii̯ǝrǝ (Paal), ømkīrǝ (Gelieren Bret, ... ), ømk˙irǝn (Heusden, ... ), omleggen: uǝmlęgǝ (Leopoldsburg), omwenden: emwę.nǝ (Wijchmaal), ø̜mwenǝ (Berverlo), ø̜mwęnǝ (Beringen), ǫmwɛndǝ (Klimmen), wenden: we.nǝ(n) (Bree, ... ), wēnǝ (Leunen, ... ), wę.nǝn (Hechtel, ... ), węi̯nǝ (Kerkhoven, ... ), węnǝ(n) (Berverlo, ... ), wɛ.njǝ (Achel), wɛ.nǝn (Eksel, ... ), wɛndǝn (Bergen, ... ), wɛ̄nǝ(n) (Gennep, ... ) Als het gespreide gras aan de bovenkant droog is, wordt het omgedraaid. Dit gebeurde met de hooihark (voornamelijk in het noorden van Nederlands Limburg) of met de schudgaffel (voornamelijk in centraal en zuidelijk Limburg). Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. [N 14, 99; N 4.1 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 34, 2; L 34, 70; monogr.] I-3
hooi opladen, opsteken gaffelen: gafǝlǝ (Gingelom, ... ), laden: lāi̯ǝ (Ospel), lānǝ (Raeren), lǭǝ (Borgloon), opgaffelen: ǫp˱gafǝlǝ (Ulestraten), opladen: ǫplā.nǝ (Mechelen), ǫplǫi̯ǝ (Kanne), opsteken: opštēkǝ (Heerlen), upste.ʔǝn (Kwaadmechelen), upstēkǝ (Heppen, ... ), ǫbstɛ̄ʔǝ (Lommel), ǫpstai̯kǝ (Ittervoort, ... ), ǫpsti.ǝkǝ (Houthalen), ǫpstēi̯ǝkǝn (Diepenbeek, ... ), ǫpstēkǝ(n) (Beringen, ... ), ǫpstēǝkǝ (Borgloon), ǫpstē̜i̯ǝkǝn (Koersel), ǫpstē̜kǝ(n) (Achel, ... ), ǫpstē̜ǝkǝn (Helchteren), ǫpstęi̯kǝ (Middelaar), ǫpstīkǝ (Maaseik, ... ), ǫpstīǝkǝ (Hasselt), ǫpstɛ̄kǝ (America, ... ), ǫpštēkǝ (Buchten, ... ), ǫpštēǝkǝ (Ten Esschen), ǫpštęi̯kǝ (Mechelen), ǫpštīkǝ (Puth), ǫpštɛxǝ (Bocholtz), ǫpštɛ̄.kǝ (Boukoul, ... ), ǫpštɛ̄kǝ (Baarlo, ... ), ǫpštɛ̄ǝkǝ (Ubachsberg), ǫpštɛ̄ǝxǝ (Bleijerheide), steken: stiǝkǝ (Opheers), stē̜.kǝ (Hoeselt, ... ) Het op de oogstkar laden van het geheel gedroogde hooi. Dit gebeurt door (groepjes van) twee: de één (opsteker) steekt het hooi met behulp van de oogstgaffel, van de opper of de ruiter op naar de wagen, waar de ander (optasser) het hooi aanneemt en op de wagen legt. Het voorwerp is steeds: hooi. Soms werd aan de voor- en achterkant van de wagen het hooi wat hoger geladen dan in het midden, om te voorkomen dat de hooiboom die strak met touwen werd aangetrokken, zou breken. Ook wel omdat zo''n "bol" geladen wagen de spotlust van de andere boeren opwekte. Die extra hoeveelheid hooi werd wel de kuip, in de betekenis van "verhoging", genoemd (kȳp in L 246, 246b, kǫp in L 322, 378* en Q 203).' [N 14, 119; add. uit N 14, 121a; A 34, 3a en 11] I-3
hooiband banden: bęŋ (Valkenburg), knoopzeel: knø̜i̯pzęi̯l (Tungelroy  [(van roggestro)]  ), korenstro: korenstro (Ubachsberg), kǭrǝštrø̄ǝ (Munstergeleen), roggestro: roggestro (Lanklaar), rø̜gǝštrø (Sittard), rø̜qǝštrū (Panningen), stro: stro (Haler, ... ), stry (Smeermaas), štrȳ (Gulpen, ... ), štrø (Holtum), stroband: stroband (Gronsveld, ... ), stryban (Oost-Maarland), strø̄bānt (Diepenbeek), strōi̯banj (Grevenbicht / Papenhoven  [(van roggestro)]  ), štruǝbant (Ransdaal), štrwø̜bant (Rothem), štrø̄u̯benj (Oirsbeek), (mv)  strybęnj (Rotem), strøbęnj (Maasmechelen), strōbɛŋ (Schimmert), strūi̯bandǝ (Beringen), štrø̄ǝbɛŋ (Heerlerheide), strooien band: strui̯ǝ bān (Koersel), strøu̯ǝ bęnjt (Berg), strōi̯ǝ bant (Weert), strozeel: strozeel (Horn), zeel: zęl (Brustem), zeel van stro: zeel van stro (Thorn) De band waarmee men het hooi bijeenbond vóór het geladen werd. Soms werd alleen het materiaal gegeven, waarmee er hooi bijeengebonden werd; "met touw" werd opgegeven in L 163, 163a, 215, 244c, 289b, 371a, 429a, P 107a, Q 94b, 97; "met draad" in L 270, P 48; "met een ijzeren ring" in L 355; "met koord" in P 176a; zie verder achter in het lemma. [N 14, 115b] I-3