e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honing halen uit klaver, linde enz fel vliegen op: fɛl vlīgǝn op (Millen), honing halen uit: honing halen uit (Opglabbeek), honing puren uit: honing puren uit (Hasselt), vliegen na: vlēgǝ nǫ (Montzen), vliegen op: vliegen op (Genk, ... ), vlēgǝ op (Asenray / Maalbroek, ... ), vlēgǝn op (Dilsen, ... ), vlīgǝ op (Houthalen, ... ), vlīgǝn op (Diepenbeek, ... ) Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81] II-6
honing vloeibaar maken kloppen: klopǝ (Alken, ... ), kolben: kolben (Asenray / Maalbroek), kolbǝ (Beek), kǫlbǝ (Herkenbosch, ... ), kǫlbǝn (Dilsen), kolken: kǫlkǝ (Peij), kǫlǝkǝ (Weert), kolpen: kolpen (Asenray / Maalbroek, ... ), kolpǝ (Geistingen), kǫlpǝ (Heerlen, ... ), kolven: kolven (Kerkhoven), losmaken: losmākǝ (Asenray / Maalbroek), lossen: lossen (Opglabbeek), lusǝn (Tessenderlo), verwarmen: vǝrwɛrmǝ (Noorbeek, ... ), warm maken: wɛrm mākǝ (Hasselt) Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.] II-6
honing zeven laten druppen: lotǝ drępǝ (Genk), teemsen: temsǝn (Zepperen), zeven: ze.vǝ (Dilsen), zeven (Born, ... ), zēvǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), zęjǝvǝn (Diepenbeek), zę̄vǝ (Rummen), zī.vǝ (Weert), ziften: zeftǝ (Montzen, ... ), zēftǝn (Kerkhoven), zijen: zejǝ (Montzen), zi-jǝ (Stein), ziǝ (Beek), zējǝ (Venray), zīǝ (Herkenbosch), zijgen: zijgen (Hasselt, ... ), zęjgǝn (Diepenbeek, ... ), zę̄.gǝ (Sint-Truiden), zę̄gǝ (Alken), zuiveren: zajvǝrǝn (Millen) Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.] II-6
honingbak bak: bak (Dilsen, ... ), batche: batš (Montzen), eker: ēkǝr (Stein), emer: ęjmǝr (Weert), emmer: ømǝr (Herten, ... ), ɛmǝr (Wellerlooi), honigvat: hø̜nex˲vat (Tessenderlo), honingbak: honingbak (Opglabbeek), huǝneŋbak (Heerlen), hōneŋbak (Born, ... ), honingemmer: honeŋɛmǝr (Venray), honingkom: honeŋkom (Venray), honingrijper: honingrijper (Kerkhoven), hø̜neŋrīpǝr (Maaseik), hōneŋrīpǝr (Beek), honingtob: hōneŋtob (Diepenbeek), honingtuit: hōneŋtø̜jt (Roermond), honingvat: honeŋvat (Venray), huneŋvat (Wellerlooi), keulse pot: kø̜lsǝ pot (Beek), kroeg: krux (Alken, ... ), kuipje: kęjpkǝ (Genk), pot: pot (Hasselt), tob: top (Beek, ... ), tǫp (Stein) Opvangbak bij het slingeren voor gezeefde honing. Men kan hiervoor ieder willekeurig vat, een emmer (liefst geen zinken, gegalvaniseerde of koperen maar wel een roestvrij stalen), een kuip of pot gebruiken. [N 63, 127c; monogr.] II-6
honingblaas blaas: blǭs (Weert), honigmaag: hunexma.x (Dilsen), hunexmāx (Lommel), honingblaas: honeŋblǭs (Meijel), huneŋblǭs (Wellerlooi), huǝneŋblǭs (Alken), hōneŋbloas (Diepenbeek), hōneŋblǭs (Geistingen), hǫwniŋkblǭs (Rummen), ǫwneŋkblǭs (Sint-Truiden), honingblaasje: huǝneŋblēskǝ (Genk), hōneŋblǭskǝ (Asenray / Maalbroek), honingmaag: honeŋmāx (Venray), honingmaag (Asenray / Maalbroek, ... ), huǝneŋmāx (Heerlen), hōneŋmāx (Houthalen), hǫwneŋmāx (Zepperen), maag: maag (Kerkhoven), nectarmaag: nectarmaag (Noorbeek, ... ) Maag waarin de honing bewaard wordt. De honing of nectar wordt in de mondholte gezogen en verdwijnt via de keel in de slokdarm. Deze loopt door in het achterlijf en verwijdt zich daar tot een honingblaas (De Roever, pag. 16). [N 63, 44d; N 63, 44c] II-6
honingbloem honingsbloem: [Hoya carnosa] cf GrTh 400  hónĕngsbloem (Tongeren) honingbloem III-4-3
honingcel cel: cel (Asenray / Maalbroek, ... ), honigcel: hunexsɛl (Dilsen), honingcel: honeŋsɛl (Venray), honingcel (Asenray / Maalbroek, ... ), hu.neŋsɛl (Weert), huneŋsɛl (Wellerlooi), hōneŋsɛl (Peij, ... ), hǫǝnǝŋsɛl (Montzen), honingdopje: huǝneŋdɛpkǝ (Genk), honinghuisje: hōneŋhȳskǝ (Beek), honingpijp: hø̜neŋpī.p (Maaseik), honingpijpje: honeŋpipkǝ (Meijel), hōneŋpipkǝ (Geistingen), huisje: hyskǝ (Geulle), kuipje: kuipje (Opglabbeek), potje: potje (Kerkhoven) Cel bestemd voor het opslaan van honing. [Ge 37, 57] || Elk van de zeshoekige openingen in de raat waarin de honing wordt opgeslagen. [N 63, 46a] II-6
honingdrank bijensuiker: bējǝsukǝr (Merselo), bijenvoer: bi-jǝvōr (Maasbracht), honingbier: huǝneŋbīr (Genk), hōneŋbēr (Baarlo, ... ), hōneŋbęjǝr (Vlodrop), honingdrank: honingdrank (Beegden, ... ), huneŋdraŋk (Brunssum, ... ), huneŋdrãŋk (Ottersum), huǝneŋdraŋk (Schinnen), honingmede: hōneŋmęj (Vlodrop), hōneŋmęjǝ (Diepenbeek), honingmee: honingmee (Geulle, ... ), huǝneŋmē (Genk), hø̜neŋmē (Maaseik), hōneŋmē (Geistingen), honingsbier: huneŋsbēr (Oirsbeek), huǝneŋsbēr (Nieuwenhagen), hōneŋsbēr (Buggenum, ... ), honingsnat: honingsnat (Opglabbeek), hōneŋsnāt (Roermond, ... ), honingwijn: huneŋwin (Wellerlooi), hōneŋwīn (Baarlo, ... ), hydromel: hidromɛl (Montzen), mede: mede (Asenray / Maalbroek, ... ), mej (Maasniel), mēj (Diergaarde, ... ), męj (Alken, ... ), męjǝ (Linne, ... ), mee: mi (Baexem), (Asenray / Maalbroek, ... ), mę̄ (Tongerlo) Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
honingkamer, honingzolder broedbak: bryt˱bak (Houthalen), honigzolder: huǝnex˲zǫldǝr (Genk), honingbak: honeŋbak (Venray), honingbak (Beek, ... ), honingkamer: honeŋkāmǝr (Meijel), honingkamer (Asenray / Maalbroek, ... ), huneŋkāmǝr (Wellerlooi), huǝneŋkāmǝr (Heerlen, ... ), hōneŋkāmǝr (Venlo), hǫǝnǝŋkāmǝr (Montzen), honingzolder: honingzolder (Achel, ... ), huǝneŋzǫlǝr (Genk), hø̜jneŋzǫldǝr (Alken), hø̜neŋzø̜ldǝr (Maaseik), hōneŋzøldǝr (Geulle, ... ), hōneŋzø̜ldǝr (Geistingen), hōneŋzǫlǝr (Diepenbeek, ... ), hoogsel: hȳxsǝl (Houthalen, ... ), hø̄xsǝl (Millen), ȳxsǝl (Sint-Truiden), zolder: zǫlǝr (Diepenbeek) Bovenste ruimte in korf en kast waar de honing verzameld wordt. Bij korven kunnen afneembare stroringen of kleine opzetkastjes als honingkamer gebruikt worden, terwijl in de kasten bovenin ramen geplaatst worden voor de honingvergaring. Deze honingkamerramen zijn lager dan de broedkamerramen. Ook een tweede broedbak kan als honingkamer functioneren. [N 63, 10h; Ge 37, 22] II-6
honingkamerraam honingkamerraam: honeŋkāmǝrrām (Meijel), honingkamerraam (Herkenbosch), huǝneŋkāmǝrrām (Heerlen), hōneŋkāmǝrrām (Venlo), honingkamerraampje: honeŋkāmǝrrę̄mkǝ (Roermond), hōneŋkāmǝrrę̄mkǝ (Asenray / Maalbroek), honingraam: honingraam (Born, ... ), hōneŋrām (Geistingen), honingraampje: honeŋręmkǝ (Venray), hōneŋrę̄mpkǝ (Stein), honingraat: honingraat (Kerkhoven), honingzolderraam: honingzolderraam (Dilsen, ... ), hø̜neŋzø̜ldǝrrām (Maaseik), hōneŋzøldǝrrām (Geulle), hoogselraam: hø̄xsǝlrǭm (Millen), kleine raam: kleine raam (Weert), raam: raam (Asenray / Maalbroek), raam van de zolder: rǭm van dǝ zǫlǝr (Diepenbeek) Raam in de honingkamer of honingzolder waarin honing verzameld wordt. Het honingkamerraam is doorgaans lager dan het broedkamerraam. Zo is het honingkamerraam van de Simplexkast 140 mm hoog en dat van de Dadant- en de Langstrothkast 159 mm. De breedte van de honingkamerramen van deze drie kasten komt overeen met die van de broedkamerramen. Zie hiervoor de lemmata Simplexkast, Dadantkast en Langstrothkast. [N 63, 10i; N 63, 10h; Ge 37, 23] II-6