e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoektroffel binnenhoek: benǝn ̇uk (Sint-Truiden), bęnǝn(h)uk (Bilzen), binnenhoektruweeltje: benǝhuktrywīltšǝ (Kleine-Brogel), buitenhoek: bǫwtǝn(h)uk (Bilzen), eckentroffel: ɛkǝtru.fǝl (Vaals), ecktroffel: ɛktrufǝl (Kerkrade, ... ), hoek: (h)uk (Bilzen), huk (Beverst, ... ), hō.k (Meeuwen), hōk (Stokrooie), ̇uk (Sint-Truiden), hoekbak: hōk˱bak (Tegelen), hoekijzer: hoekijzer (Hoeselt), huk˱ījzǝr (Achel), hōk˱īzǝr (Gronsveld), hoekijzer voor binnenhoek: hōk˱ęjzǝr vør benǝnhōk (Tessenderlo), hoekpalette: hukpálɛt (Mal), ukpalɛt (Sint-Truiden), hoekpleister: hukplējstǝr (Lommel), hoekplektroffel: hōkplɛktrofǝl (Boorsem), hoekschupje: hōksxø̜pkǝ (Weert), hōkšøpkǝ (Eijsden), hoekspaan: hōkšpān (Rothem), hoektrekker: hōktrekǝr (Panningen), hōktrękǝr (Helden), hoektroffel: huk[troffel] (Middelaar), hōk[troffel] (Beek, ... ), hūk[troffel] (Venray), hǫwk[troffel] (Sittard), hǭǝk[troffel] (Opglabbeek), hoektroffeltje: hōktrøfǝlkǝ (Leuken, ... ), hoektruweel: hok[truweel] (Diepenbeek), huk[truweel] (Beverst, ... ), hǫk[truweel] (Houthalen), hoektruweeltje: hoktrǝvīlkǝ (Paal), hōktrywiǝlkǝ (Meeuwen), hōktrǝwilkǝ (Kuringen), hōktǝrwilkǝ (Lummen), hoekuitwerker: huk˱øtwē̜rʔǝr (Lommel), hoekvormer: hōk˲vǫrǝmǝr (Waubach), hoekvormige troffel: hōk˲vęrmegǝ trǭfǝl (Bree), mal: mal (Gelieren Bret), palette: palɛt (Sint-Truiden), plekspaan: plɛkspǭn (Tessenderlo), rechte hoek: rechte hoek (Bevingen), ronde hoek: rǫndǝ hǫk (Kaulille), schepper: sxøpǝr (Zonhoven), schupje: šø̜pkǝ (Stein), smeertroffel: šmīrtrofǝl (Kerkrade), troffeltje: trøfǝlkǝ (Schimmert), vishoek: veshuk (Montfort) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoekzetter bekwame metser: bǝkwǭmǝ mɛtsǝr (Tessenderlo), beste vakman: bɛtstǝ vakmā.n (Eys), draaier: drɛjǝr (Oud-Caberg), eckenbouwer: ɛkǝbuǝr (Hoensbroek  [(niet bekend: wel in Duitsland)]  ), ɛkǝbǫwǝr (Heerlen, ... ), eckenmurer: ɛkǝmȳrǝr (Kerkrade, ... ), eckenmuurder: ɛkǝmȳrdǝr (Heerlen), eerste metser: īrstǝ mɛtsǝr (Meeuwen), hoekbouwer: hōk˱bǫwǝr (Tegelen), hoekenopzetter: hø̄k˱ǫp˲zętǝr (Leuken, ... ), hoekmetselaar: hōkmę ̞tsǝl ̇īr (Herten), hoekopzetter: hō ̝.k˱op˲zɛtǝr (Meeuwen), hoekzetter: hōk˲zętǝr (Ell), vakman: vaxman (Bleijerheide), voorman: vyǝrman (Klimmen), vø̄rman (Ulestraten), voormetselaar: vyǝrmętsǝlē̜r (Klimmen), voorwerker: vjęrwęrkǝr (Mopertingen), vȳrwe ̞rkǝr (Bleijerheide), vørwɛrǝʔǝr (Tessenderlo), vø̄rwerǝkǝr (Neeritter), vø̄rwɛrǝkǝr (Meijel), vø̜̄rwɛrʔǝr (Lommel) Metselaar die de hoeken van een bouwwerk opmetselt. Uit woordtypen als 'bekwame metser' (K 353), 'beste vakman' (Q 202) en 'vakman' (Q 121c) blijkt dat de hoekzetter een goed vakman moet zijn. Uit de opmerkingen van een aantal invullers wordt duidelijk, dat men in het onderzoeksgebied slechts zelden zonder profielen werkte. Dit laatste verschijnsel was vooral in Duitsland bekend. [N 31, 9d; monogr.] II-9
hoelahoep hoelahoep: hulāhup (Opglabbeek) a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] III-3-2
hoepel band: baand (Gennep, ... ), bain (Kuttekoven), band (Oirlo), bānd (Diepenbeek), beng (Rijkhoven), bàand (Tongeren), bène (Voort), ənə baant (Tongeren), meervoud. bèn  band (Widooie), stoottoot  bɛ̄n (Borgloon), bandel: ba.ndel (Gennep), baadel (Well), baandel (Wellerlooi), ban-del (Blitterswijck), bandel (Afferden, ... ), bāndel (Leunen, ... ), bāndəl (America, ... ), bendel (Venray), bàndel (Meterik), bândel (Venray, ... ), het ermee spelen noemt men "bandelen  bandel (Siebengewald), het spel heet bandelen  bandel (Mook), kinderspeeltuig  baandel (Gennep), Ook rieëp.  bandel (Meerlo, ... ), bandje: béntšə (s-Herenelderen), hoepel: hoepel (Haelen, ... ), hoepəl (Heerlen), hupəl (Nieuwenhagen), Bè den hoepel euver de stroùt loupe: Met de hoepel op de straat lopen (met n stok voortdrijven).  hoepel (Kortessem), tegenwoordig vaak gebruikt  hoepel (Blerick), jaagring: [sic]  n joichreeink (Rutten), kievel: kievel (Montfort, ... ), kievvel (Meijel), kivəl (Meijel), /  Kievel (Montfort), kieveloot: kieveloet (Meijel), kievveloeët (Meijel), kivəlōət (Meijel), rad: /  road (Riemst), reep: ein reèp (Bocholt), en reip (Mechelen-aan-de-Maas), en rēf (Vaals), enə reĭp (Molenbeersel), ne rijep (Hamont), nə rījəp (Beverlo), nə rīəp (Beringen, ... ), raep (Aubel, ... ), ree[i̯}p (Swalmen), reef (Simpelveld, ... ), reejep (Lommel, ... ), reejp (Hoepertingen), reep (Amstenrade, ... ), reib (Panningen), reip (Amby, ... ), reip mit ene stek (Ubachsberg), reĭp (Sint-Lambrechts-Herk), rei̯p (Hout-Blerick, ... ), rei̯əp (Putbroek), rejp (Boorsem, ... ), reèp (Henri-Chapelle), reəp (Hoepertingen), rē`p (Mechelen-aan-de-Maas), rēēf (Terwinselen), rēīp (Eijsden, ... ), rēp (Bilzen, ... ), rēͅp (Maastricht), reͅip (Bree, ... ), rieep (Overpelt, ... ), riejep (Beringen, ... ), riep (Gingelom, ... ), rieëp (Beringen, ... ), rieəp (Oostham, ... ), riēp (Hasselt), riiep (Melveren), rijeep (Duras), rijep (Heppen, ... ), rijp (Blerick, ... ), rijpe (Venlo), rip (Zonhoven), riëp (Oostham), riəp (Niel-bij-St.-Truiden), rīp (Herk-de-Stad), rīêp (Leopoldsburg), rèip (Gronsveld), rèjp (Pey), rèp (Banholt), rèèp (Gulpen), réip (Tegelen), rêep (Genk), rêp (Bilzen, ... ), rêêp (Horn), rêëp (Baelen, ... ), rɛ.ip (Meeuwen), rɛip (Rekem), rɛ̄jp (Maaseik), rɛ̄p (Eijsden), ən r(tm)jp (Lozen), ən reͅjp (Lanklaar), ənə rīp (Hasselt), #NAME?  reip (Venlo), (onleesbaar)  reeep (Bevingen), (v.).  reip (Heel), /  de rèep, (-e) (Kanne), ein reip (Spaubeek), reep (Genk, ... ), reif (Genk), reip (Echt/Gebroek, ... ), rieëp (Sint-Truiden), rijep (Sint-Truiden), réíp (Elsloo), ɛn reip, reipen (Opitter), ?  riiiep (Sint-Truiden), Afl. reipe (ww.).  reip (Maastricht), als "rèep"werd vaak de velg (zonder spaken) van een fietswiel gebruikt; een stok in de gleuf om te doen rollen  de rèep (Kanne), De jonge sjpieële mit de refe.  reef (Kerkrade), ee open  reep (Brunssum, ... ), een hoepel is n reip in het dialect, maar reipe heb ik nooit gehoord. Wel: hae leep mit n reip. Maar zelf heb ik er nooit mee gespeeld en anderen in mijn jeugd (60er jaren) ook niet.  reip (Schinnen), Eig. ijzeren band om ton of wiel; vaak ook fietsvelg.  reip (Posterholt), fietswiel zonder spaken  reep (Meeuwen), Het reg. ww. is reipe.  reip (Bree), i zeer kort en e zeer lang  rieep (Lommel), ie langgerekt  reip (Hasselt), riep (Hasselt), Iezere en houtere reipe. [Met afbeelding].  reip (Roermond), Kelt. reibus; goth. raips.  reip (Valkenburg), Met de reep spelen (spelen met een oude velg).  rīəp (Hamont), Met de reip spule is reipe.  reip (Maaseik), Met een reep spelen.  reiəp (Lommel), ne reep = een velg zonder spaken  / (Lommel), Nhd. Reif, Reifen; A. Weynen: Taalkaart. De hoepel. Onze taaltuin IX (1940), pag. 275-280.  rèi.p (Meeswijk), Nl. reep, Kil. reep, circulus ligneus (houten hoepel), S. en R. reep, Keuls Reif 1, b, Rijnl. Reif V, 1, g.  rīēp (Hasselt), of reëp?  riëp (Kaulille), of rieep??  riee[p} (Sint-Truiden), Ook ijzeren band om karrewiel; reep, strook stof.  reip (Tungelroy), Opm. bijv. zôô sjmaal es ein reip.  reip (Beegden), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  rieëp (Sevenum), puntje onder de e  rejp (Bree), raakt buiten gebruik  rēͅp (Maastricht), rèipsrok: hoepelrok  rèip (Maastricht), slepende e  rejp (Rekem), Strieëp, strieëp ònder uire-n rieëp (lied).  rieëp (Sint-Truiden), Sub bandel: ook rieëp [*pag. 238: rieëp lang touw met dwarstouwtjes met angel om te vissen].  rieëp (Meerlo, ... ), Sub hoepel: Bè den hoepel euver de stroùt loupe: Met de hoepel op de straat lopen (met n stok voortdrijven). Men zegt ook: bè de reip loupe: met de reep lopen.  reip (Kortessem), Sub reep.  reip (Uikhoven), Sub réipe.  réip (Baarlo), V  reep (Schinveld, ... ), van een fietsrad gemaakt  rijp (Meijel), Vergelijk Du. Reifen.  reîp (Weert), vgl. pag. 276: velg: zjant, rie"p.  rie"p (Beverlo), Vgl. pag. I.216: hoepel, zie reep, ring.  rip (Zonhoven), Vroeger speelden de kinderen bij enen reep.  riəp (Niel-bij-St.-Truiden), Vrugger lúpe de keinger bè reipe dör t dörp: Vroeger liepen de kinderen met repen door het dorp.  reip (Kortessem), werkwoord is reipe  reip (Venlo), Z. ook o. hoepel.  riep (Zonhoven), Ze spilde me de rie"p.  rie"p (Beverlo), repel: men reepelde op 2 manieren : met stokje over de reepel strijken of het stokje aan de naar binnen gebogen buitenkant houden en vooruit duwen  reepel (Genk), ring: inə riŋk (Eksel), kinder rienk (Zichen-Zussen-Bolder), n rink (Heusden), n rīnk (Kaulille), ne reenk (Neerpelt), ne ri.nk (Zolder), nə reͅjŋk (Kortessem), reengk (Epen), reenk (Beverst, ... ), reing (Wellen, ... ), reink (Gelinden, ... ), rejk (Zonhoven), rejnk (Opglabbeek), reng (Jeuk), renk (Mielen-boven-Aalst, ... ), reènk (Heers), reŋk (Eys), rēng (Lummen), rēnk (Diepenbeek, ... ), rhenk (Hoeselt), rienk (Zichen-Zussen-Bolder), ring (Eigenbilzen, ... ), rink (Belfeld, ... ), ruik (Paal), râink (Mettekoven), ränk (Zonhoven), rènk (Aalst-bij-St.-Truiden), rénk (Remersdaal, ... ), ənə reŋk (Neerpelt), /  reng (Zonhoven), rink (Eigenbilzen, ... ), rînk (Eksel), Iech jon mit dr - lofe.  rink (Kerkrade), ig klein bovenaan achter de ee  reeigk (Alt-Hoeselt), is de algemen naam voor een ring  rink (Beegden), lange ä  ränk (Kortessem), NB rînkstok: houten stok om e "ringen", lengte ongeveer 80 cm. met de dikte van de middenvinger. Sommigen waren mooi versierd met inkervingen.  rînk (Eksel), puntje onder de (lange) e  nə rēŋk (Overpelt), puntje onder de e  nə ren (Houthalen), werkwoord is "rinkvaren  rink (Eys), Z. ook o. hoepel.  rè.nk (Zonhoven), Ze zijn met ne ring aan t spelen (cfr. ringen, 2).  rèŋk (Zonhoven), ê zoals in FR. être  rênk (Zonhoven), ringel: ringel (Sint-Geertruid, ... ), rinkel (Eigenbilzen), schiemel: schiemel (Rosmeer), sjiemel (Vroenhoven, ... ), sjièmel (Rosmeer), schievel: schievel (Velden, ... ), sjievel (Buggenum), trul: enə tryl (Heers), tril (Stokrooie), trul (Lauw), trŭl (Veulen), /  trul (Lauw), ook reènk  truul (Heers) [SND (2006)]**Reep2: 2. Oorspr. houten hoepel, lateren ijzeren fietsvelg (zonder spaken) die met een korte stok werd voortgedreven. || **Reep: Hoepel. || / [SND (2006)] || 1. Hoepel. || 2. Hoepel. || 3. Fietsvelg zonder banden of spaken (als hoepel benut). || 3. Velg van een fietswiel, dat als kinderspeelgoed gebruikt wordt. || ? [SND (2006)] || ??? [SND (2006)] || [[Hoepel], meestal een oud fietswiel]. || [Hoepel]. || [Jongensspel - fietsvelgspel]: Velg. || a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Band, hoepel. || Band, reep, hoepel (kinderspeelgoed), wielhoepel, tonhoepel. || Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] || fietsvelg [SND (2006)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] || Hoepel [SND (2006)] || Hoepel van kinderen. [BN 03] || Hoepel voor kinderen, of band om een vat. || Hoepel. [ZND 01 (1922)] || Hoepel: 1. Oorspr. houten hoepel, later fietswiel zonder spaken dat met een korte stok werd voortgedreven. || Hoepelen. || Houten of ijzeren band; hoepel; kinderspeelgoed. || Kievel: grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij voortrolt. || Kieveloot: grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij voortrolt. || rad [SND (2006)] || reep [SND (2006)] || Reep (hoepel). || Reep. [Willems (1885)] || Reep. [Hoepel]. || Reep: **IJzeren band rond n karrewiel/ton/stande. || Reep: 1. Hoepel. || Reep: 3. Hoepel, velg. || Reep: [hoepel]. || Reep: b) hoepel: jongensspeeltuig. || Reep: c) hoepel. || Reep: de velg van een fiets. || Reep: houten hoepel, wiel, later fietswiel zonder spaken. || Riep: 2. Hoepel. || Ring, kring, hoepel. || Ring, over het algemeen een velg van een fietswiel of een even grote ring van betonijzer van 10 mm dikte en daarbij hoorde een ring ijzer (rînkiezzer). || Ring: *3. Hoepel (kinderspeeltuig). || Ring: 2. in de betekenis van: hoepel. || Ring: Hoepel. || velg [SND (2006)] || Velg, band, hoepel. || Velg, hoepel. III-3-2
hoepelen bandelen: ba.ndele (Gennep), baadele (Well), baand jaoge (Koninksem), baand joage (Tongeren), baandele (Gennep, ... ), ban-de-le (Blitterswijck), bandele (Afferden, ... ), bandelen (Heijen), bāndele (Horst, ... ), bāndələ (Gennep), bendele (Venray), bàndele (Meterik), bândele (Venray), de eerste variant gebruik(te) ik niet actief  ba.ndele (Gennep), banden: baine (Kuttekoven), bène (Voort), bɛ̄ne (Borgloon), bandjagen: bānd jāge (Diepenbeek), bānd ja͂ge (Zichen-Zussen-Bolder), bandjejagen: bendsje jage (s-Herenelderen), bet de reep spelen: bə dən riep speele (Kermt), /  bè de réép spe.le (Hasselt), meestal een oud fietswiel  be de reep spelen (Genk), Sub **reep2.  bè de riep spee.ële (Zonhoven), Sub hoepel, (1).  bè de rīēp spe.le (Hasselt), bet de ring spelen: bɛ də rɛnk spèələ (Zonhoven), bet een ring spelen: bè nen reenk spe-le (Zepperen), Sub ring, (3).  bè(t) ne rè.nk spee.ële (Zonhoven), fietsradvaren: /  fitsrohdvore (Zussen), hoepelen: hoepele (Ittervoort, ... ), hoepelen (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), hupələ (Nieuwenhagen), /  hoepele (Echt/Gebroek, ... ), hoepelen (Elen, ... ), hoepelrennen: /  hoepel renne (Sittard), hoepen: /  hoepen (Heerlen), kievelen: kievele (Meijel, ... ), Kievele (Montfort), kievvele (Meijel), kivələ (Meijel), /  Kievele (Montfort), Een hoepel is énne kievveloeët of énne kievvel  kievvele (Meijel), kieveloten: kivəlōətə (Meijel), Een hoepel is énne kievveloeët of énne kievvel  kievveloeëte (Meijel), Zie afbeelding 59 [pag. 88]: kéjsjeute, bókspringe, kievveloeëte èn kurtje springe.  kievveloeëte (Meijel), met de ijzeren ring lopen: /  mèt dë ajzërë rénk lòupë (Tongeren), met de reep lopen: /  mèt de rijp laupe (Mechelen-aan-de-Maas), met de reep spelen: /  met de riep spelen (Godschei), met de rijp spele (Bunde), met de rijp spulen (Elen), met de rèèp (Wijshagen), met de ring doen: mitte rink doon (Buggenum), met de ring jagen: met de renk jage (Riksingen), met de rink joage (Zichen-Zussen-Bolder), met de ring lopen: met de rienk laope (Zichen-Zussen-Bolder), mit der rink loope (Mechelen), met de ring spelen: mait den reenk speele (s-Herenelderen), met den ring spelen (Houthalen), met de ring varen: met de rink vaare (Hees), met een reep lopen: /  loupe mèt een reip (Maaseik), met een reep spelen: Sub reep.  me nə reiəp sp"lən (Lommel), met een ring lopen: met ne renk lōepe (Opglabbeek), met een ring spelen: met esöne rink schpäle (Lontzen), reepjagen: reip jage (As), reeplopen: rijp laupe (Mechelen-aan-de-Maas), reeprijden: /  rejep raaien (Lummen, ... ), reepslaan: reepschloaë (Heerlen), Joonge, koomt de reep sjloaë, jongens, komt hoepelen.  reep sjloaë (Heerlen), repelen: reepele (Genk), men reepelde op 2 manieren : met stokje over de reepel strijken of het stokje aan de naar binnen gebogen buitenkant houden en vooruit duwen  reepele (Genk), repen: bij énne vélorieëp - rieëpe (Vorsen), hoepel/reipe (Grevenbicht/Papenhoven), raepe (Gulpen, ... ), raepen (Hamont), ree[i̯}pə (Swalmen), reefe (Simpelveld), reejepe (Lommel, ... ), reejpe (Hoepertingen), reepe (Amstenrade, ... ), reepe(n) (Schinveld), reepen (Overpelt), reipe (Amby, ... ), Reipe ( er werd zelfs een "toer de France"georganiseerd (Eijsden), reipe(n) (Guttecoven, ... ), reipen (Born, ... ), reiəpə (Zepperen), reiəpən (Lommel), reīpe (Meeuwen), reĭpe (Sint-Lambrechts-Herk), rejpe (Boorsem, ... ), repe (Heerlen, ... ), repen (Haler, ... ), repen -reep (Peer), reüpe (Val-Meer), reəpə (Hoepertingen), rē.pə (Voerendaal), rē`pe (Mechelen-aan-de-Maas), rēēpe (Henri-Chapelle), rēīpe (Eijsden), rēpə (Heerlen, ... ), rēͅpə (Maastricht), rĕĭpe (Meerssen), reͅipə (Bree, ... ), rieepe (Duras, ... ), riejepe (Beringen, ... ), riejepen (Achel), riepe (Gingelom, ... ), riepen (Helchteren, ... ), rieëpe (Landen, ... ), rieëpen (Tessenderlo), riheppe (Bevingen), riipe (Melveren), rijepe (Heppen, ... ), rijpe (Maasbree, ... ), rijpen (Nederweert, ... ), rijppe (Vlodrop), ripe (Zonhoven), riëpen (Neerpelt), riəpə (Niel-bij-St.-Truiden), rīêjpe (Leopoldsburg), rèipe (Gronsveld), réipe (Baarlo), rêpe (Baelen, ... ), rêpen (Bilzen), rɛ̄pə (Eijsden), (ww.)  rèepe (Kanne), /  reepe (Bilzen, ... ), reepe/ (Genk), reipe (Amstenrade, ... ), Reipe (Grevenbicht/Papenhoven), reipe (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), Reipe (Venlo), reipe (Weert), Reipe! (Eijsden), reipe/ (Maastricht), reipen (As, ... ), repe (Bilzen, ... ), repen (Lommel), reupen (Opglabbeek), reéjpen (Lommel), ri-epen (Stevensvennen), riejepen (Achel), riepe (Hasselt), riepen (Hamont, ... ), rieëpe (Kaulille), rijpe (Eisden, ... ), rijpe mèt ne stek (Eisden), rijpen (Bree, ... ), Rijpen (Elen), rijpen (Maaseik), rièepen (Hamont), riëpe rèèn (Hasselt), réépe (Hasselt), réípe (Elsloo), 6. vortstèkerke 7. repe 8. heenke/heenkerke  repe (Veldwezelt), [Imp.]  reip! (Roermond), [Met afbeelding].  reipe (Maastricht, ... ), [Met afbeelding]. Sub reîp. Vergelijk Du. Reifen. Kerreîp: ijzeren hoepel om karrewiel.  reîpe (Weert), Afl. sub **reep2. Kil. reepen, ludere circulo ligno.  riepe, rīēëpe (Zonhoven), Afl. sub hoepel. Kil. reepen, ludere circulo ligneo, S. reepen.  rīēpe (Hasselt), B.v. Gister warren de jonges allemoal an t rie-j-epen.  rie-j-əpən (Achel, ... ), de i staat heel klein bovenaan achter de e  reipe (Molenbeersel), De kinderen zijn op de straat aan het repen (met de hoepel spelen).  rīəpə (Hamont), Denominatief van reep.  rèi.pə (Meeswijk), Een ijzeren hoepel (reip) ter grootte van 50 à 80 cm doorsnede, werd voortgedreven door er met n kort stevig stokje tegen te slaan. Zon reip werd gewoonlijk door een der plaatselijke sjmeej (smeden) gemaakt van rond stafijzer ter dikte van 10 à 12 mm.  reipe (Tegelen), geen abn gekend  riepen (Rotem), rijpen (Rotem), Het deksel van een schoensmeerdoosje, (soms ook wel het lege doosje zelf) werd in het midden van een gaatje voorzien. Door dit gaatje stak men een touwtje ter lengte van ruim 1 meter, en legde er achter de bovenzijde van het dekseltje een lus in op het uiteinde, in welke lus men vervolgens een lucifer strak aantrok. Deze dwarszittende lucifer verhinderde zodoende het loslaten van het touw.  reipe met `n wiksduëske (Tegelen), Het ringe, ook wel reipe genoemd, werd bedreven met een verstevigingsband van een ton. Zon ijzeren band werd als hoepel gebruikt. De reip werd, er achter lopende, met een stokje lopende gehouden. Als men veel geluk had kon men soms beschikken over een wielvelg van een fiets. Dit jongensvermaak kan ook wel als uitgestorven worden beschouwd.  reipe (Herten (bij Roermond)), Ik heb dit zelf nooit gedaan en ik durf het woord alleen tegenover oudere sprekers te gebruiken.  reipe (Venlo), lang uitspreken met klemtoon op de e  riëpe (Kaulille), Men sprak ook wel van: ringe [vgl. pag. 215]. Het woord is praktisch uitgestoreven, tegelijk met het spel.  reipe (Herten (bij Roermond)), Met de oude velg van een fiets en een stuk hout om te drijven.  reipe (Thorn), Mèt ne stek op de reip howwe, of m èn de hölte van de reipe steke en veuroet dujje.  reipe (Boorsem), ne reep = een velg zonder spaken  repen (Lommel), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  rieëpe (Sevenum), Sub keingerspeile.  riepe (Sint-Truiden), Sub reep.  reipe (Maastricht), Sub reep: De jóngens zin aan t reipen oppe straot.  reipe (Uikhoven), Sub reip, (1).  reipe (Geistingen), Sub reip.  reipe (Bree), Sub reipe: Met de reip spule is reipe.  reipe (Maaseik), Vero.  riepe (Zolder), vertikaal streepje op de tweede e  reepe (Bocholt), vgl. pag. 241 sub reep: afl. reipe (ww.).  reipe (Roermond), vgl. pag. 339: Hoepelen.  reipe (Sittard), Vgl. rei:p: velg van fiets.  reipe (Bocholt), vgl. rieëp: velg van fiets.  rieëpe (Kaulille), weet geen juiste benaming in het A.N.  reipe (Eisden), ww  rèepe (Kanne), rijden: /  reëje (Neerharen), ringdrijven: (Hees)  rink drieve (Hees), ringelen: `reŋələ (Gemmenich), ringele (Lontzen, ... ), rinkelen (Eigenbilzen), ringen: jongens: ringen (Eksel), reenge (Mheer), reengen (Ulbeek), reine (Wellen), reinge (Gelinden, ... ), reinke (Opglabbeek), rejnke (Opglabbeek), renge (Jeuk, ... ), renke (Sint-Huibrechts-Lille), reënge (Ulbeek), reŋə (Eksel), rēnge (Diepenbeek), ringe (Belfeld, ... ), ringen (Heusden, ... ), rinke (Genk), rinne (Grote-Brogel), râine (Mettekoven), ränge (Kortessem, ... ), rènge (Aalst-bij-St.-Truiden), rèŋə (Zonhoven), rénge (Diepenbeek), rênge (Zonhoven), (ww.)  ringen (Eksel), /  reenge (Mechelen-Bovelingen), reinge (Rijkel, ... ), ringe (Eigenbilzen, ... ), ringen (Eksel), de nk staat tussen haakjes  rénke (Remersdaal), Eertijds: spel waarbij de velg van een fietswiel met een stok werd voortbewogen.  rènge (Zonhoven), Het ringe, ook wel reipe genoemd, werd bedreven met een verstevigingsband van een ton. Zon ijzeren band werd als hoepel gebruikt. De reip werd, er achter lopende, met een stokje lopende gehouden. Als men veel geluk had kon men soms beschikken over een wielvelg van een fiets. Dit jongensvermaak kan ook wel als uitgestorven worden beschouwd.  ringe (Herten (bij Roermond)), Jongensspel waarbij n houten of ijzeren ring of hoepel van ongeveer 80 tot 100 cm doormeter door een lopende jongen met slaande stokslagen in n draaiende beweging gehouden wordt.  reinge (Kortessem), minder vaak dan reipe  ringe (Gerdingen), Ook dit speeltuigje werd door ons, jongens, zelf gefabriceerd. Men nam het deksel van een leeg schoensmeerdoosje en peuterde in t midden hiervan een gaatje. Hierdoor werd een dun touwtje gestoken, van ongeveer 2 m lengte. Aan het einde van dit touwtje (tegen de binnenkant van het dekseltje) knoopte men een lucifer, zò dat deze dwars tegen het dekseltje zat. Hierdoor kon het touwtje niet meer uit het gat raken. Al lopende kon men nu het ronde doosje, terwijl men het andere einde in de hand hield, naast zich laten meehoepelen. Ook dit is als een uitgestorven iets te beschouwen. Zie foto no. 55 [tussen pag. 416-417].  wiksdeuëske, veur te ringe (Herten (bij Roermond)), Rieëpen is geen Eksels!  ringen (Eksel), weet niet dit in het AN heet.  reinge (Diepenbeek), ringetjejagen: renkske jauge (Sint-Huibrechts-Hern), rèngske joge(hoepelrijden (Hoeselt), rèngske jôgë (Hoeselt), /  rèngskë jôgë (Hoeselt), [Met afbeelding].  rèngskë-jôgë (Hoeselt), ringjagen: de ring jaoge (Eigenbilzen), reenk jaoge (Beverst), reenk jāəgə (Stevoort), renk jāge (Opglabbeek), renk ja͂ge (Zonhoven), rhenk jhoge (Hoeselt), ring jaage (Millen), rink jaoge (Hees), rinkiōje (Martenslinde), bedoelt men g in pl. van X?  ring jaXe (Genk), de i staat in beide gevallen kleintjes bovenaan  reeink joige (Rutten), ing staat klein bovenaan achter ee  reeingk joge (Alt-Hoeselt), ringlopen: ri.nkloepe (Zolder), rinklofe (Kerkrade, ... ), oo open  rink loope (Brunssum), Sub ri.nk, (1).  ri.nkloepe (Zolder), ringrijden: renkrèje (Ulbeek), rinkraaje (Paal), /  renkrèje (Ulbeek), ringspelen: ring spelen (Koersel), ring spîle (Genk), ringvaren: reŋk vārə (Eys), ringvaare (Eys), schiemelen: schiemele (Rosmeer), sjiemele (Rosmeer, ... ), (Rosmeer)  schiemele (Rosmeer), schievelen: schievele (Velden), trullen: trille (Stokrooie), trulen (Lauw), trulle (Heers) [SND (2006)]/ [SND (2006)] || 1. Met de hoepel spelen, hoepelen door kinderen. || 2. Hoepelen (kinderspel). || 2. Hoepelen. || ? [SND (2006)] || ?? [SND (2006)] || ??? [SND (2006)] || [De jongensspelen: 17]. Hoepelen. || [De jongensspelen: 9]. Schoensmeerdoosje, om mee te hoepelen aan een touwtje. || [Hoepelen met een schoensmeerdoosje]. || [Hoepelen, met de hoepel spelen]. || [Hoepelen]. || [Jongensspel - fietsvelgspel]: Met fietsvelg spelen. || b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Een ring voor zich uit duwen met een stok of "ringijzer". De ring was gewoonlijk de velg van een fietswiel. || Het spelen met de hoepel. || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || Hoepel [SND (2006)] || hoepel drijven [SND (2006)] || hoepel lopen of ringen [SND (2006)] || hoepel race [SND (2006)] || hoepel rijden [SND (2006)] || Hoepel! || hoepelen [SGV (1914)], [SND (2006)] || hoepelen met stok [SND (2006)] || Hoepelen. [ZND 01 (1922)] || hoepelen/ [SND (2006)] || Hoepelen: de hoepel met een stok voortdrijven. || kievelen [SND (2006)] || kieveloten [SND (2006)] || Kieveloten: met de hoepel spelen. || Kinderspel met fietsvelg. || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || Met de hoepel (oude fietsvelg) spelen. || met de hoepel lopen [SND (2006)] || Met de hoepel spelen. || met de reep spelen [SND (2006)] || Met den hoepel spelen. || Met een hoepel spelen, hoepelen. || met een reep spelen [SND (2006)] || Met een reep spelen. || met een stok een velg voortbewegen [SND (2006)] || rat lopen [SND (2006)] || Reepen. [Willems (1885)] || reeprijden [SND (2006)] || reipen [SND (2006)] || Rengele: Reifen schlagen, das Reifenspiel spielen. || Repen. || Repen: **1. Hoepelen, met de hoepel spelen, de hoepel met een stok voortdrijven. || Repen: 1. Met de hoepel spelen, de hoepel met een stok voortdrijven. || Repen: Hoepelen. || Repen: met de hoepel spelen. || rijpen [SND (2006)] || ring aandrijven [SND (2006)] || Ringen: 2. Hoepelen, met een hoepel spelen. || Ringrijden is al lopend door middel van een stokje n velg zo snel mogelijk in beweging brengen. || Spelen met de hoepel. || Spelen met een réip, meestal een oud fietswiel. || Velgje rijden. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] III-3-2
hoepelrok ballonrok: bellonrok (Eksel), caroline: karəlin (Tongeren), Banden van riet. [sic] [NB: Fr. crinoline -&gt; volksetym.?; of carolin]  karolin (Borgloon), creoline: krejólin (Tongeren), kreolin (Riksingen, ... ), kréolin (Tessenderlo), crinoline (fr.): krinoline (Sittard), krinolín (Ketsingen), fronsenrok: fronserok (Eksel), godet (fr.): godè (Val-Meer, ... ), hoepeljupe (<fr.): hupəljōp (Opheers), hoepelrok: hoepelrok (Beek, ... ), hoeppelrok (Bilzen), hupəlroͅk (Hamont, ... ), hŭpəlroͅk (Boekt/Heikant, ... ), upəlrŏk (Sint-Truiden), Is aangefronst in de lee.  hoepelrok (Oostham), Met hoepels gefronst.  hoepelrok (Diepenbeek), Zit onderjurk onder met versteviging als hoepel.  hoepelrok (Kesseleik), jupon (fr.): zjupao (Stokkem), petticoat (eng.): pettikoot (Oirlo), &lt;Eng. petticoat  pettikoot (Oirlo), plooienjupe (<fr.): plooie jaup (Millen), reep: reep (Vliermaal), reeprok: reeprok (Hoeselt, ... ), reiprok (Herten (bij Roermond)), rei̯əprok (Lommel), rēijprok (Stevensweert), ri-jəproͅk (Velm), rieprok (Lummen), rieprók (Sevenum, ... ), rijəproͅk (Beringen), riproͅk (Borlo, ... ), riëproͅk (Halen), riəprok (Beringen, ... ), riəproͅk (Beverlo, ... ), rīproͅk (Hasselt), rɛ`pjrək (Wintershoven), rɛiprok (Boorsem), Hoepelrok.  reeprok (Bilzen), repenrok: reeferok (Bleijerheide), reeperok (Eigenbilzen, ... ), reeperók (Hoensbroek), reipe rok (Ulestraten), reipe-rok (Klimmen, ... ), reipe-ròk (Klimmen), reiperok (Amstenrade, ... ), reiperòk (Munstergeleen, ... ), reipperok (Reuver), reipərok (Opglabbeek, ... ), reipəroͅk (Bocholt), reperok (Leopoldsburg), repəroͅk (Kaulille, ... ), rēpərok (Leopoldsburg), rēͅipəroͅk (Bree, ... ), reͅipərok (Lanklaar), reͅipərŏk (Maaseik), reͅipəroͅk (Eisden, ... ), rieperok (Diepenbeek, ... ), rieperrok (Kerkrade), rieëperok (Meerlo, ... ), rieəpərok (Beringen, ... ), rijperok (Neeroeteren), rijpəroͅk (Achel), rijəpəroͅk (Zelem), ripəroͅk (Herk-de-Stad), riëperok (Kwaadmechelen, ... ), riəpərok (Kwaadmechelen, ... ), rī-jəpəRòk (Paal), rīəpərok (Beringen), rĭĕperòk (Boekt/Heikant), rĭpəroͅk (Boekt/Heikant), rèiperok (Hoensbroek), rèjperok (Panningen), rèperok (Wijk), rèèperok (Mheer), réperok (Jabeek), rɛipəròk (Mechelen-aan-de-Maas), B.v. Hoepelrokken zijn uit de mode.  reͅipəroͅk (Meeswijk), Eigenaardige moode die haast elke eeuw in de vrouwenkleeding terugkeert.  reiperok (Valkenburg), Plissérok met zoveel volume dat bij het vlug ronddraaien op zichzelf het meisje als in een hoepel draait.  reiperok (Mechelen-aan-de-Maas), Ss. sub reep.  reiperok (Roermond), Vero., zie ook afb. p. 387.  rèiperok (Gronsveld), Zie ook afb. p. 242.  reiperok (Roermond), Zie ook afb. p. 347.  reiperok (Maastricht), repenschorts: rèjpesjêûts (Mechelen), rok bet baleinen: ene rok bij baleine (Borgloon), tirettejupe (<fr.): Baleinen hoepelrok. [Tongeren Wb.: ?tïrrèt (Fr. tirrette, ritssluiting) + jaup (Fr. jupe)]  tijèttejaup (Tongeren) [hoepelrok] || [reiperok*]: hoepelrok, crinoline || crinoline [N 23 (1964)] || hoepelrok || hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || ouderwetse, wijde rok met horizontale banen, meestal van verschillende kleuren stof; hoepelrok || Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
hoepels van de huifkar banden: bęnj (Urmond  [(van ijzer)]  ), beugelen: byǝgǝlǝ (Eygelshoven), beugels: beugels (Baarlo, ... ), bȳgǝls (Smeermaas), bø̜gǝls (Roosteren), bø̜i̯gǝls (Borgloon), beugsels: bø̜̄xsǝls (Roosteren), boogde repen: bøgǝdǝ rēpǝ (Zonhoven), hoepels: hoepels (Herten), huifbeugels: hufbø̄gǝls (Leunen, ... ), huifrepen: hufręi̯pǝ (Grathem, ... ), hūfręi̯pǝ (Klimmen, ... ), huifringen: hau̯freŋk (Ketsingen), karbeugels: karbø̄gǝls (America, ... ), kɛi̯ǝrbø̄gǝls (Gelinden, ... ), karrepen: kęrręi̯pǝ (Baexem), repen: ripǝ (Houthalen, ... ), riǝpǝ (Achel, ... ), rēpǝ (Hasselt  [(enkelv rip)]  , ... ), rēǝpǝ (Berverlo, ... ), rē̜i̯pǝ (Bocholt, ... ), rē̜pǝ (Gelieren Bret, ... ), ręi̯pǝ (Baarlo, ... ), rīpǝ (Kermt), rīǝpǝn (Hamont), (enkelv)  rē̜p (Teuven) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoepelstok reepstok: reipstek (Tungelroy), rèipsjtek (Gronsveld), reepvork: reipvorrek (Tungelroy) Hoepelstok (eenvoudig stokje met twee spijkers eraan). || Hoepelstok van een gevorkte tak. || Stokje waarmee de hoepel door kinderen wordt voortgedreven. III-3-2
hoepelvang ijzeren vang: īzǝrǝn vaŋ (Weert) Houten of metalen molenrem in de vorm van een hoepel. De hoepelvang heeft dezelfde onderdelen als de Vlaamse vang, alleen zijn de vangstukken vervangen door één doorgaande houten of metalen band. [N O, 12v] II-3
hoest bronchitis: brǫnšitǝs (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), hoest: haus (Sittard), ho:s (Maastricht), hoes (Arcen, ... ), hoest (Afferden, ... ), hoos (Amby, ... ), hoosch (Eijsden), hoost (Amby, ... ), hooste (Neeritter), hos (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Julia] ), hous (Einighausen, ... ), houst (Bingelrade, ... ), houwst (Hasselt), howste (Montfort), hoëst (Panningen), hoəstə (Hasselt), hō:s (Opgrimbie), hōēst (Meerlo), hōōs (Grubbenvorst), hōs (Maastricht, ... ), hŏĕas (Wellen), hŏĕst (Wellerlooi), hŏŏs (Simpelveld), hŏŏst (Horst, ... ), hŏst (Gulpen), hu.s (Hoepertingen, ... ), hu:st (Beringen), hues (Rosmeer), huist (Tessenderlo), hus (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), hust (Sint-Truiden, ...  [Wilhelmina, Domaniale]), hustə (Borgloon), huṣt (Zonhoven), hū.st (Lummen), hūst (Herk-de-Stad, ... ), hòs (Velden), hôsch (Mechelen), hōs (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Zwartberg, Waterschei]), hōst (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), hǫws (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Eisden]), oos (Lutterade), oost (Maaseik), ust (Sint-Truiden), uste (Sint-Truiden), kruch: WNT: zowel krochen als kruchen, beide klanknabootsend.  kroch (Oirlo), krucht: krøxt (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Domaniale]), kuch: køx (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Winterslag, Waterschei]), kuilhoest: kulhōs (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]  , ... [Laura, Julia]  [Laura, Julia]), puthoest: pøthōst (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), snop: sjnoep (Mechelen), sjnŏŏp (Simpelveld), stubhoest: štøphōs (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma]), štø̜phōs (Heerlen  [(Emma)]   [Winterslag, Waterschei]) hoest [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Hoest als gevolg van het mijnstof. [N 95, 964] || hoesten [ZND m], [ZND m], [ZND m] II-5, III-1-2