e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hielpand achterdeel: axtǝrdę̄l (Heerlerheide), achterste: achterste (Dilsen), achterstuk met de derbyklep: axtǝrštøk met dǝ dɛrbiklɛp (Roggel), empeigne: ãpęŋ (Montzen), hak: hak (Lommel), hakpartij: hakparti (Maasbree), hiel: hil (Milsbeek), hielstuk: hilstøk (Meijel, ... ), kwartier: kwartier (Zonhoven), kwartę̄r (Maasbree), kǝrtę̄r (Dilsen), vers: vars (As, ... ), vās (Bilzen), vęǝš (Bleijerheide), vę̄š (Doenrade), zijkant van de tige: zājkant van dǝ tīš (Bilzen) Het gedeelte van het boventuig dat de achterkant van de voet, het achterste deel van de zijkant van de voet en de bovenkant van de wreef bedekt. Zie afb. 18. [N 60, 17; N 60, 28] II-10
hielpand [wld ii.10, p. 24] achterste: achterste (Dilsen, ... ), achterstuk met de derbyklep: achtərsjtuk mi də derbieklep (Roggel), empeigne (fr.): a͂pɛŋ (Montzen), hak: hak (Lommel), hakpartij: Links en rechts.  hakpartie (Maasbree), hiel: hiĕl (Milsbeek), hielstuk: hiĕlstuk (Milsbeek), hilstøk (Meijel), kwartier: kwartier (Zonhoven), kêrteer (Dilsen), [Afbeelding] nr. 17.  kwartier (Diepenbeek), Schacht.  kwartier (Zonhoven), Schoonreemgedeelte v.d. schoon.  kwarteer (Maasbree), onderdeel: ongerdeel (Heerlerheide), vers: vars (As, ... ), véésj (Doenrade), [Afzonderlijke bladzijde met gegevens voor Jeuk; zie tekening v.d. informant] Bij vrouwen ook hoege vas of veske.  vas (Jeuk), Hiel.  vaas (Bilzen), Van het Duitse Ferse.  väesj (Bleijerheide), zijkant van de tige: zaajkant v.d. tīēsj (Bilzen) Hoe noemt u het gedeelte van de schoen dat afgebeeld is op tek. 17? (hiel) [N 60 (1973)] || Kent u het woord kwartier? Hoe spreekt u het uit? Welk gedeelte van het bovenleer wordt hier precies mee bedoeld? [N 60 (1973)] III-1-3
hielpartij achterkant: ātǝrkant (Bilzen), hak: hak (Milsbeek), hakpartij: hakparti (Maasbree), het achterste: ǝt ęǝtǝštǝ (Montzen), hiel: hil (Roggel), hielpartij: hielpartij (Dilsen), hilpǝrtę̄j (Meijel), verspartij: vęǝšpǝrtęj (Bleijerheide) Het gedeelte van de schoen achter het hol. [N 60, 168b] II-10
hielpartij [wld ii.10, p. 7] achterkant: aaterkant (Bilzen), achterste: ɛətəštə (Montzen), hak: hàk (Milsbeek), hakpartij: hakpartie (Maasbree), hiel: hiĕl (Roggel), hielpartij: hielpartij (Dilsen), hilpərtēͅj (Meijel), verspartij: vaesj-partij (Bleijerheide) Alles van de schoen achter het hol? (hielpartij?) [N 60 (1973)] III-1-3
hielstuk van een schoen achter aan de hak: achter aan de hakken (Schimmert), bovenhak: baovehak (Baarlo), contre-vers: kontervust (Grathem), kontərvēͅs (Ophoven), kóntjervéés (Tungelroy), contrefort (fr.): contefor (Maasbree), conterfors (Posterholt), contervoor (Geulle), contrefor (Dilsen, ... ), contrefort (Lommel, ... ), contrefour (Eigenbilzen, ... ), keͅntrəfōͅr (Lommel), kintervoor (Maastricht), ko:ntərvo:r (Kanne), kongterfaor (Eijsden), kontefoor (Gennep), konterfoor (Caberg, ... ), konterfor (Ulestraten), konterfort (Blerick, ... ), kontervoor (Borgharen, ... ), kontewoort (Weert), kontrefair (Ell), kontrefar (Hoeselt), kontrefoor (Bilzen, ... ), kontrefor (Borgloon, ... ), kontrefort (Sint-Truiden), kontrefòòr (Boekt/Heikant), kontrəfo:r (Tongeren), kontrəfōr (Riksingen), kontrəfóͅr (Beringen), kontrəfoͅr (Beringen, ... ), kontrəfòòr (Roggel), kontərfaor (As), kontərfo:r (Tongeren), kontərfōr (Meeswijk, ... ), kontərfoͅr (Opglabbeek), kontərvo.r (Maaseik), konʔrəfeͅr (Kwaadmechelen), koonterfōr (Mheer), koonterfòr (Meerssen), koŋtrəfoͅr (Velm), kōͅtrəfōͅr (Teuven), kŏntrəfōͅr (Boekt/Heikant), kőtrəfor (Montzen), kóͅnʔrəfaor (Kwaadmechelen), kóͅtrəfo͂ͅr (Borgloon), ko͂ͅntrəfoͅər (Kermt), ko͂ͅtrəfoͅr (Hasselt), ko͂ͅtrəfur (Borlo), koͅntrəfōr (Zelem), koͅntrəfōͅr (Leopoldsburg, ... ), koͅntrəfoͅr (Herk-de-Stad), koͅntrəfyr (Rosmeer), koͅntərfor (Eisden), koͅntərfōͅr (Hasselt, ... ), koͅntərvōr (Mechelen-aan-de-Maas), koͅntərəfūər (Hamont), kuntərfo:r (Wellen), kònterfoor (Boekend), kònterfort (Meijel, ... ), kòntrefoar (Sint-Truiden), kòntərfaor (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), kónterfoor (Maastricht, ... ), kónterfort (Rotem, ... ), kónterfōͅr (Ketsingen), kóntervoor (Maastricht, ... ), kóntervour (Sittard), kóntrefort (Neeritter), kônterfoor (Boekend), kônterfors (Schimmert), kônterfór (Tegelen), kŋntrəfo:r (Wintershoven), <Fr. contrefort.  koontervoor (Gronsveld), (Fr. uitspr.)  kontrefort (Leopoldsburg), [Afzonderlijke bladzijde met gegevens voor Jeuk; zie tekening v.d. informant] Versteviging. Zowel voor mannen als voor vrouwen.  contrefort (Jeuk), Et. Fr. contrefort.  kôotrëfôor, kóntrëfóor (Tongeren), Fr. contrefort.  kó.ntrefoor (Hasselt), kónterfort (Maastricht), Vgl. Fr. contrefort.  kônterfoer (Weert), z.o. kôotrëfôor. [sub Addenda]  kóntrëfóór (Tongeren), hak: hak (Bocholtz, ... ), hakstuk: haksjtök (Roermond, ... ), hakštök (Tegelen), hakstukje: hakstökske (Maasbree), hees: Vgl. WLD III, afl. 1.1: lm. knieholte.  hees (Maasniel), hiel: (h)iəl (Niel-bij-St.-Truiden), heel (Hoensbroek), híel (Venlo), hielkap: hielkap (Posterholt), hielstukje: Bezetstuk in de hak aan de binnenkant (van bezaan of split als voeringleer).  hiĕlstukskə (Milsbeek), Dat is het bovenste van de hiel.  hielstukje (Lommel), hielvoering: Ingezet stukje.  hielvooring (Roggel), kap: kap (Einighausen), konkelvers: [sic]  konkelvaers (Herten (bij Roermond)), pollevie: pollevie (Beverlo, ... ), pòllevie (Sint-Truiden), Mv.; Fr. pollevie.  plevieje (Tungelroy), schacht: sjach (Oost-Maarland), stijfkap: stiĕfkàp (Milsbeek), stootje: styətšə (Montzen), vers: de vaesj (Klimmen), vaesj (Oirsbeek), vars (Bocholt, ... ), vas (Linkhout, ... ), veersj (Beek, ... ), veëtsch (Kerkrade), vēͅrs (Achel, ... ), virs (Maaseik), vjos (Eigenbilzen), väesj (Bleijerheide), vèjrs (Stokkem), vèsch (Brunssum), vèèrs (Haelen), vésche (Nuth/Aalbeek), vééjsch (Mechelen), vêêsje (Puth), b.v. v.e. haos.  veers (Uikhoven), Et. Kil. verssen, Hgd. Ferse.  vas (Tongeren), Kil. verssen(e), Du. Fersen.  vas (Hasselt), met vraagteken  vaers (Roermond), moeilijk leesbaar  vars (Kaulille), NB (h)oeg veskes: hoge hakken, naaldhakken.  vas (Hasselt), versstuk: vaasstèk (Bilzen), vaisstuk (Stevensweert), vèèsjstuk (Munstergeleen), vessem: veͅssem (Halen), veͅsəm (Beringen, ... ), vèssem (Beringen), véssem (Paal), vɛsəm (Paal) [kónterfort*]: hielstuk || bovenstuk van de achterlap van een schoen || contravoering, hielstuk in een schoen || contrefort || contrefort: hielstuk van een schoen || contrefort: leder aan binnenkant van schoen ter versterking van de hiel || Een stijf stuk leer tot meerdere stevigheid in de schacht aan de hielkant tussen leer en voering vastgekleefd (contrefort, hielstijf, bezetsel?) [N 60 (1973)] || Fr. contrefort, contravoering; hielstuk || hak (hiel) || hiel || hiel (deel van schoen onder de hiel) || hiel [v. schoen] || hiel, hak || hiel: hak van schoen || hielstuk (konterfort) [N 24 (1964)] || hielstuk (van schoen) || hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] || hielstuk [konterfort] [N 24 (1964)] || hielstuk aan binnenzijde van schoen || hielstuk van een schoen || hielstuk van schoen || Hielstukje? [N 60 (1973)] || hielstukken, hakken van schoen || konterfoor || konterfoort (komfort, konfor): stukje steunleer aan de binnenzijde van de hiel || Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)] || leren hielstuk aan binnenzijde van schoen || rechtopstaand hielstuk in een schoen uit stijf leer III-1-3
hielstukje hakstukje: hakstø̜kskǝ (Maasbree), hielstukje: hilstøkskǝ (Milsbeek), hielvoering: hilvōreŋ (Roggel), stootje: štyǝtšǝ (Montzen), versstuk: vāsstęk (Bilzen) Ingezet stuk of bezetstuk in de hak aan de binnenkant. [N 60, 169b] II-10
hiernamaals aards paradijs: aarts paredies (Baarlo), achter dit leven: aater dit lêeve (Tongeren), als ge dood zijt: as gə doewət zèt (Loksbergen), als we geleefd hebben: as we geleefd hemmen (Lommel), ander leven: anger laeve (Weert), eeuwig leven: iewig leiven (Hoensbroek), t ieevig léve (Klimmen), t iwwig leëve (Waubach), eeuwigheid: ieuwighèt (Neerpelt), iewigheid (Tungelroy), ieëwigheet (Hoensbroek), ieëwigheid (Ell), hemel: heemel (Reuver, ... ), heemöl (Posterholt), hemel (Baarlo), hiemel (Houthalen), hierboven: hei boven (Zonhoven), hierna: hi-jnoa (Weert), hiernamaals: einaomaols (Stokkem), heejnamaals (Venlo), heinaomals (Maastricht), heinaomaols (Maastricht), hi-j naomaols (Eisden), hiej naomaols (Epen), hiejnaomaals (Geistingen, ... ), hiejnaomaols (Heel), hiemoamoals (Lutterade, ... ), hienaomaals (Haler), hienaomaols (Bocholt, ... ), hiernamaals (Achel, ... ), hiernamals (Siebengewald), hiernaomals (Sevenum), hiernoamaols (Ophoven), hijnaomaols (Maastricht), hijnoamoals (Eigenbilzen), hījnāōëmaols (Nieuwenhagen), t hiejnaomaols (Klimmen), t hienaomals (Terlinden), t hienaomaols (Valkenburg), t hienaomols (Gulpen), ut hiernamaals (Klimmen), in de hemel: ien den hemel (Oirlo), in den hiemel zen (Heers), in de zevende hemel: in dr zivvende himmel kómme (Kerkrade), later in de hemel: later in de hemel (Melick), leven hierna: laeven ienao (Geleen), t laeve hienao (Montfort), ət lēͅvə hirnōͅ (Meijel), leven na de dood: et leve nao de doeëd (Sint-Truiden), leven na dit leven: het leave nao dit leaven (Eys), laeve nao dit laeve (Echt/Gebroek), lève noa dit lève (Koningsbosch), na de dood: nö de doewed (Jeuk), na onze tijd: na ozzen tijd (Lommel), namaals: naomaals (Baarlo), noamols (Waubach), t nāōmaals (Schimmert), overkant: oaverkangt (Sevenum), spter (du.) leven: ət sjpiədər lɛɛvə (Montzen), wat hierna komt: waat hi-jnoa kimt (Bree) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hij aardt naar zijn vader aardje naar vaartje: aartje nóó vaartje (Opitter), aardje wie vaartje: aardje wie vaardje (Tegelen), dat is juist zijn vader: det is just ze vader (Rotem), dés jŭŭst za’ vaoədər (Overpelt), dat is krek de oude: da’s krek den aaë (Kortessem), de zoon is zuiver zijn vader: dè zoon is zuever zien vader (Venlo), die ahnt (du.) naar zijn vader: däe ahnt no si vadder (Vaals), die heeft een aardje naar zijn vaartje: dèè hèèt ɛn artje nao zie vartje (Beesel), die lijkt op zijn vader: dê liekt òp zien vaader (Grubbenvorst), een aardje naar zijn vaartje: ’n aardje naa ze vaardje (Lanaken), hem aardt naar geen vreemde: əm aart nò gin vrimdə(n) (Hasselt), hem aardt naar zijn pa: ’m aojt nə zennə paa (Halen), hem aardt naar zijn vader: hem aart no zie vader (Lottum), hem art noa zien vader (Velden), hem heeft de aard naar zijn vader: hem heet den aət né ze vaoder (Loksbergen), hem heeft veel weg van zijn pa: əm ét feel wech fan zənə pa (Hasselt), əm ét veel wech fan zənə pa (Hasselt), hem trekt op zijn pa: əm trik op sənə pa (Hasselt), het is de oude als geknipt: cf. VD s.v. "ouwe"2. oudeheer, vader  tes dən aowən as gəknept (Neerpelt), het is een aardje naar zijn vaartje: ɛt is ɛn aardje nao zie vaartje (Sittard), het is heel de oude: ’t es heel den ouwe (Brustem), het is juist de oude: ’t is djus den aa (Ulbeek), het is juist zijn pa: tees jus zeesse pa (Heks), het is juist zijn vader: ’t es just ze voader (Zolder), ’t is djus ze vaor (Kortessem), ’t is just ze vader (Niel-bij-As), ’t is juust zie vader (Bree), ’t is juust zijn vader (Diepenbeek), ’t is sjust zie vader (Grote-Brogel), ’t és jus ze vajer (Niel-bij-As), het is krek de oude: tees krek den aen (Hoeselt), het is krek zijn vader: ’t is krek sə va(a)dər (Molenbeersel), ’t is krek ze vader (Helchteren), ’t is krek zijn vaar (Ulbeek), het is precies de oude: ’t is persies den aaë (Kortessem), het is zo krek zijn vader als een paar: tes zoe krek ze vaor as ’n paor (Kuringen), hij aardt naar de oude: cf. "Groene boekje"s.v. "ouwe (de)  hè aat nao dɛr awwe (Wijlre), cf. VD s.v. "ouwe"2. oudeheer, vader  hij aardt naor den auwen (Sint-Huibrechts-Lille), hij aardt naar de pap: hè aat nao dɛr pap (Wijlre), hij aardt naar zijn baaier: cf. Schuermans s.v. "ba of baa"(ba = van abba = vader)  er aort nao ze bajjer (Gronsveld), hij aardt naar zijn oude: hè aart nao zienen auwen (Opglabbeek), hè aat nò zeene àwe (Wijlre), cf. VD s.v. "ouwe"2. oudeheer, vader  éé aard nao zənən ouwə (Boorsem), hij aardt naar zijn pa: eer aort nao zene pá (Maastricht), eer aort nao zənə pa (Maastricht), ei oet na zene pa (Sint-Truiden), heer aordt nao zɛne pa (Maastricht), hei aat no zene paa (Sint-Truiden), heə aait ne zenne pa (Hoepertingen), hi aet ne zenne pa (Kozen), hie-je o-et no z’ne pa (Heers), hiej ôdt nó zene pa (Vliermaalroot), hieje oowt no zenne pa (Borgloon), hieə ardt no zenne pa (Hasselt), hijə aat nə zenə pa (Zepperen), hië aoërt nòòë zenne paa (Zonhoven), hè aare noa zie baa (Bingelrade), hè aart neu zene pa (Peer), hè aat nò zeene baa (Wijlre), hè oat ne z’ne pa (Zichen-Zussen-Bolder), r aardt nao ziene pa (Maastricht), hij aardt naar zijn pap: e aat no ze pap (Mechelen), e at nao zienge pap (Gulpen), hae aart noa ziene pap (Sittard), hee aard nao ziene pap (Puth), hee aart nao zene pap (Noorbeek), hei aat noar sie pap (Spekholzerheide), hèè aat nôo zinne pap (Schaesberg), hij aardt naar zijn peer: hij aordt naar z’n peere (Halmaal), héér aart noo zene péér (Maastricht), r aardt nao ziene peer (Maastricht), hij aardt naar zijn vader: e aard noa ze vader (Opglabbeek), e aart nao ze vader (Rotem), ee aart nao zie vader (Boorsem), er aart noa ze vader (Borgharen), hae aad noa zie vadder (Schaesberg), hae aard nao zie vader (Sittard), hae aardj nao zien vader (Echt/Gebroek, ... ), hae aardt nae zien vader (Panningen), hae aardt nao ze vader (Dieteren), hae aardt nao zie vader (Geleen, ... ), hae aardt nao ziene vader (Bemelen), hae aart nao zie vader (Limbricht, ... ), hae aartj nao zie vader (Hushoven), hae aartj nou zie vader (Leveroy), hai aardj nao zie vader (Grathem), hai aardj nou zie vaader (Heel), hai aardt noa zie vaader (Schinveld), hai aart nao ziene vader (Berg-en-Terblijt), hai aart noa zine vader (Klimmen), hai aartj nao zie vader (Stramproy), hai aartj noa zie vaader (Echt/Gebroek), he aard noa sie vader (Geleen), he aard noa zien vader (Venlo), he aardt nao zie vader (Doenrade), he aardt nao ziene vader (Buchten, ... ), he aardt nao zijne vader (Meerssen), he aart nao ze vader (Dieteren), he aart nao zene vaader (Berg-aan-de-Maas), he aart nao zie vader (Einighausen, ... ), he aart nao zinne vader (Beek), he aart nar zie vader (Stevensweert), he aart noa ze vadder (Ubachsberg), he aart noa zie vader (Brunssum, ... ), he aart noe ze vojer (Peer), he aartj nao ze vader (Weert), he aartj nao zie vaader (Thorn), he aat no zinge vadder (Lontzen), he aat noa zeenge vadder (Eys, ... ), he aet nao zien vaader (Oostrum), he aod no ze vaor (Kerkom), he aot no zə vader (Eigenbilzen), he aot noo ze vojer (Beverst), he ard no ze vadder (Eupen), he ardj noa zie vaader (Haelen), he art no zee vadər (Bree), he oort noo ze voader (Genk), hee aad nu zijn vaor (Sint-Lambrechts-Herk), hee aard nao ziene vader (Puth), hee aard no zijn vaar (Sint-Truiden), hee aard noa zie vaader (Schin-op-Geul), hee aardt nao ze vader (Pey), hee aart nao zie vader (Mheer, ... ), hee aart noa ze vaader (Sibbe/IJzeren), hee aart noa ze vader (Meerssen), hee aart noa zie vader (Nuth/Aalbeek), hee aart noa zinne vaar (Hoensbroek), hee aartj nao zie vader (Herten (bij Roermond), ... ), hee aedt noa ze vaor (Kuringen), hee aord na zè va͂a͂r (Wellen), hee aort nao ze vader (Maastricht), hee aot noe zənə vaodər (Bilzen), hee aot nwo ze vaoier (Genoelselderen), hee at nó zinge pap (Ingber), hee jaət noə zə vaör (Kuringen), hee oard noa ze vadder (s-Herenelderen), hee àt nou ze vàr (Diepenbeek), hee òt nòj zo voir (Hoeselt), hee ɛn aardt no zien vader (Lottum), heea aat noa zi vader (Chèvremont), heej aardt naor zien vader (Wanssum), heej aart na zie vaader (Horst), heej aart noa zie vader (Swolgen), heej aort naor zien vaoder (Oirlo), heeje aad noaë zie vadder (Heerlen), heeje aoət nə zə voədər (Stevoort), heer aardt nao ze vader (Amby), heer aordt nao zɛne vajer (Maastricht), heer aort nao ze vaajər (Maastricht), heer art noa zène vaajer (Heugem), hei aardt noar zien vader (Wellerlooi), hei aart nóó zine vaader (Houthem), hei ajt na zei vauder (Beverlo), hei aort nò zi vôôdər (Hamont), hei ôd noe ze vauier (Riksingen), hej aart nao zien vader (Geysteren), hej ad nò zə vooar (Diepenbeek), heje at nao zɛne vadder (Gulpen), hen aordt no zijn vaoder (Koersel), her aard nao ze vader (Caberg), her oot no zenne vojer (Veldwezelt), her out no zee voijer (Zichen-Zussen-Bolder), heä aadt noë si vadder (Vaals), heë aardt nao ze vader (Houthem), heë aart nao ziee vader (Mheer), heə at nò zə vaadər (Montzen), heə a͂t nó zə va͂r (Diepenbeek), heə àt nə zə vaoədər (Schulen), hi aardt nao zien vader (Well), hi aardt no zien vader (Merselo, ... ), hi aart nao zɛne vader (Margraten), hi at nao zə vadər (Hasselt), hi-j aardt noa zien vader (Oirlo, ... ), hi-je aad no ze voar (Aalst-bij-St.-Truiden), hi-je aot no zeie vaower (Zepperen), hie aardt nao zɛne vader (Borgharen), hie aardt noa ziene vader (Borgharen), hie aardt nor zien vader (Well), hie aart noa zie vaader (Roosteren), hie aordt nouë ze vaor (Houthalen), hie a͂a͂rt noe ze vawedər (Zonhoven), hieə ardt ne ze va(e)der (Hasselt), hij aait nao ze vodder (Oostham), hij aard noar zie voader (Hamont), hij aardt na zien vader (Melderslo), hij aardt nao zi vader (Kleine-Brogel), hij aardt ne ze voader (Neerpelt), hij aardt ná ze vaier (Hechtel), hij aarjt nao zie vader (Sint-Odiliënberg), hij aart nao ze vader (Helchteren), hij aart nao zien vaader (Merselo, ... ), hij aart no zè vajer (Meijel), hij aordt nao ze vaoder (Overpelt), hij aot no ze voir (Vliermaalroot), hija oat noea zej vaajer (Koninksem), hije aardt neene ze vader (Peer), hije oat no zenne vaoder (Kortessem), hijə oət noeə ze voier (Piringen), hië aadt noa zie vaar (Heerlen), hië aart nao zie vajer (Eckelrade), hä aadt nao zie vadder (Bleijerheide), hä aardt nóó zien vader (Blerick), häe aart no zie vadder (Vijlen), häə aat noo zie vaddər (Lontzen), hè aard nao zie vader (Stevensweert), hè aardj nao ze vader (Weert), hè aardj nao zie vader (Heythuysen, ... ), hè aardj noa zie vaader (Buggenum), hè aardjt noa zie vader (Tungelroy), hè aardt noa zie vader (Nuth/Aalbeek), hè aart nao zen vaader (Putbroek), hè aart nao zi vader (Schimmert), hè aart nao zie vaaier (Opglabbeek), hè aart nao zie vader (Geulle, ... ), hè aart nao zien vader (Steyl), hè aart nao ziene vader (Stein), hè aart no zie vajer (Opoeteren), hè aart noa sie vader (Hushoven), hè aart noa siene vader (Heerlerheide), hè aart noa ze vader (Eisden), hè aart noa zene vader (Itteren), hè aart noa zie vader (Nuth/Aalbeek), hè aart nô zinne vader (Jabeek), hè aartj nao zie vaader (Heel), hè aartj nao zie vader (Haelen, ... ), hè aartj noa ze vader (Weert), hè aartj nò zə va(a)dər (Molenbeersel), hè aartjt noa ze vader (Ophoven), hè aat nò zeene vadder (Wijlre), hè aot no ze vaor (Mopertingen), hè aot nə zə vòddər (Martenslinde), hè ôt noë zeene vaeder (Sint-Huibrechts-Hern), hè-èn aardt nao zien vader (Lottum), hèa aaat noa zi vadder (Kerkrade), hèè aardt nao zie vader (Amstenrade), hèè aart nao zie vader (Elsloo, ... ), hèè aart nò ze vajər (Bree), hèè ààrt nao ze vààder (Born), hé aadt no ze voar (Sint-Truiden), hé aardt nao zie vaaier (Neeroeteren), hé aarjt nao zi vader (Ospel), hé aart naa zie vaader (Echt/Gebroek), hé aart nao zene vader (Itteren), hé aodt nou ze vaor (Gingelom), hé aort nò zə vaor (Genk), hé oat no ze voar (Borgloon), héj aardt nòr zien vaader (Leunen), héj aart naar zen vaader (Panningen), héé aardt nao ze vaader (Bunde), héé aart nao ze vaader (Margraten), héé aart nóó zə vaodər (Opgrimbie), hê aard noa zie vaader (Roermond), hê aardt nao zie vaader (Koningsbosch), hê aardt nao zien vader (Blerick), hê aart nao zie vaader (Kessel), hê aart nao zie vader (Roermond), hê áártj noa zie vaader (Laar), hêe art no zə vader (Eupen), hêê áárt nao zie vaader (Susteren), hêê áárt noa zie vaader (Merkelbeek), hêê áát nôo zie vadder (Bocholtz), hîe aot nò zé vaor (Kortessem), i jaart nao zə vaader (Hasselt), i jaart nóó zə vaadər (Hasselt), ie aardt nen ze vader (Rotem), nèè áárt nao zie vader (Hout-Blerick), r aardt nao zie vader (Maastricht), r aort nao zie vaader (Maastricht), éé aart nao zi vaader (Maaseik), éé aartj nao ze vaadər (Opglabbeek), ê aartj noa zie vader (Weert), ə aat nò zə vouər (Halmaal), ə at nó zîe vadər (Welkenraedt), ər aard nao zə vaadər (Lanaken), ər aart nao zə vaadər (Rekem), ɛn aart nao ze vaader (Sint-Geertruid), cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader). Zie WNT s.v. "vader"waarin "vaaier"als bijvorm gegeven wordt (met overgang d > j )  hè aart neu zene vaier (Peer), hij aardt op zijn vader: hee aard op zie vader (Vlodrop), hee aardt op ze vaader (Meerssen), hei árdt op zé vader (Sevenum), hê aarjt op zie vader (Linne), ie at op zen va͂r (Mettekoven), hij aardt zijn vader: hae aardt zien vaader (Venlo), hè aardt zie vader (Stein), hə òt zə vaodər (Martenslinde), hij gelijkt juist zijn vader: hij gelikt juist zijn vader (Molenbeersel), hij gelijkt op zijn pap: hei geliekt op zinne pap (Reijmerstok), hij gelijkt op zijn vader: hee gelikjt op zien vader (Stramproy), hè geliekt op zie vader (Hunsel), hê glikt op zīē vodder (Welkenraedt), hij gelijkt zijn vader: he geliekt zeenen vader (Valkenburg), hij heeft de aard naar zijn pa: hië hit (d)en ao.rt nòòë zenne paa (Zonhoven), hij heeft de aard naar zijn vader: e hee den aoiet ne ze vaoier (Halen), he he dən aad no zij vaodər (Herk-de-Stad), hij heet den aard na z’n vader (Tessenderlo), hij het dən aard no zə vaodər (Koersel), hé het den aord nè zè vaoder (Lommel), hé het dən oard nou zə vaodər (Lummen), héé heed dén aoəd nao zö vaodör (Oostham), cf. WNT s.v. "vaar (I)"(samengetrokken vorm van vader).  he het den aart ne ze voar (Paal), hij heeft de aard van zijn pa: hij hed den aord va zenne pa (Beverlo), hij heet den ood van zijnen pa (Kozen), hij heeft de aard van zijn vader: he het doen aart va zé vadər (Beringen), hee heet den aard van z’n vader (Kaulille), hij heeft de naord van zijn vader (Heppen), hij heeft een aardje naar het vaartje: hai hait ɛn aartje noa et vaartje (Urmond), hai hait ɛn aartje noa et vaartje (Urmond), hij heeft een aardje naar zijn vaartje: hae haet nin aartje nao zien vaartje (Blerick), hië hit ’n aoërke nòòë ze vaoërke (Zonhoven), hij heeft een haartje van zijn vader: hèr hèt ’n heurke van zie vaojer (Vroenhoven), hij heeft get van zijn vader weg: he hêt get van zie vader weg (Thorn), heer hêt gèt van ze vader weeg (Amby), hij heeft get wat van zijn vader: hee hat get vot va zie vadder (Nieuwenhagen), hij heeft hetzelfde karakter wie zijn vader: hè het ɛt zelfde karakter wie zien vader (Reuver), hij heeft wat van zijn vader: héj hét wa va zi vodər (Sint-Huibrechts-Lille), hij is juist zijn vader: hee is just zie vader (Kessel), ər éés zus zə vaadər (Lanaken), hij is juist zijn vader wie twee druppelen water: hae is jus zie vader wie twee dröppele water (Limbricht), hij is krek zijn pa: hee es krek zenne pa (Kuringen), hij is krek zijn vader: hae is krek zie vader (Limbricht), hij is perfect wie zijn vader: her is perfek wi ze vader (Rimburg), hij is prat zijn vader: hee is prout zie vader (Kessel), hij lijkt op vader: hè lèk op vaader (Tegelen), hij lijkt op zijn vader: er liekent op ze vaader (Amby), hae liek op zien vaader (Venlo), hae liekent op zien vader (Venlo), he liekent op zien vaader (Venlo), hee liek op zien vader (Blerick), hee liekt òp zie vadder (Nieuwenhagen), hee liekt óp zie vader (Lottum), hè liek op zien vader (Tegelen), hè liekend op zien vader (Venlo), hè liekent op ziene vader (Valkenburg), hè liekt op sien vader (Kessel), hê liek op zien vader (Blerick), hê liekt op zie vaader (Kessel), hij lijkt veel op vader: hè lik veul op vaader (Tegelen), hij slaat zijn vader: of: slacht?  he slaeht ze vour (Sint-Truiden), hij staalt op zijn vader: hae staalt op zien vader (Venlo), hai sjtaalt op zie vader (Herten (bij Roermond)), hee staalt op zien vader (Blerick), hee stalt op zie vader (Velden), heen staalt op zien vader (Arcen), hej staalt op zie vader (Oirlo, ... ), hi-staalt óp zin vader (Oostrum), hè sjtaalt op sie vaader (Melick), hè sjtaalt op sien vader (Tegelen), hè sjtaalt op zien vader (Tegelen), hè staald op sin vaader (Reuver), hè staalt oop zie vader (Lottum), hè staalt op zien vader (Steyl), hèè stalt op zin vaader (Arcen), hé staalt òp zien vaader (Grubbenvorst), hê staalt op zien vader (Blerick), cf. VD s.v. "III. stalen"3. (onoverg. veroud., gew.) = bij elkaar passen, gelijken  hae staalt op zie vader (Velden), hij trekt juist op zijn vader: hè trèktj djeust op ze vader (Ophoven), hij trekt op zijn oude: heje truk op ziene ouwe (Nieuwenhagen), hij trekt op zijn pa: hieë trick op z’n paa (Neerrepen), hij trekt op ziene pa (Bocholt), hij trekt op zijn vader: e trik op ze voar (Kerkom), he trékt op zīē vaaər (Neerglabbeek), hee trèkt op zīē vajer (Gruitrode), hij trekt op zijn vader (Heppen), hij trekt op zijnen vader (Wijchmaal), hij trekt op z’n vaər (Hoeselt), hè trekt op zīē vadər (Meeuwen), hè trèkt op zie vader (Bree), hè trêekt op zîen vaader (Velden), hé treekt op zie vader (Bocholt), héə trèkt op zə vaadər (Montzen), è trek op ze voader (Bilzen), é trekt op ze vader (Opglabbeek), cf. VD s.v. "trekken"31. (niet alg.) zwemen, gelijken  ə trik op zə vaor (Sint-Truiden), juist wie zijn pa: zjus wie z’ne pa (Maastricht), juist wie zijn vader: cf. WNT s.v. "juist - gewest. juust"in sommige delen van Vlaams Belgie ook just (joost vgl. Noordndl. (in de volkstaal) sjuust  zjus wie z’ne vajer (Maastricht), juist zijn pa: zjuus zenne paa (Hasselt), naar zijn vader aarden: no ze voar oare (Genk), op zijn pa trekken: óp zenne paa trèkke (Zonhoven), op zijn vader trekken: ùp ze voader trèkke (Beverlo), vader en zoon stalen goed opeen: vader en zoon stale good opein (Echt/Gebroek), zo pot, zo deksel: zò pot, zò deksel (Blitterswijck, ... ), zo zak zo zaad: cf. WNT s.v. "zak (I)"bij zegsw. en uitdr.: (Limb., Haspengouw) zoo zak, zoo zaad(goed) ......... kinderen aarden naar de ouders, de appel valt niet ver van den boom....  zoo zak zoo zodt (Riemst) de aard van zijn vader hebben || een aardje naar zijn vaardje hebben || evenals zijn vader || gelijkenis (?) met zijn vader is treffend || hij gelijkt erg op zijn vader || hij lijkt sterk op zijn vader || naar zijn vader aarden || naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)], [ZND 19 (1936)] || op zijn vader lijken || precies zijn vader || van en zoon lijken op elkaar || zo vader zo zoon III-2-2
hijgen ademen: oaseme (Sint-Pieter), geen adem meer hebben: ginnə aom miĕə höbbə (Brunssum), gijchten: gechte (Amby, ... ), gechte nao aosem (Mheer), gechten (Schimmert), gegte (Maasbracht, ... ), gegtə (Hulsberg), geͅchdə (Welkenraedt), gègtə (Schimmert), géchte (Gronsveld), gɛ.chtə (Ingber), jechte (Valkenburg), ze jägden (Montzen), zĕ geͅchtĕ (s-Gravenvoeren), ich hechde noa mienen oasem  gĕchte (Stevensweert), gijgen: gaigə (Martenslinde), gāche (Mechelen), geche (Valkenburg), gegchen (Montfort), gegge (Vijlen), geige (Rosmeer), gejgə (Kortessem), gēgə (Beringen, ... ), gĕchen (Asenray/Maalbroek), gĕggen (Posterholt), gĕsche (Schaesberg), geͅ.chə (Eys), geͅjgən (Houthalen), gieche (Bingelrade, ... ), giege (As, ... ), giege noa oajem (Meerlo), giegen (Geleen, ... ), gijge (Hoeselt), gī:gə (Opgrimbie), gīēge (Swalmen), gīgən (Bocholt), gjegə (Veulen), gè:che (Montzen), gèshe (Mheer), gééchə (Epen), géégə (Loksbergen), géëgë (Lanklaar), gêche (Epen), gêge (Wellen), gîêgə (Schimmert), gɛ:gə (Voort), gɛjgə (Hoepertingen), gɛygən (Zonhoven), jage (Buchten), jāge (Obbicht), jēēëgə (Nieuwenhagen), jèchə (Simpelveld), sə gēͅgə (Bommershoven), yēyə (Hasselt), ze gēͅgə (Gelinden), ze giege (Eisden), ze gijgen (Wijchmaal), zie giegen (Geistingen), zij gijgen (Eksel), zə gēgə (Halen), zə gēͅ:chə (Montzen), zə gēͅgə (Sint-Truiden), zə gigə (Mechelen-aan-de-Maas), zə gijgən (Peer), #NAME?  giche (Heerlen), B.v. de giegs nao denen o-jem.  giegen (Mechelen-aan-de-Maas), b.v. v/e hond.  gäche (Heerlen), hijgen: (h)ēͅgə (Sint-Truiden), dè hijgen (Heusden), haaige (s-Herenelderen), haege (Waubach), hāēgen (Hasselt), heche (Dieteren), heggen (Amby), heige (Roermond), heiken (Sint-Odiliënberg), hejge (Kermt), hejgə (Bree), hēgə (Paal), hēͅagə (Loksbergen), heͅigən (Overpelt), hi-jge (Bree), hiege (Afferden, ... ), hiege nŏ den ŏajem (Gennep), hiegen (Arcen, ... ), hiegen noar oajem (Oirlo), hiegə (Doenrade, ... ), hiegən (Urmond), hiehe (Weert), hieje (Kerkrade), hiēge (Venlo), hiĕge (Sevenum), higə (Hamont, ... ), higən (Neerpelt), hijge (Haelen, ... ), hijgen (Echt/Gebroek, ... ), hijgö (Stevensweert), hijgə (Kapel-in-t-Zand, ... ), hiëge (Sevenum), hīēge (Thorn, ... ), hīēgen (noa oam) (Neeritter), hīēgə (Amstenrade, ... ), hīxə (Vaals), hyge (Caberg, ... ), hèjgə (Heerlen), héigen (Elen), héégə (Leopoldsburg, ... ), hêge naor oajem (Griendtsveen), hɛ.gə (Aalst-bij-St.-Truiden), hɛ.gən (Tessenderlo), hɛ:gə (Beringen), hɛi̯gǝn (Lommel), hɛjgə (Rekem), ze hiege (Eisden), ze hygen (Oostham), zēͅe hijgen (Vliermaal), zə haigən (Bilzen), zə hijgə (Loksbergen, ... ), zə hīgən (Opglabbeek, ... ), Recenter  hiege (Venray), Uitdr.: hae hieg wie e paerd.  hiege (Geleen), hoesten: hustǝ (Kerkhoven), jagen: jā.gǝ (Meeuwen, ... ), jāgǝ (Leut, ... ), jǭgǝ (Berverlo, ... ), jɛ̄gǝ (Laar, ... ), kreunen: krøu̯nǝ (Heers), kroezen: kruǝzǝ (Loksbergen), krūzǝ (Heusden), krūǝzǝ (Heppen), kuimen: kai̯mǝ ('S-Herenelderen, ... ), kimǝ (As, ... ), kuume (Blerick), kuummə (Grevenbicht/Papenhoven), kuumə (Kapel-in-t-Zand), ky.mǝ (Lanklaar, ... ), ky.mǝn (Meeswijk), kymǝ (Bocholt, ... ), kymǝn (Neerpelt), kȳ.mǝ (Elen, ... ), kȳmǝ (Boorsem, ... ), kȳmǝn (Vucht), køu̯mǝ (Henis, ... ), kø̄.mǝ (Gelinden), kø̄mǝ (Gutschoven, ... ), kø̄mǝn (Dilsen), kø̜̄mǝ (Aalst, ... ), kø̜̄u̯mǝ (Alken, ... ), kø̜mǝ (Overpelt), kø̜u̯mǝ (Beringen, ... ), kø̜u̯mǝn (Hechtel, ... ), kęi̯mǝ (Waltwilder), kīmǝ (Neeroeteren), kǭi̯mǝ (Membruggen), kɛi̯mǝ (Gellik, ... ), kɛi̯mǝn (Peer), kɛ̄.mǝ (Beverst, ... ), kɛ̄mǝ (Berbroek, ... ), zə kymə (Rotem), pakken: noͅ zenən oͅsəm pakkə (Heers), noͅ zeͅnnən oͅisəm pakkə (Sint-Truiden), pakke (Maaseik), piepen: piepe (Wijlre), pieppe (Vlodrop), pompen: pômpe (Herten (bij Roermond)), snakken: nao aom sjnakkə (Maastricht), nao den aosem snakke (Borgharen), nao z`ne aojem snàkke (As), noa aom snjappe (Gulpen), noͅ zenən oͅsəm snakkə (Heers), nwo zən o.im snakə (Kinrooi), schnakke (Gulpen, ... ), schnakken (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), schnakku (Brunssum), schnakkə (Swalmen), schnākke (Heer), sjnakke (Eys, ... ), sjnakke noa oâm (Sittard), sjnakken (Schinnen), sjnakkə (Oirsbeek), sjnàkkə (Nieuwenhagen), sjnákkə (Reuver, ... ), snakjt (Thorn), snakke (Baarlo, ... ), snakke noa oajem (Meerlo), snakken (Bilzen, ... ), snakkə (Montfort), snakt (Stein), snakə (Beringen, ... ), snakən (Eksel), snoeke (Maasbree), snàkkə (Loksbergen), snákkə nò òjəm (Opglabbeek), šnakke (Brunssum), ze snakke (Genk), zə snakkə noͅ ynnən ōsəm (Sint-Truiden), zə snakə (Halen), zə snakə nō ōdəm (Maastricht), zə snappən noa dən oajəm (Zonhoven), snappen: noa der oam sjnappe (Rimburg), noa oam sjnappe (Vijlen), noa oam sjnappen (Gulpen), noa ziene oam sjnappe (Berg-en-Terblijt), sjnappe (Simpelveld), steunen: stø̄nǝ (Oostham, ... ), stø̄nǝn (Achel, ... ), zuchten: zuchte noa zienen oam (Buggenum), zuchten (Gruitrode, ... ), zwaar ademen: sjwòər aomə (Heerlen), zwaar asemen: zjwaor aoseme (Roermond) [JG 1a, 1b](naar adem) hijgen [ZND B1 (1940sq)] || hijgen (naar adem) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] || zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)] I-11, III-1-2
hijgen naar adem, reutelen benauwd hebben: benauwd hébbə (Gennep), brobbelen: cf. VD s.v. "brobbelen"2. borrelen; cf. CV s.v. "gebroebel"(het broebelen)  broebele (Sevenum), de doodsratel hebben: hij heeft den doedsra͂tel (Jeuk), de doodsratel in zijn keel hebben: hé hé den dūtsratel en zen kēl (Herk-de-Stad), de doodsreutels hebben: hij het den doodsreutels inne kèl (Achel), de doodsrochel al in zijn keel hebben: he hee de doeetsgrachel al in z`n keel (Montenaken), de ratel hebben: hij heeft den rotel (Peer), de ratel in de keel hebben: de rotel in de keel höbbe (Maastricht), de rotel in zien keèl (Lanklaar), he hät de rootel in de kèl (Mechelen-aan-de-Maas), hè heet de raotel in de kē-el (Peer), hè het de rootel èn zèn keeəl (Diepenbeek), hè hit de raotəl inne kèl (Koersel), de reutel hebben: er heet de rötel (Maastricht), er heet te reūtel (Maastricht), de reutel in de keel hebben: hei heit de reetel inne keil (Bocholt), her heet de rowtel en de keel (Zichen-Zussen-Bolder), hēi heͅt də rø̄təl eͅnnə kēel (Diepenbeek), hij heeft de rietel in de keèl (Opoeteren), doodsreutel: doodsreutel (Hasselt), een snak naar de asem: ə snak nao dən aosem (Walshoutem), een snak naar zijn adem: ə snak nə zənən ə:jəm (Stokkem), gorgelen: gèrgele (Bree), hijgen: gechte (Amby, ... ), giege (Ell), gèchə (Susteren), gèèchə (Epen), hee hijgt (Kuringen), hiege (Blerick, ... ), hiegen (Geleen), hiegt (Meeuwen), hiegə (Wijnandsrade), hiegən (Urmond), hij gijgt (Peer), hij hiegt (Hamont), hij hiejgt (Achel), hé hijgt (Waltwilder), hîegə (Ubachsberg), cf. WNT s.v. "gijgen - soms giegen  geige (Weert), in de kommer zijn: he es èn de kommer (Grote-Spouwen), kort van adem: kot van oajem (Vlijtingen), kreunen: hij kreunt (Hamont), naar adem hijgen: hiege nao âôm (Schimmert), hij giegt naar aojem (Opoeteren), naar adem scheppen: nao d⁄r aom schappe (Ingber), naar asem hijgen: hie hijgt ne ouesem (Heusden), naar asem pakken: naor asem pakken (Beringen), naar asem vangen: hij vangt naar asem (Neerpelt), naar zijn adem piepen: hij piept naar zijn adem (Reppel), naar zijn asem hijgen: hij hiegt nao zienen aosen (Achel), naar zijn asem pakken: eh pak noh zehnen ouwsem (Montenaken), hij pakt no zennen asem (Meldert), hy(3) pakt noo zənən ajssəm (Tessenderlo), naar zijn asem snikken: hij snikt no zennen asem (Meldert), naar zijn laatste asem pikken: hij piekt nao zenne leste assem (Kwaadmechelen), ratel in de keel: cf. Cv s.v. "ratel"; NB. : opmerking van CV: den ratel in de keel hebben = bijna geruineerd zijn  raotəl in də kél (Kapel-in-t-Zand), ratelen: ai raotəlt (Eisden), er rotelt (Mechelen-aan-de-Maas), he retelt (Reppel), hij ratelt (Helchteren), hè ratelt (Neeroeteren), hè rateltsch (Bree), rāotəl (Maaseik), rootele (Itteren, ... ), rootələ (Maastricht, ... ), rotele (Maastricht, ... ), rotelt (Koninksem), rottelt (Sint-Truiden), rotələ (Maastricht), rouwtelen (Kerniel), roëtele (Gronsveld), ròtele (Geleen), rôtele (Schimmert), cf. CV s.v. "ratelen"= reutelen  raotələ (Kapel-in-t-Zand), rauwelen: rauwele (Kerkrade), reutel in zijn keel: reutəl en zən kijəl (Gutshoven), reutelen: her reutelt (Opgrimbie), hij reuelt (Tessenderlo, ... ), hij reutelt (Achel, ... ), hij reutelt al (Tessenderlo), hij reutəlt (Ulbeek), hé reutelt (Maaseik), ie reutelt al (Overpelt), reuitulu (Brunssum), reusjelen (Vaals), reutele (As, ... ), reutelen (Born, ... ), reutelle (Geulle, ... ), reutelt (Lanaken), reutələ (Kelpen, ... ), rēūtələ (Heel), rietelen (Neeroeteren), rjettelen (Eigenbilzen), ruütele (Gronsveld), rèùtele (Sevenum), réutələ (Nieuwenhagen), rötĕle (Hoeselt), røtɛlɛ (Zonhoven), rø͂ͅtəlt (Mettekoven), ə rèùtəlt (Dilsen), ps. invuller twijfelt over het antwoord!  reutele ? (Meijel), rochelen: her roekelt (Opgrimbie), hēͅr rōͅxəlt (Lanaken), hie-je rochelt (Hasselt), hiə roxəlt (Diepenbeek), rachelen (Eys), raochele (Geleen, ... ), raochəllə (Grevenbicht/Papenhoven), raogele (Klimmen), rochele (Tungelroy, ... ), rochelen (Beesel, ... ), rochelə (Doenrade), rochələ (Beesel), rogelle (Montfort), roggele (Venlo, ... ), roggelə (Oirsbeek), rŏchələ (Nieuwenhagen), rèùgele (Noorbeek, ... ), ròchele (Gulpen, ... ), ròchələ (Maastricht), ròggələ (Venlo), róchele (Bree), róchələ (Amstenrade, ... ), rôchele (Stein, ... ), röggele (Waubach), smachten naar asem: hè snocht ne osem (Neerpelt), snakken: hij snakt (Hechtel), hè snak (Lauw), hè snakt (Bocholt, ... ), hé snak (Eigenbilzen), hé snakt (Waltwilder), schnakke (Maastricht), sjnakke (Kunrade, ... ), sjnakken (Maastricht), sjnakkə (Guttecoven, ... ), snakke (Maasbree, ... ), snakken (Beringen, ... ), snakt (Halen, ... ), snakte (Bilzen), snakə (Lanaken, ... ), snàkkə (Opglabbeek), snakken naar adem: aujem snakken (Neeroeteren), Heè snakt nao aoiem (Houthalen), hēͅ sna.kt nō ōjəm (Opglabbeek), hij snakt naar adem (Kaulille), hè snakt nao zienen aojem (Neeroeteren), hé snakt nao zienen aojem (Neeroeteren), hɛ snaktə nò zənən òəm (Genk), noa dən oajem snakke (Vlijtingen), n‧oͅ ‧ōͅm šna.kə (Ingber), n‧oͅ ‧oͅam šna.kə (Eys), sjnàkkə nao aom (Maastricht), snakt naar adem (Sint-Huibrechts-Lille), snakken naar asem: hiej snak nao osem (Hasselt), hij snakt naar aosem (Leopoldsburg), hij snakt naar asem (Sint-Lambrechts-Herk), hije snakt nouwe zenne aosem (Sint-Lambrechts-Herk), hum snak nao zene naosem (Herk-de-Stad), hé snakt nao zènen aosem (Sint-Truiden), hɛ snakt nor osəm (Neerpelt), hɛi snakt noar aosəm (Zolder), hɛi snakt nə əsəm (Neerpelt), nao asem snakken (Muizen), naor asem snakken (Beringen), no asem snakken (Stokkem), snakt naar asem (Oostham), snakt nao assəm (Tessenderlo), snakt nao ziennen asem (Tessenderlo), snakt no oeësem (Guigoven), snakt noə osəm (Velm), snikken: hij snikt (Achel), hé snikt (Stokrooie), zo wat geen adem meer hebben: hij het zó wat gennen ojjem mer (Venray), zuchten: zuchten (Haler) gereutel van een stervende laten horen || hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] || reutelen (van een stervende) III-2-2