25378 |
het ruggemerg doorsnijden of -steken |
aderen doorsnijden:
ǭrǝ dōrsni-jǝ (L271p Venlo),
de knik houwen:
dǝ knek hǫwǝ (L330p Herten, ...
L377p Maasbracht),
de knik steken:
de knik steken (L377p Maasbracht),
de nek doorsnijden:
dǝ nak duršni-jǝ (Q198p Eijsden),
dǝ nɛk dōrsni-jǝ (L269p Blerick),
doodsteek geven:
doodsteek geven (Q071p Diepenbeek),
doorsnijden:
dǫwrsnē̜ (P176p Sint-Truiden),
geel haar doorsteken:
geel haar doorsteken (P120p Alken),
genik doorsteken:
gǝnik dørštē̜kǝ (Q202p Eys),
jǝnik dørxštēxǝ (Q121p Kerkrade),
halswervel doorsteken:
hølswɛrvǝl durstē̜kǝn (Q003a Oud-Waterschei),
het beest vlijmen:
hǝt bīst vlēmǝ (Q033p Oirsbeek),
het vas afkeuteren:
ǝt vas afkø̜tǝrǝ (P050p Herk-de-Stad),
het vas afsteken:
hǝt va.s āfstēkǝ (P057p Kuringen),
hǝt vas afstēkǝn (P176p Sint-Truiden),
tfas afstɛ̄ʔǝ (K278p Lommel),
het vas doorsteken:
tfas dorstē̜kǝn (L312p Neerpelt),
in de knik steken:
en dǝ knek štēkǝ (L426p Buchten),
in de merg steken:
īn dǝ mɛrx stēkǝ (L163p Ottersum),
in de rug steken:
nnǝ ręx stē̜kǝ (L366p Gruitrode),
ęn dǝn røx stękǝ (P117p Nieuwerkerken),
in het ruggemerg doorsnijden:
en ǝt røgǝmɛrx duršni-jǝ (Q039p Hoensbroek),
knikken:
knekǝ (Q121c Bleijerheide, ...
L269p Blerick,
L291p Helden,
L292p Heythuysen,
Q036p Nuth,
Q099q Rothem,
L432p Susteren,
L289p Weert),
knekǝn (Q039p Hoensbroek, ...
L211p Leunen),
knikǝ (Q121p Kerkrade),
knɛkǝ (Q009p Maasmechelen),
kruis doorsnijden:
krø̜ts dørxšniǝ (Q118a Terwinselen),
merg doorsteken in de nek:
mɛrx dørxštēǝkǝ en dǝ nɛk (Q036p Nuth),
met het ijzer keuteren:
mɛ tɛ̄ǝzǝr kø̜̄tǝrǝ (K358p Beringen),
nekken:
nɛkǝn (Q121p Kerkrade),
nekwervel doorsteken:
nɛkwɛrvǝl dōrstē̜kǝ (L318b Tungelroy),
nikken:
nikǝ (Q203p Gulpen),
nīkǝn (Q204a Mechelen),
peesje doorsnijden:
pēskǝ dōrsnęjǝn (L316p Kaulille),
priemen:
prīmǝ (L413p Helchteren),
ruggemerg breken:
røgǝmɛrǝx brējkǝ (P051p Lummen),
ruggemerg doorsteken:
røgǝmɛrx dørstęjkǝ (Q162p Tongeren),
ruggestreng doorkappen:
røgǝštraŋk dowǝrkapǝ (L413p Helchteren),
schieten:
šitǝn (Q071p Diepenbeek)
|
Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.]
II-1
|
25911 |
het sap indikken |
dikkoken:
dekkǫwxǝ (Q253p Montzen),
dikstoken:
dekstø̄ǝkǝ (Q157p Jesseren),
dikštǫakǝ (Q032p Schinnen),
indikken:
endekǝ (Q196a Banholt),
endikǝ (Q192p Margraten),
kortkoken:
kortkǭkǝ (L381b Peij),
kortstoken:
kortstǭkǝ (L379p Laak),
kǫrt stǭkǝ (L295p Baarlo),
langer koken:
laŋǝr kǭkǝ (L387p Posterholt),
laten zemen:
lǭtǝ ziǝmǝ (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
lǭtǝ zēǝmǝ (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
opstoken:
opstoken (Q018p Geulle),
stoken:
štǫwkǝ (Q036p Nuth)
|
Het sap door koken dik maken. Daarbij ontstaat waterdamp. [N 57, 24b]
II-2
|
25910 |
het sap verhitten |
broei koken:
brø̄j kǭkǝ (L387p Posterholt),
heet stoken:
hęjt stǭkǝ (L381b Peij),
indikken:
endekǝ (Q032p Schinnen),
koken:
koken (Q196a Banholt, ...
Q018p Geulle),
koǝkǝ (Q078p Wellen),
kǭkǝ (L295p Baarlo, ...
Q036p Nuth),
opkoken:
opkoken (L379p Laak),
sap koken:
sāp kǫakǝ (Q112z Tenessen),
stoken:
stōkǝ (L293p Roggel),
verdampen:
verdampen (Q196a Banholt),
vǝrdāmpǝ (Q247a Sint-Pieters-Voeren),
verdikken:
vǝrdekǝ (Q196a Banholt),
warmen:
wɛrǝmǝ (Q253p Montzen)
|
Het koken van het sap. In L 379 deed men varkensreuzel in het kokende sap tegen het overkoken. [N 57, 24a]
II-2
|
27853 |
het schietgat laden |
bezetten:
bezetten (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Maurits]),
bǝsɛtsǝ (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Winterslag, Waterschei]
Q121a Chevremont
[(Julia)]
, [Willem-Sophia]
Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
, [Julia]
Q121b Spekholzerheide
[(Willem-Sophia)]
[Domaniale]),
bǝzę.tǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
bǝzętǝ (Q035p Brunssum
[(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]
, ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]
L426p Buchten
[(Maurits)]
, [Emma, Hendrik, Wilhelmina]
Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
, [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]
L374p Thorn
[(Maurits)]
[Maurits]),
bǝzɛtǝ (Q021p Geleen
[(Maurits)]
, ... [Emma]
Q113p Heerlen
[(Emma)]
, [Laura, Julia]
Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
de boorloker laden:
dǝ boarlōǝkǝr lādǝ (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Winterslag, Waterschei]),
het front bezetten:
het front bezetten (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei]),
hǝt front bǝzętǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
het front laden:
het front laden (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Emma]),
laden:
lã.jǝ (K361p Zolder
[(Zolder)]
[Zwartberg, Eisden]),
lājǝ (Q007p Eisden
[(Eisden)]
, ... [Zolder]
L422p Lanklaar
[(Eisden)]
, [Maurits]
L433p Nieuwstadt
[(Maurits)]
, [Eisden]
L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden]),
lājǝn (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Domaniale]),
lānǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De schietlading in het schietgat plaatsen. Wat betreft het woordtype "bezetten", hierbij is sprake van een begripsverwarring. Volgens zowel de Mijnbouwkundige Nomenclator (pag. 61) als Vanwonterghem (pag. 64) en Lochtman (pag. 73) wordt deze term gebruikt voor "het afsluiten van een met springstof gevuld gat met behulp van een prop" (zie ook het lemma Opproppen). Volgens MBK II, pag. 33 verstaat men onder "bezetten": "het aanbrengen van de lading in het boorgat door of onder onmiddellijk toezicht van de schiethouwer." Het woordtype "bezetten" komt dan ook zowel voor in dit lemma als in het lemma Opproppen. [N 95, 405; monogr.]
II-5
|
23983 |
het schuifje krijgen |
de absolutie (<fr.) niet krijgen:
der pater weigerde mich der abselusie
de abselusie neet kriege (Q111p Klimmen),
de biecht weigeren:
de beech weigere (Q007p Eisden),
de schuif krijgen:
de sjuuf (Q032p Schinnen),
de sjuuf kriege (L320a Ell),
de sjuuf krieje (Q117a Waubach),
de sjūūf krīēëge (Q117p Nieuwenhagen),
sjuuëf krieëge (Q039p Hoensbroek),
geen absolutie (<fr.) krijgen:
gein abselutie kriege (L374p Thorn),
gene absolutie kriege (L299p Reuver),
het deurtje krijgen:
deurke (L295p Baarlo),
et deuke kriege (L265p Meijel),
het deurke kriege (L371p Ophoven),
het deurtje sluiten:
t deurke sjlut (Q111p Klimmen),
het schuifje geven:
t schuufke gaeve (L266p Sevenum),
het schuifje krijgen:
`t sjuufke kriege (Q016p Lutterade),
et schuifke krijgen (K278p Lommel),
et schuifke krèège (P176p Sint-Truiden),
het schuufke kriegen (L282p Achel),
het schuufke krieëgen (L312p Neerpelt),
het sjuufke kriege (L328p Heel),
het skefke krijge (P219p Jeuk),
schijfke krèège (Q086p Eigenbilzen),
schuufke (L383p Melick),
schuufke kriege (L432a Koningsbosch),
schəfkə (P047p Loksbergen),
sjeufke kreigen (Q039p Hoensbroek),
sjiefke kriege (L415p Opoeteren),
sjuufke kriege (L298p Kessel, ...
L318b Tungelroy),
sjy(3)̄fkə krīgə (L265p Meijel),
t schuifke kriege (L353p Eksel),
t schuufke kriege (L289p Weert),
t sjefke kraaige (Q162p Tongeren),
t sjuifke kriege (Q095p Maastricht),
t sjuufke kriege (L295p Baarlo, ...
L320c Haler,
Q101p Valkenburg),
t sjuufke kriegen (L371a Geistingen),
t sjəfkə krajgə (Q162p Tongeren),
ut sjuufke kriege (L317p Bocholt),
gebeurde vroeger bij iemand die een bijzit had
het sjeiifke krege (Q086p Eigenbilzen),
het schuifje toedoen:
et schuifke tow doen (Q095p Maastricht)
|
Het gebruik om het schuifblad in de biechtstoel te sluiten wanneer de biecht wordt uitgesteld en de biechteling niet geholpen kan worden omdat er redenen zijn om aan het berouw of aan het vervullen van de voldoening te twijfelen [het deurken/vensterken kr [N 96D (1989)]
III-3-3
|
29640 |
het smalspoor verleggen |
het spoor rippen:
ǝt spuǝr repǝ (Q083p Bilzen),
omleggen:
ǫmlęqǝ (Q111p Klimmen),
omschiften:
ǫmšeftǝ (L322a Nunhem),
rails omtrekken:
rels˱ ømtrę ̞kǝ (L210p Venray),
rippen:
repǝ (L372p Maaseik, ...
Q095p Maastricht),
schiften:
sxeftǝ (L163a Milsbeek),
šeftǝ (L381p Echt, ...
L290p Panningen,
Q020p Sittard,
Q121b Spekholzerheide)
|
Het smalspoor verplaatsen naarmate het uitgraven van de kleiput vordert. [N 98, 55; monogr.]
II-8
|
25423 |
het varken ophangen |
aan een ladder hangen:
ǭn ǝn lɛdǝr haŋǝ (Q091p Veldwezelt),
met de rug op de leer:
mętǝ rø̜k op tǝ lēr (L246p Horst),
op de ladder:
op tǝ lɛdǝr (L271p Venlo),
op tǝ lɛjǝr (L269p Blerick),
op de ladder hangen:
op dǝ lęjǝr haŋǝ (L426p Buchten),
op een leer hangen:
ob ǝn līr haŋǝn (L316p Kaulille),
op een leer vastbinden:
ob ǝn līǝr vaastbeŋǝ (L265p Meijel),
ophangen aan de ladder:
ophaŋǝ ān dǝ lødǝr (Q039p Hoensbroek),
vastbinden en oplichten:
vasbēnjǝ ɛn opløxtǝ (Q020p Sittard)
|
Het varken wordt liggend op de rug op de ladder vastgebonden. Een stok wordt tussen de poten en het been van de achterste poten doorgestoken en vastgebonden aan de bovenste sporten van de ladder. [N 28, 67; monogr.]
II-1
|
28354 |
het vastzetten |
calage:
kalāš (Q000 Zie mijnen
[(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]
[Maurits])
|
Het vastzetten van iets. [Vwo 208]
II-5
|
32282 |
het vat met vuur verwarmen |
de ton stoken:
de ton stoken (L328p Heel),
dǝ ton stō.kǝ (L290p Panningen),
dǝ ton stōkǝ (L320a Ell),
dǝ ton stǭwǝkǝ (Q074p Kortessem),
dǝ ton štǭkǝ (L270p Tegelen),
de ton warmstoken:
de ton warmstoken (Q074p Kortessem),
dǝ tǫn wɛ.rǝm stōkǝ (Q095p Maastricht),
stoken:
stø̄kǝ (Q002p Hasselt),
stǭkǝ (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree),
štǭkǝ (L329p Roermond)
|
Het vat boven een brandend vuur plaatsen met als doel de duigen te verwarmen waardoor ze soepel en buigzaam worden en de kuiper het vat zijn ronde vorm kan geven. In een aantal plaatsen werd het vuur op een rooster of in een kachel aangelegd. De open onderkant van het vat werd vervolgens boven deze vuurhaard geplaatst. Zie ook het volgende lemma. [N E, 28b]
II-12
|
32280 |
het vat met water verwarmen |
de ton koken:
dǝ ton kǭkǝ (L270p Tegelen),
koken:
kø̄kǝ (Q002p Hasselt),
kōkǝ (Q095p Maastricht),
kǭkǝ (L269p Blerick, ...
L267p Maasbree,
L329p Roermond),
zooien:
zōjǝ (Q007p Eisden
[(in azijnwater)]
, ...
Q009p Maasmechelen
[(in azijnwater)]
)
|
Het gehele vat, waarvan de ene helft al voorzien is van sluitbanden, in kokend water plaatsen of het vat met kokend water bestrijken. Op deze wijze worden de duigen aan de onderkant soepel en buigzaam gemaakt zodat de kuiper het vat zijn ronde vorm kan geven. Hij gebruikt daarvoor de kuipersvijs en/of de sluitbanden. Het koken van het vat werd vooral gedaan als er dikke duigen moesten worden bewerkt. In Heel (L 328), Kortessem (Q 74) en Maastricht (Q 95) was dit niet gebruikelijk. [N E, 28a]
II-12
|