e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het ruggemerg doorsnijden of -steken aderen doorsnijden: ǭrǝ dōrsni-jǝ (Venlo), de knik houwen: dǝ knek hǫwǝ (Herten, ... ), de knik steken: de knik steken (Maasbracht), de nek doorsnijden: dǝ nak duršni-jǝ (Eijsden), dǝ nɛk dōrsni-jǝ (Blerick), doodsteek geven: doodsteek geven (Diepenbeek), doorsnijden: dǫwrsnē̜ (Sint-Truiden), geel haar doorsteken: geel haar doorsteken (Alken), genik doorsteken: gǝnik dørštē̜kǝ (Eys), jǝnik dørxštēxǝ (Kerkrade), halswervel doorsteken: hølswɛrvǝl durstē̜kǝn (Oud-Waterschei), het beest vlijmen: hǝt bīst vlēmǝ (Oirsbeek), het vas afkeuteren: ǝt vas afkø̜tǝrǝ (Herk-de-Stad), het vas afsteken: hǝt va.s āfstēkǝ (Kuringen), hǝt vas afstēkǝn (Sint-Truiden), tfas afstɛ̄ʔǝ (Lommel), het vas doorsteken: tfas dorstē̜kǝn (Neerpelt), in de knik steken: en dǝ knek štēkǝ (Buchten), in de merg steken: īn dǝ mɛrx stēkǝ (Ottersum), in de rug steken: nnǝ ręx stē̜kǝ (Gruitrode), ęn dǝn røx stękǝ (Nieuwerkerken), in het ruggemerg doorsnijden: en ǝt røgǝmɛrx duršni-jǝ (Hoensbroek), knikken: knekǝ (Bleijerheide, ... ), knekǝn (Hoensbroek, ... ), knikǝ (Kerkrade), knɛkǝ (Maasmechelen), kruis doorsnijden: krø̜ts dørxšniǝ (Terwinselen), merg doorsteken in de nek: mɛrx dørxštēǝkǝ en dǝ nɛk (Nuth), met het ijzer keuteren: mɛ tɛ̄ǝzǝr kø̜̄tǝrǝ (Beringen), nekken: nɛkǝn (Kerkrade), nekwervel doorsteken: nɛkwɛrvǝl dōrstē̜kǝ (Tungelroy), nikken: nikǝ (Gulpen), nīkǝn (Mechelen), peesje doorsnijden: pēskǝ dōrsnęjǝn (Kaulille), priemen: prīmǝ (Helchteren), ruggemerg breken: røgǝmɛrǝx brējkǝ (Lummen), ruggemerg doorsteken: røgǝmɛrx dørstęjkǝ (Tongeren), ruggestreng doorkappen: røgǝštraŋk dowǝrkapǝ (Helchteren), schieten: šitǝn (Diepenbeek) Het ruggemerg doorsnijden of -steken, opdat het dier sneller doodgaat. [N 29, 38; N 28, 6; monogr.] II-1
het sap indikken dikkoken: dekkǫwxǝ (Montzen), dikstoken: dekstø̄ǝkǝ (Jesseren), dikštǫakǝ (Schinnen), indikken: endekǝ (Banholt), endikǝ (Margraten), kortkoken: kortkǭkǝ (Peij), kortstoken: kortstǭkǝ (Laak), kǫrt stǭkǝ (Baarlo), langer koken: laŋǝr kǭkǝ (Posterholt), laten zemen: lǭtǝ ziǝmǝ (Sint-Pieters-Voeren), lǭtǝ zēǝmǝ (Sint-Pieters-Voeren), opstoken: opstoken (Geulle), stoken: štǫwkǝ (Nuth) Het sap door koken dik maken. Daarbij ontstaat waterdamp. [N 57, 24b] II-2
het sap verhitten broei koken: brø̄j kǭkǝ (Posterholt), heet stoken: hęjt stǭkǝ (Peij), indikken: endekǝ (Schinnen), koken: koken (Banholt, ... ), koǝkǝ (Wellen), kǭkǝ (Baarlo, ... ), opkoken: opkoken (Laak), sap koken: sāp kǫakǝ (Tenessen), stoken: stōkǝ (Roggel), verdampen: verdampen (Banholt), vǝrdāmpǝ (Sint-Pieters-Voeren), verdikken: vǝrdekǝ (Banholt), warmen: wɛrǝmǝ (Montzen) Het koken van het sap. In L 379 deed men varkensreuzel in het kokende sap tegen het overkoken. [N 57, 24a] II-2
het schietgat laden bezetten: bezetten (Oirsbeek  [(Emma)]   [Maurits]), bǝsɛtsǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Willem-Sophia]  [Julia]  [Domaniale]), bǝzę.tǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), bǝzętǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]), bǝzɛtǝ (Geleen  [(Maurits)]  , ... [Emma]  [Laura, Julia]  [Domaniale, Wilhelmina]), de boorloker laden: dǝ boarlōǝkǝr lādǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Winterslag, Waterschei]), het front bezetten: het front bezetten (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), hǝt front bǝzętǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), het front laden: het front laden (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma]), laden: lã.jǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg, Eisden]), lājǝ (Eisden  [(Eisden)]  , ... [Zolder]  [Maurits]  [Eisden]  [Eisden]), lājǝn (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Domaniale]), lānǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De schietlading in het schietgat plaatsen. Wat betreft het woordtype "bezetten", hierbij is sprake van een begripsverwarring. Volgens zowel de Mijnbouwkundige Nomenclator (pag. 61) als Vanwonterghem (pag. 64) en Lochtman (pag. 73) wordt deze term gebruikt voor "het afsluiten van een met springstof gevuld gat met behulp van een prop" (zie ook het lemma Opproppen). Volgens MBK II, pag. 33 verstaat men onder "bezetten": "het aanbrengen van de lading in het boorgat door of onder onmiddellijk toezicht van de schiethouwer." Het woordtype "bezetten" komt dan ook zowel voor in dit lemma als in het lemma Opproppen. [N 95, 405; monogr.] II-5
het schuifje krijgen de absolutie (<fr.) niet krijgen: der pater weigerde mich der abselusie  de abselusie neet kriege (Klimmen), de biecht weigeren: de beech weigere (Eisden), de schuif krijgen: de sjuuf (Schinnen), de sjuuf kriege (Ell), de sjuuf krieje (Waubach), de sjūūf krīēëge (Nieuwenhagen), sjuuëf krieëge (Hoensbroek), geen absolutie (<fr.) krijgen: gein abselutie kriege (Thorn), gene absolutie kriege (Reuver), het deurtje krijgen: deurke (Baarlo), et deuke kriege (Meijel), het deurke kriege (Ophoven), het deurtje sluiten: t deurke sjlut (Klimmen), het schuifje geven: t schuufke gaeve (Sevenum), het schuifje krijgen: `t sjuufke kriege (Lutterade), et schuifke krijgen (Lommel), et schuifke krèège (Sint-Truiden), het schuufke kriegen (Achel), het schuufke krieëgen (Neerpelt), het sjuufke kriege (Heel), het skefke krijge (Jeuk), schijfke krèège (Eigenbilzen), schuufke (Melick), schuufke kriege (Koningsbosch), schəfkə (Loksbergen), sjeufke kreigen (Hoensbroek), sjiefke kriege (Opoeteren), sjuufke kriege (Kessel, ... ), sjy(3)̄fkə krīgə (Meijel), t schuifke kriege (Eksel), t schuufke kriege (Weert), t sjefke kraaige (Tongeren), t sjuifke kriege (Maastricht), t sjuufke kriege (Baarlo, ... ), t sjuufke kriegen (Geistingen), t sjəfkə krajgə (Tongeren), ut sjuufke kriege (Bocholt), gebeurde vroeger bij iemand die een bijzit had  het sjeiifke krege (Eigenbilzen), het schuifje toedoen: et schuifke tow doen (Maastricht) Het gebruik om het schuifblad in de biechtstoel te sluiten wanneer de biecht wordt uitgesteld en de biechteling niet geholpen kan worden omdat er redenen zijn om aan het berouw of aan het vervullen van de voldoening te twijfelen [het deurken/vensterken kr [N 96D (1989)] III-3-3
het smalspoor verleggen het spoor rippen: ǝt spuǝr repǝ (Bilzen), omleggen: ǫmlęqǝ (Klimmen), omschiften: ǫmšeftǝ (Nunhem), rails omtrekken: rels˱ ømtrę ̞kǝ (Venray), rippen: repǝ (Maaseik, ... ), schiften: sxeftǝ (Milsbeek), šeftǝ (Echt, ... ) Het smalspoor verplaatsen naarmate het uitgraven van de kleiput vordert. [N 98, 55; monogr.] II-8
het varken ophangen aan een ladder hangen: ǭn ǝn lɛdǝr haŋǝ (Veldwezelt), met de rug op de leer: mętǝ rø̜k op tǝ lēr (Horst), op de ladder: op tǝ lɛdǝr (Venlo), op tǝ lɛjǝr (Blerick), op de ladder hangen: op dǝ lęjǝr haŋǝ (Buchten), op een leer hangen: ob ǝn līr haŋǝn (Kaulille), op een leer vastbinden: ob ǝn līǝr vaastbeŋǝ (Meijel), ophangen aan de ladder: ophaŋǝ ān dǝ lødǝr (Hoensbroek), vastbinden en oplichten: vasbēnjǝ ɛn opløxtǝ (Sittard) Het varken wordt liggend op de rug op de ladder vastgebonden. Een stok wordt tussen de poten en het been van de achterste poten doorgestoken en vastgebonden aan de bovenste sporten van de ladder. [N 28, 67; monogr.] II-1
het vastzetten calage: kalāš (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]) Het vastzetten van iets. [Vwo 208] II-5
het vat met vuur verwarmen de ton stoken: de ton stoken (Heel), dǝ ton stō.kǝ (Panningen), dǝ ton stōkǝ (Ell), dǝ ton stǭwǝkǝ (Kortessem), dǝ ton štǭkǝ (Tegelen), de ton warmstoken: de ton warmstoken (Kortessem), dǝ tǫn wɛ.rǝm stōkǝ (Maastricht), stoken: stø̄kǝ (Hasselt), stǭkǝ (Blerick, ... ), štǭkǝ (Roermond) Het vat boven een brandend vuur plaatsen met als doel de duigen te verwarmen waardoor ze soepel en buigzaam worden en de kuiper het vat zijn ronde vorm kan geven. In een aantal plaatsen werd het vuur op een rooster of in een kachel aangelegd. De open onderkant van het vat werd vervolgens boven deze vuurhaard geplaatst. Zie ook het volgende lemma. [N E, 28b] II-12
het vat met water verwarmen de ton koken: dǝ ton kǭkǝ (Tegelen), koken: kø̄kǝ (Hasselt), kōkǝ (Maastricht), kǭkǝ (Blerick, ... ), zooien: zōjǝ (Eisden  [(in azijnwater)]  , ... ) Het gehele vat, waarvan de ene helft al voorzien is van sluitbanden, in kokend water plaatsen of het vat met kokend water bestrijken. Op deze wijze worden de duigen aan de onderkant soepel en buigzaam gemaakt zodat de kuiper het vat zijn ronde vorm kan geven. Hij gebruikt daarvoor de kuipersvijs en/of de sluitbanden. Het koken van het vat werd vooral gedaan als er dikke duigen moesten worden bewerkt. In Heel (L 328), Kortessem (Q 74) en Maastricht (Q 95) was dit niet gebruikelijk. [N E, 28a] II-12