e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hengselduim duim: dūm (Herten, ... ), geheng: gǝheŋ (Sint Odilienberg), leghaak: lɛxhǭk (Tessenderlo), scharnierduim: sxarnērdūm (Venlo), sleep: slęjp (Stein), (mv)  slęj.pǝ (Altweert, ... ), tordel: tȳǝldǝr (Mechelen), toren: tōrǝ (Herten), tūr (Bleijerheide), tǭn (Ottersum) Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.] II-9
hengst hengst: eŋs (Boorsem, ... ), eŋst (Kinrooi, ... ), he.ŋs (Veldwezelt), heŋks (Berg / Terblijt, ... ), heŋs (Amby, ... ), heŋst (Afferden, ... ), hēŋst (Remersdaal), hęŋs (Alken, ... ), hęŋst (Aalst, ... ), hɛŋs (Mopertingen), hɛŋst (Meterik, ... ), iŋst (Sint-Truiden), ęŋs (Aalst, ... ), ęŋst (Maaseik) Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9
hengstebit beugel: bø̄gǝl (Hamont, ... ), bø̜i̯gǝl (Borgloon), beugelgebit: bø̄gǝlgǝbet (Afferden, ... ), bø̄gǝlgǝbēt (Koersel), bø̜̄i̯gǝlgǝbęt (Melveren), beugeltoom: bø̄gǝltuǝm (Paal), dobbel gebit: dǫbǝl gǝbē.t (Neerpelt), dǫbǝl gǝbęi̯ǝ.t (Wellen), dobbele stang: dǫbǝl staŋ (Smeermaas), dubbel gebit: dø̜bǝl gǝbet (Gennep), dubbele kinketting: dubbele kinketting (Schimmert), dwanggebit: dwaŋk˲gǝbīt (Oirsbeek), dwangstang: dwangštaŋ (Maasniel  [(trens met stang)]  ), gebogen stang: gǝbōgǝ staŋ (Diepenbeek), hengstebout: heŋstǝbǫlt (Leunen, ... ), hengstegebit: heŋstǝgǝbet (Klimmen, ... ), heŋstǝgǝbēt (Buchten, ... ), heŋstǝgǝbī.t (Maasmechelen), hęŋstǝgǝbē.t (Achel, ... ), hęŋstǝgǝbēt (Urmond), hęŋstǝgǝbęi̯ǝ.t (Hoepertingen), hęŋstǝgǝbęt (Sint-Truiden, ... ), ęŋstǝgǝbęt (Gingelom), hengsteklauw: heŋstǝklou̯ (Afferden), hengstestang: heŋstǝstaŋ (Oost-Maarland, ... ), heŋstǝštaŋ (Baarlo), hęŋstǝstaŋ (Bocholt), hęŋstǝštaŋ (Sittard), hengstgebit: heŋst˲gǝbet (Berg, ... ), heŋst˲gǝbēt (Valkenburg), heŋst˲gǝbęt (Niel-Bij-Sint-Truiden), heŋs˲gǝbī.t (Tongeren), hęi̯ŋs˲gǝbęi̯ǝ.t (Opheers), hęŋst˲gebet (Heppen, ... ), hęŋst˲gǝbēt (Kerensheide), hęŋst˲gǝbęi̯t (Borgloon), hęŋs˲gǝbī.t (Hoeselt), kiefbeugel: kēf˱bø̄gǝl (Swalmen), kiefgebit: kēf˲gǝbēt (Posterholt), kinbeugel: kinbeugel (Bleijerheide), krom gebit: krump ˲gǝbē.t (Hasselt), paardstoom: petstuǝm (Heppen), remgebit: rɛmgǝbet (Middelaar), rijbeugel: ribø̄gǝl (Susteren), ring op het gebit: reŋk op ǝt jǝbes (Bocholtz), schaarstang: šērstaŋ (Maasbracht), scherp gebit: šɛrǝp ˲gǝbēt (Grevenbicht / Papenhoven), stang: staŋ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), straf gebit: straf gebit (Meijel), trens: trɛns (Waubach), veiligheidsgebit: vęi̯lexhęi̯ts˲gǝbēt (Panningen), zware stang: zwǭr staŋ (Bree) Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50] I-10
hengstveulen hengsteveulen: eŋstǝvyø̜.lǝ (Rotem), eŋstǝvø̄.lǝ (Boorsem, ... ), eŋstǝvø̄lǝ (Meeswijk), eŋstǝvø̄ǝlǝ (Leut, ... ), eŋstǝvø̜i̯lǝ (Gingelom), heŋsteviɛ.lǝ (Hees), heŋstǝvi̯ø.lǝ (Millen), heŋstǝvi̯ølǝ (Herderen), heŋstǝvyø.lǝ (Kanne), heŋstǝvyǝ.lǝ (Vroenhoven), heŋstǝvø̄.lǝ (Beringen, ... ), heŋstǝvø̄.lǝn (Kaulille), heŋstǝvø̄i̯lǝ (Kozen), heŋstǝvø̄lǝ (Binderveld, ... ), heŋstǝvø̜̄lǝ (Nieuwerkerken, ... ), heŋstǝvø̜i̯.lǝ (Ordingen, ... ), heŋstǝvø̜i̯lǝ (Duras, ... ), heŋstǝvē.lǝ (Berbroek, ... ), heŋstǝvīǝ.lǝ (Beek, ... ), heŋstǝvīɛ.lǝ (Vlijtingen, ... ), heŋsǝvi̯ø.lǝ (Hoeselt, ... ), heŋsǝvi̯ølǝ (Tongeren), heŋsǝvyø.lǝ (Koninksem, ... ), heŋsǝvø̄.lǝ (Berg, ... ), heŋsǝvīǝ.lǝ (Grote-Spouwen), hęŋstǝvi̯elǝ (Eigenbilzen), hęŋstǝvȳǝ.lǝ (Bocholt), hęŋstǝvȳǝ.lǝn (Elen), hęŋstǝvøi̯.lǝ (Alken, ... ), hęŋstǝvø̄.lǝ (Berverlo, ... ), hęŋstǝvø̄.lǝn (Achel, ... ), hęŋstǝvø̄lǝ (America, ... ), hęŋstǝvø̄lǝn (Heppen, ... ), hęŋstǝvø̜̄lǝ (Borlo, ... ), hęŋstǝvø̜i̯.lǝ (Groot-Gelmen, ... ), hęŋstǝvø̜i̯lǝ (Aalst, ... ), hęŋstǝvē.lǝ (Stokrooie), hęŋstǝvē.lǝn (Peer), hęŋstǝvīǝ.lǝ (As, ... ), hęŋsǝvȳǝlǝ (Henis), hęŋsǝvøi̯.lǝ (Mechelen-Bovelingen, ... ), hęŋsǝvø̄.lǝ (Boekhout, ... ), hęŋsǝvø̄lǝ (Bleijerheide, ... ), hęŋsǝvø̜i̯.lǝ (Berlingen, ... ), hęŋsǝvø̜i̯lǝ (Jeuk, ... ), iŋstǝvø̜̄lǝ (Sint-Truiden), ęŋstǝvø̄.lǝ (Uikhoven), ęŋstǝvø̜i̯lǝ (Brustem), ęŋstǝvēǝ.lǝ (Bilzen), hengstige veulen: hęŋstegǝ vø̄.lǝ (Koersel), hengstje: eŋskǝ (Eisden, ... ), heŋskǝ (Blerick, ... ), hęŋskǝ (Gelinden, ... ), ęŋskǝ (Brustem), hengstveulen: eŋstvø̄.lǝ (Kinrooi), eŋst˲vȳǝlǝ (Dilsen), heŋstvȳlǝ (Oost-Maarland), heŋstvȳǝlǝ (Uikhoven, ... ), heŋstvø̄lǝ (Afferden, ... ), heŋstvø̜̄lǝ (Baexem, ... ), heŋstvø̜i̯lǝ (Rummen), heŋstvø̜lǝ (Ottersum, ... ), heŋst˲vø̄lǝ (Maaseik), heŋsvyø.lǝ (Val-Meer), heŋsvyǝlǝ (Thorn), heŋsvø̄lǝ (Baarlo, ... ), heŋsvø̄ǝlǝ (Posterholt), heŋsvø̜̄lǝ (Mechelen), heŋs˲vi̯ø.lǝ (Herderen, ... ), heŋs˲vȳǝlǝ (Gronsveld, ... ), heŋs˲vø̜̄ǝlǝ (Gemmenich, ... ), heŋs˲vīǝ.lǝ (Veldwezelt), hęŋstvøi̯.lǝ (Kortessem), hęŋstvø̄.lǝ (Broekom, ... ), hęŋstvø̄lǝ (Bergen, ... ), hęŋstvø̄lǝn (Hamont, ... ), hęŋst˲vø̄.lǝ (Gors-Opleeuw, ... ), hęŋst˲vø̄lǝn (Lommel), hɛŋstvø̄lǝ (Leopoldsburg), hengstveulentje: heŋstvø̄lkǝ (Herten), hęŋstvølkǝ (Horst) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
hennep fiemel: fimǝl (Blitterswijck, ... ), hannef: hanǝf (Achel, ... ), hennep: hanf (Baelen, ... ), hanǝf (Eupen, ... ), henep (Sevenum), hānǝf (Raeren), hęnǝp (Achel), hɛnep (Arcen, ... ), hɛnp (Gennep), hɛnǝp (Aalst, ... ), ɛnǝp (Bilzen, ... ), hennepstruik: hɛnǝpstruk (Panningen), kemmek: kɛmek (Eisden, ... ), kɛmǝk (Maasmechelen, ... ), kemmep: kɛmep (Eisden, ... ), kemmet: kɛmǝt (Bocholt, ... ), kemp: kø̄np (Waltwilder), kęi̯mp (Leopoldsburg), kǭmp (Val-Meer), kɛmp (Amby, ... ), kɛ̄mp (Maastricht, ... ), kempaard: kempaard (Sint-Truiden), kempin: kɛmpen (Kwaadmechelen, ... ), kempuit: kempuit (Oostham), kennef: kɛnǝf (Remersdaal), kennep: konǝp (Bilzen), kø̄nǝp (Martenslinde), kø̜nǝp (Beverst, ... ), kē̜mp (Vlijtingen), kęmp (Attenhoven, ... ), kęmǝk (Rekem), kęnǝp (Buggenum, ... ), kǫjnǝp (Beverst), kǫnǝp (Martenslinde), kɛmp (Amby, ... ), kɛmǝk (Leut, ... ), kɛmǝp (Eisden), kɛmǝt (Kleine-Brogel, ... ), kɛnep (As, ... ), kɛnęp (Houthalen), kɛnǝp (Achel, ... ), kɛ̄mp (Sint Pieter, ... ), kennepin: kɛmpen (Loksbergen), kɛnǝpen (Achel, ... ), lint: lę.nt (Wellen), massê: mašǝl (Cadier) Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13] || Om de schroefdraad van de leidingen werd hennep gedraaid, waardoor ze steviger aan elkaar vast kwamen te zitten. [monogr.] I-5, II-4, II-7
hennepgaren bongesdraad: boŋǝsdrǭt (Maasbree), hanf: hanǝf (Montzen), hanfgaren: hanǝfjār (Bleijerheide), hennep: hɛnǝp (Montfort), hennepgaren: hɛnǝpgārǝ (Geulle, ... ), hɛnǝpgǭrǝ (Milsbeek, ... ), kempegaren: kempegaren (Lommel), kempgaren: kęmpgārǝ (Gulpen, ... ), kɛmpgarǝ (Meijel), kɛmpgārǝ (Geulle), kɛmpgārǝn (Dilsen), kɛmpgǭn (Bilzen), kẽmpxǫwǝrǝ (Tessenderlo), kennepgaren: kɛnǝpgārǝ (As), kurbdraad: kørpdrǭt (Eigenbilzen) Het grove hennepgaren waar men pekdraad van draait. [N 60, 196a; N 60, 238b; N 36, 44] II-10
hennepnetel dampdissel: ook: do6dis6l* cf I.5, 148  ɛda.nɛdisəl (Diepenbeek), dampnetel: damnetelen (Jeuk), dampnetel (Tungelroy), eigen spellinsysteem met stekelige zaadhulzen  dampnetels (Meijel), WBD/WLD  dàmpneetəl (As), dànneetəl (As), WLD  dampnetel (Heythuysen), ± Veldeke  danneetel (Weert), dauwdissel: ook: da.ndis6l*  ɛdoəɛdisəl (Diepenbeek), dauwnetel: dau-netel (Schimmert), daunnetel (Oirlo), eigen spelling  daufnetel (Vlodrop), idiosyncr.  daunetel (Thorn), WLD  dauw netel (Montfort), dauw nêtel (Schimmert), dauwnetel (Ophoven), douwneetəl (Reuver), dovenetel: eigen spellinsysteem  dovenetel (Meijel), hennep: -  hennep (Rotem), hennepnetel: (bij afbeelding 77)  hennep nièttel (Vijlen), -  hennipnêtel (Maasbree), geen aparte naam  hennepnetel (Berg-en-Terblijt), zelfde, ook: wilj kemp  hennepnetel (Echt/Gebroek), kempnetel: -  kempnetel (Echt/Gebroek), netel: Bree Wb.  netel (Bree), eigen spelling  neetèl (Montfort), wilde kemp: wilde-kemp (Jeuk), wille kemp (Schimmert), (onderstreept)  wille-kemp (Jeuk), -  wilj kemp (Echt/Gebroek), ook: hennepnetel (zelfde)  wilj kemp (Echt/Gebroek), Veldeke  wilj kemp (Echt/Gebroek), WLD  wilde kemp (Stein), wilde kennep: Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings  wille kennep (Eksel), wilde netel: WLD  wilnetel (Beesel), witte netel: WLD  witte-néetel (Swalmen), zwijnsnetel: eigen spellingsysteem  zwinsnetel (Maasbree) hennepnetel [DC 60a (1985)], [DC 60a (1985)] || Hennepnetel (geleopsis tetrahit 20 tot 80 cm groot. De stengels hebben verdikkingen onder de bladparen en zijn daar stijf behaard; de bladeren zijn eivormig-langwerpig, spits en behaard; de bloemen hebben een knobbeltje achter de beide insnijdingen van [N 92 (1982)] III-4-3
henneptouw hannefzeel: hanǝf˲zēl (Kelmis) Uit hennep gevlochten touw waaraan de afdiepton omlaag werd gelaten met behulp van een lier. [monogr.] II-4
hennepzaad hennepzaad: hennepzaad (Neeritter), kemp: kɛmp (Herten, ... ), kempzaad: kęmpzǭt (Berg / Terblijt, ... ), kɛmpzōt (Gingelom), kɛmpzōǝt (Bilzen), kempzaam: kęmpzǭm (Welkenraedt), kennefzaam: kɛnǝfzǭm (Eupen), kennepzaad: kɛnǝpzōt (Genk) Het oliehoudend zaad van de hennepplant, vooral gebruikt als vogelvoer. [monogr.; add. uit Wi 52; S 13] I-5
herderin herd: hiɛrt (Genk), herderin: hēdǝren (Grathem), hęrdǝren (Beringen, ... ), herderinnetje: hęrdǝrenǝkǝ (Bree, ... ), hoederse: hǫu̯ǝšǝ (Epen), scheper: sxēpǝr (Tessenderlo), scheperin: sxiǝpǝren (Arcen), sxēi̯pǝren (Gennep), sxēpǝren (Venray), šīpǝrø̜n (Eupen), scheperse: sxē̜ ̞ǝpǝrsǝ (Stevensweert), sxīpǝršǝ (Vaals), schepersvrouw: šīǝpǝrsvrǫu̯ (Beek), schepertje: šēǝpǝrskǝ (Sittard) Bij de opgaven scheper en van herd wordt opgemerkt dat beide geslachten door deze termen worden aangeduid. [Wi 18; monogr.] I-6