e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek, poortje achterpoortje: achterportsje (As, ... ), barier: bareer (Amby, ... ), bareir (Sittard), barēr (Montzen), breer (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), brēēr (Dieteren), brīēër (Zonhoven), (m).  breer (Obbicht), (Met 2 vleugels).  breer (Heer), (van ijzer).  ba͂reer (Berg-en-Terblijt), nen (¯n) èè.ëzere berȉër  berīēër (Zonhoven), niet goed te lezen  breer (Maastricht), Verklw. barikske  barrejer (Hasselt), Verklw. breetje  breer (Venlo), gaard: gaar (Eys, ... ), gaor (Gronsveld), gār (Montzen, ... ), (klein houten hek).  gaard (Berg-en-Terblijt), gaardenpoortje: gadepöatje (Heerlen), garnei: garnai̯ (Montzen), garnei (Simpelveld), garnej (Epen), RhWb kol. 1032  jarnai̯ (Bleijerheide, ... ), hek: hèk (Schinnen, ... ), hék (Roermond), (Balai).  hēͅk (Broeksittard), (deurke).  hek (Montfort), hekken: heͅkə (Hamont), poort: poort (Maastricht), poortje: poortje (Meeuwen), purtje (Belfeld), pörtje (Beesel), pø&#x0304.tjə (Rimburg, ... ), pø&#x0304tjə (Nieuwenhagen), pøͅtjə (Waubach, ... ), ( t؉n: omheining).  purtje (Buggenum), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  pùrteke (Beverlo), rabat: rabbat (Valkenburg), rek: rĕk (Bingelrade), stegel: stexəl (Kwaadmechelen), vauwer: vawer (Gronsveld), vauweren: vaauwere (Lutterade), vaauwere(n) (Schinveld), vare (Merselo), vauwere (Brunssum, ... ), vōre (Horn), (Groot houten hek).  vauwere (Berg-en-Terblijt), (Met 2 vleugels).  vauwere (Heer), (staketul).  vouwere (Heerlen), veken: fekke (As, ... ), vaeke (Echt/Gebroek, ... ), veejke (Puth), veëke (Heerlen), vĕke (Lutterade), vèke (Einighausen, ... ), vèèke (Valkenburg), vêke (Doenrade, ... ), vêke(n) (Schinveld), (schtanketsel).  väke (Heerlen), Doe het vaake maar tui en laat de masse maar wonen: schampscheut op een Sittardenaar, die het Nederlands zeer slecht uitspreekt of verkeerd gebruikt  vaeke (Sittard), Omdet het vekke upestòng is den hònd könne wegluipe  vekke (As, ... ), Stangkétsel).  vèke (Schimmert) (hek)afsluiting || achterpoortje naar de tuin of het achteruit || Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] || afsluiting [ZND m] || deurtje, poortje || hek [SGV (1914)] || hek gemaakt van palen en prikkeldraad || hek, klein houten poort || hekken || klein tuinpoortje || kleine deur of hek, klapdeurtje tussen twee weiden || laag tuinpoortje || poort || poortje || poortje in b.v. een haag || tuinhek || tuinpoortje III-2-1
hek, poortjehek veken: fekke (Reppel) hekken III-2-1
hekel egelaar: ęgǝleǝr (Leopoldsburg), hegel: hēgǝl (Weert), hekel: hikǝl (Bocholt, ... ), hiǝkǝl (Bilzen, ... ), hi̯ɛkǝl (Rosmeer), hēkǝl (Amby, ... ), hēʔǝl (Tessenderlo), hē̜jkǝl (Beringe), hęi̯kǝl (Beringe, ... ), hęi̯ǝkǝl (Beverst), hękǝl (Alt-Hoeselt, ... ), hīkǝl (Martenslinde), hɛ̄kǝl (Aalst, ... ), i̯ɛkǝl (Rosmeer), ēkǝl (Buvingen, ... ), īǝkǝl (Opglabbeek), hekelaar: hɛkǝlār (Rijkhoven), hekelbank: hęjkǝlbaŋk (Loksbergen), hekelkam: hękǝlkām (Blitterswijck, ... ), kep: kɛp (Beverst, ... ), reep: rē̜p (Altweert, ... ) Bord of plankje waarop meerdere rijen spits toelopende, loodrecht staande tanden geplaatst zijn. Hierdoor wordt het gezwingelde vlas vooral met het topeinde doorheen getrokken om de bast te splijten, scheven en korte vezels te verwijderen en de lange vezels recht te trekken. Volgens Van Iersel (pag. 4) is de hekel een plank ter lengte van ongeveer één meter en breed ongeveer een halve, later met 130 √† 135 ijzeren pinnen ter lengte van een dertig cm. Zie afb. 70. [N 48, 19a; monogr.] || Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5, II-7
hekelen hekelen: hējkǝlǝ (Beringe), hęjkǝlǝ (Loksbergen), kappen: kapǝ (Loksbergen) Een bundel vezels door de hekel halen. Hiermee wil men de nog voorkomende scheven verwijderen en de splitsing en verdeling der lintachtige verbonden bastcellen, het richten of evenwijdig trekken der gladde en lange vezels bereiken. Er is een methode van hekelen waarbij men de bundels vezels stevig vasthoudt, zodat alleen korte vezels in de hekel blijven en de lange vezels in de hand. En er is een methode van hekelen waarbij men de vasthakende vezels uit de hand laat glijden tot alles in de hekel ligt. [N 48, 20a; N 48, 17a] II-7
hekelplek hekelplek: hęjkǝlplɛk (Loksbergen) Ruimte van de touwslagerij waar gehekeld wordt. In deze overdekte ruimte bevindt zich de hekel: een zware plank voorzien van tamelijk scherpe, ijzeren pinnen die vrij dicht bij elkaar staan (Jamar, pag. 55). [N 48, 7a] II-7
hekeltafel hekelbank: hęjkǝlbaŋk (Loksbergen), leer: lęjǝr (Beringe) De plank, balk of ladder waarop de diverse hekels, grove, fijne, middelfijne, bevestigd zijn. Volgens de informant van L 265c kan men verschillende hekels op een ladder binden die op twee stoelen ligt. Dit gebeurt wanneer men met veel personen hekelt. [N 48, 22; N 48, 17b] II-7
hekken hek: hęk (Horst, ... ), hekken: hekken (Kinrooi, ... ), hekǝ (Beegden, ... ), hękǝ (Beesel, ... ), hɛkǝ (Thorn), (mv)  hękǝs (Eksel), hekkenscheien: hękǝsxɛ̄ǝn (Paal), hekkenscherm: hekkenscherm (Lummen), hekwerk: hekwerk (Arcen, ... ), hekwęrǝk (Herten), hękwēǝrǝk (Laar), hękwęrǝk (Swolgen), hękwę̄rǝk (Keent, ... ), hękwɛrǝk (Beek, ... ), hɛkwęrǝk (Gennep), hɛkwɛrk (Kaulille), latten: latǝ (Baexem, ... ), scheien: sxęjǝ (Kaulille), vensterlatten: venstǝrlatǝ (Lummen), werk: wę̄rǝk (Lummen) Algemene benaming voor alle aan de roede bevestigde langse en dwarse latten bijeen: het geheel van zomen en hekscheien. Zie ook afb. 37. [N O, 2a; N O, 6b; A 42A, 66; Sche 33; monogr.] II-3
heknagels bouten: bǫwtǝ (Thorn), boutjes: bǫw.tjǝs (Weert), gesmede nagelen: gǝsmējdǝ nɛ̄gǝl (Kaulille), gesmede nagels: gesmede nagels (Paal), handgesmede nagels: hantjgǝsmēdǝ nāgǝls (Neeritter, ... ), latnagelen: latnę̄gǝl (Herten), latnagels: latnagels (Gronsveld), nagelen: niǝgǝl (Weert), nę̄gǝl (Gennep), nagels: nagels (Lummen), slapers: slǭpǝrs (Tessenderlo), smeednagels: smētnāgǝls (Lummen), smeernagels: smērnāgǝls (Maxet) De ijzeren nagels waarmee zoomlatten en hekscheien aan elkaar worden bevestigd. De handgesmede nagels die men in l 318 en l 321 kende, waren voorzien van grote koppen. [N O, 2h] II-3
hekscheien dwarslatjes: dwarslatǝkǝs (Lummen), hekkenscheien: hękǝsxijǝ (Tessenderlo), heklatjes: heklatjes (Merselo), heklatten: hęklatǝ (Herten), hekscheiden: hekscheiden (Beegden), hekstokken: hekstokken (Venray), latten: latten (Well), plankjes: plaŋkskǝs (Lummen), scheien: scheien (Beesel, ... ), sxęjǝ (Eksel, ... ), sxęjǝn (Peer), sxɛjǝ (Hamont), šęjǝ (Beringe, ... ), šɛjǝ (Baexem, ... ), scheilatten: scheilatten (Heythuysen, ... ), verbindingslatten: verbindingslatten (Arcen, ... ) De dwarse latten van het hekken, die aan de roede bevestigd zijn en waarop de zoomlatten vastgemaakt worden. Zie ook afb. 38. [N O, 2g; A 42A, 65; Sche 32] II-3
heksenvlechten duivelsvlechten: dȳvǝlsvlɛxtǝ (Nederweert), gekloven maanstrang: gǝklūǝ.vǝ mǭ.nstrā.ŋk (Genk), heksenbezem: hɛksǝbsǝm (Ottersum), heksenvlechten: hęksǝvlē̜xtǝ (Panningen), hɛksǝvlɛxtǝ (Berverlo, ... ), kladder: klatǝr (Tongeren), knopen: knīpǝ (Hasselt), krauw: krōu̯ (Moresnet  [(schurft)]  ), maan in de kladder: mōn en dǝ kladǝr (Bokrijk), manelknop: mānǝlknǫp (Heerlerheide  [(knoop in de manen)]  ), pop in de manen: pup ęn dǝ mǭǝnǝ (Gingelom  [(pop: streng)]  ), ruwe manen: ruu̯ mānǝ (Thorn), speknak: špɛknak (Heerlerheide), streng: štręŋ (Puth  [(dooreengevlochten kluwen haar)]  ), tressen: trɛsǝ (Leopoldsburg), verkeerde stroef: vǝrkirdǝ štrǫu̯f (Gronsveld), warboel: warǝbul (Hulsberg), weerborstel: wē̜rbǫrstǝl (Blerick), weerwas: wērwas (Waubach), wē̜rwas (Neeroeteren), wrong: vroŋ (Zolder) Onontwarbaar kluwen in de manen dat ontstaat doordat vele paarden ''s nachts aan een ketting gebonden worden in plaats van aan een lederen riem. Bij het reiken naar de hooiruif en het op en neer bewegen van het hoofd schuift de ketting over de manenstrang, waardoor ruwe manen (heksenvlechten) ontstaan. Het volksgeloof schreef dit vroeger toe aan het werk van boze geesten, die het paard ''s nachts bereden. [N 8, 22; monogr.] I-9