e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hekwerk van stalpalen afsluiting: āfsluu̯tęŋ (Rotem), ben: bęn (Leopoldsburg), bɛn (Beringen), beun: bø̜̄n (Ophoven), koeienhorde: kyi̯hōrt (Herten), onderslag: ǫnǝrslǭx (Riksingen), reep: rii̯ǝp (Velm), rip (Stevoort), riǝp (Berverlo, ... ), rē̜ ̞i̯p (Opglabbeek), rɛi̯p (Dilsen, ... ), rek: rek (Mechelen), rijben: rē̜ ̞i̯bɛ.n (Achel), roop: ryǝp (Vechmaal), ruif: ruf (Helden, ... ), separatie: sǝpǝrǭsǝ (Beverst) Het geheel van de stalpalen, de koedrempel en de bovenste kribbeboom, dat de koeienstand van de krib en de voergang scheidt. Omdat het een hekwerk is en omdat er vóór ook wel hooi voor de koeien geworpen wordt, kunnen de benamingen overeenkomen met die voor een ruif. [N 5A, 38; N 4, 60; A 44, 21h] I-6
hel hel: de hel (Tongeren, ... ), de hĕl (Schimmert), de hil (Epen, ... ), de hèl (Bocholtz, ... ), de hél (Klimmen), dèl (Sint-Truiden), də høl (Montzen), el (Stokkem), heil (Posterholt), hel (Baarlo, ... ), hēl (Schinnen), hēͅl (Meijel), hĕl (Opoeteren), heͅl (Lommel), hil (Vlodrop), hèl (Achel, ... ), hél (Opglabbeek), hël (As), höl (Bree, ... ) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
hele gleufzwaluwstaart brugzwalgenstaart: brø̜k˲žwalgǝštɛrt (Herten), ganse zwalberstaart: gānsǝ šwalbǝrštats (Mechelen), hele zwalmenstaart: hīǝlǝ zwalǝmǝstɛrt (Venlo), schuifzwalgenstaart: šø̜jfšwalgǝštɛrt (Posterholt), staande zwalmenstaart: stǭndǝ zwalǝmǝstɛrt (Venlo), volle zwalgenstaartverbinding: vǫlǝ žwalgǝštɛrt˲vǝrbenjeŋ (Herten  [(verankerings- of moerplaatlas)]  ), zwalberstaartverbindung: šwalbǝrštats˲vǝrbinduŋ (Bleijerheide), zwalfstaarttand: swɛlfstarttānt (Ottersum), zwalfstaartverbinding: swɛlfstart˲vǝrbindeŋ (Ottersum), zwalgenstaart: žwalgǝštɛrt (Sint Odilienberg), zwalgenstaartverbinding: šwalgǝštɛrt˲vǝrbenjeŋ (Posterholt), zwalvenstaart: zwálvǝstɛt (Tessenderlo), zwarbelenstaart: zwarbǝlǝstɛrt (Stein) Haakse houtverbinding, waarbij het uiteinde van de ene plank zwaluwstaartvormig is bewerkt en past in een zwaluwstaartvormig bewerkte groef in de andere plank. De hele gleufzwaluwstaart wordt vooral als breedteverbinding toegepast bij planken en plaatmateriaal. Zie ook afb. 133. [N 54, 55b; N 54, 55g] II-12
helemaal, geheel en al aallijk: ailek (Eksel), alik (Maaseik), allək (Lozen), alək (Hasselt, ... ), aolek (Diepenbeek, ... ), āleͅk (Bree), ālək (Kinrooi, ... ), oallək (Sint-Truiden), oͅlək (Kortessem, ... ), oͅəleͅk (Overpelt), oͅəllek (Neerpelt), oͅələk (Heers, ... ), (bn./bw. geen comparatief of superlatiefvormen.  ⁄ālək (Meeswijk), aalling: aleͅŋ (Houthalen), āləŋ (Paal), ōͅlŋ (Beverlo), álleng (Castenray, ... ), aalluit: aaloet (Maastricht), aloet (Maastricht), ganz auss, durchauss  allut (Eupen), allerzeits: al⁄lerzaits (Bleijerheide, ... ), annek: Opm. zonder trappen van vergelijking.  anək (Niel-bij-St.-Truiden), baar: baar (Grathem), berhaupt (du.): uberhaupt⁄ (Bleijerheide, ... ), ef: ef (Venlo), gaar: gaar (Venlo), (bijw.).  gaar (Blitterswijck, ... ), (in: nu doe ik het in t geheel niet).  gaar (Grathem), Doe wèts het gaar neet. Gaar gein zörg höbbe.  gaar (Echt/Gebroek), gewoonlijk met negatie: gÅr n‰t, gar؉tn‰t.  gār (Maastricht), NO. (in: gaâr neet/gaaâroet neet (helemaal niet).  gaâr (Nederweert), Opm. alleen in verbinding met: nie/niks. Vb. ik doej t gaar nie gaer, went t is gaar niks werd.  gaar (Castenray, ... ), ps. (*): Roermonds woord! (steeds met ontkenning).  gaar (Roermond), gaaruit: gaaroeët (Stokkem), gaaruut (Castenray, ... ), gaâroet (Altweert, ... ), Hae troutj gaaroet neet.  gaaroet (Echt/Gebroek), ps. (*): Roermonds woord! (ter versterking van gaar, ook steeds met ontkenning).  gaarōēt (Roermond), Truj is gaoruut ien de war.  gaoruut (Gennep, ... ), Ziede gïj gaort gék!  gaort (Gennep, ... ), gans: gans (Lozen, ... ), gâns (Castenray, ... ), ps. JK nakijken (begrip: met gans erbij?).  gāns (Blitterswijck, ... ), geheel: gehièl (Venlo), gelijk: Vb. de körf zit geliek vol en ge mugt m geliek mitneme!  geliek (Castenray, ... ), hartstikke: herstikke (Altweert, ... ), heel: (h)īēl (Hasselt), hieël (Tungelroy), hiël (Venlo), hiəl (Lozen), Iemand helemaal niet kennen: Ich kön hem van hart of start.  hiêl (As, ... ), Vb. - gè kontj t hieël hèbbe! (je mag het allemaal hebben, je mag alles hebben!). - ich hèb de hieël raame oope gezatj! (ik heb alle ramen opgengezet!).  hieël (Tungelroy), heel en gans: hieël en gans (Blitterswijck, ... ), heeluit: héelaut (Tongeren), helegaar: hieëlegaar (Altweert, ... ), hieëlegar (Blitterswijck, ... ), helegans: (h)īēlega.ns (Hasselt), hielegans (Diepenbeek), hélëgans (Tongeren), ieëlegàns (Sint-Truiden), iələgans (Sint-Truiden), Opm. dit is oud Venrays!  hieëlegâns (Castenray, ... ), heleganselijk: hieëlegânselek (Castenray, ... ), helemaal: (h)īēlemoal (Hasselt), hieləmaol (Maastricht), hieëlemaol (Altweert, ... ), hieëlemól (Castenray, ... ), kaal: kaal (Altweert, ... ), knats: (dit is een synoniem voor gâns).  knats (Castenray, ... ), knatsjgood, knatsjgek (knettergek).  knatsj (Echt/Gebroek), moedermins (alleen): (zo wordt het ook genoemd).  moormins (Altweert, ... ), moederzielig (alleen): (in: moorzieëlig allein (helemaal alleen).  moorzieëlig (Altweert, ... ), neversniet (helemaal nergens): Verouderd NO.  neeversneet (Nederweert), pin- (voorvoegsel): bijv. pinvol, pinzat  pin- (Venlo), ram: ram (Altweert, ... ), (dit is een synoniem voor gâns).  rám (Castenray, ... ), t Is ram fout, wat ge gemákt het: het is helemaal fout, wat je gemaakt hebt.  ram (Blitterswijck, ... ), Vb. - hae wáas ram van de zök (volkomen afgemat, vermoeid). - hae wáas dr ram van aaf (was helemaal de kluts kwijt). - de fiets was ram kepot (was totaal vernield).  ram (Tegelen), Vb. hij is ram op (hij is helemaal versleten (fysisch).  ram (Meeswijk), rats: rats (Altweert, ... ), (dit is een synoniem voor gâns).  rats (Castenray, ... ), Rats scheif: helemaal scheef.  rats (Blitterswijck, ... ), Vb. - mienen euverjas is rats versjleete (is totaal versleten). - zienen auto is rats op de reube (idem).  rats (Tegelen), rattekaal: rattekaal (Geleen), fr. radicale.  rattekaal (Valkenburg), Vb. ze hebbe m de haor rattekaal aafgesjneeje.  rat⁄tekaal (Tegelen), schon: t Ete is schon óp gegÅØn: het eten is helemaal opgegaan.  schon (Blitterswijck, ... ), stik: (trappen van vergelijking: stikker-stikst).  stik (Castenray, ... ), Dn bé.rg gèt hie.r stik af; t is enne stikke wèg. Zus is nog nie stik bèèter. t Is daor nie stik zö die.p. t Wördt zoo stikskes tied dat ie ku.mt (langzamerhand). tw. stik!: Stik, ik bin mien knip vergèète!  stik (Gennep, ... ), totalenter: totaolenteër (Diepenbeek), totaolentêr (Diepenbeek), uit en ter na: oet en ternoa (Tungelroy), volledig: völlig (Venlo), Vb. dat is völleg waor!  völleg (Castenray, ... ), volstendig: vol⁄sjtendieg (Bleijerheide, ... ), zalig: zaolig (Diepenbeek), zemplig: zemp⁄lieg (Bleijerheide, ... ) geheel (aallijk) [ZND B2 (1940sq)] || geheel en al [ZND m] || helemaal [ZND m], [ZND m] || helemaal, geheel en al || helemaal, voluit III-4-4
helling grâle: grāl (Zie mijnen  [(Beringen)]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), helling: hęleŋ (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Julia] [Winterslag, Waterschei, Eisden]), hɛleŋ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Wilhelmina]  [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Maurits]), opgaande voie: opgāndǝ vōj (Zie mijnen  [(Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Houthalen]), plantant: plantõ̜ (Rekem  [(Zwartberg / Eisden)]   [Zolder]), stijgende baan: štīgǝndǝ bān (Heerlen  [(Emma)]   [Zwartberg, Eisden]), voie montante: vōj montantǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Houthalen)]  [Emma]), èmontemint: montmẽ̜ (Zie mijnen  [(Zolder)]  [Beringen]) Hellende mijngang, vaak voor mechanisch vervoer. Het woordtype "grâle" wordt in de mijn van Beringen gebruikt voor een hellende gang die gaat van een grote dwarsgang naar een pijler die lager ligt. [N 95, 517; monogr.; N 95, add.; Vwo 344; Vwo 367] II-5
helling van een koollaag gefälle: gǝfɛl (Spekholzerheide  [(Willem-Sophia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), helling: helling (Lanklaar  [(Eisden)]  , ... [Maurits]  [Zolder]), hɛleŋ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Zwartberg, Waterschei]  [Maurits]), het aanstijgen: ǝt āštijǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Domaniale]), ǝt āštījǝ (Kerkrade  [(Emma)]   [Julia]), het invallen: ǝt e.nvalǝ (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ǝt envalǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Wilhelmina]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), ǝt evalǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma]  [Domaniale]  [Domaniale]), het stijgen: ǝt štiǝgǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma]), ǝt štīgǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Emma]  [Laura, Julia]), het vallen van de kolenlaag: ǝt valǝ van dǝ kpǭǝlǝloǝx (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), pente: pęjnt (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Eisden]), pęntǝ (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg]), pę̄ntǝ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Winterslag, Waterschei]), talud: talud (Eisden  [(Eisden)]   [Willem-Sophia]), verloop van de laag: vǝrlōf van dǝ loǝx (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]) De hoek die een koollaag maakt met het horizontale vlak. Deze hoek, de hellingshoek, kan 0 tot 90 graden bedragen. Naar gelang de hellingshoek onderscheidt men vlak liggende, halfsteile en steile lagen. Het overgrote deel der koollagen in Zuid-Limburg (Ned.) ligt onder een flauwe helling. Soms komen daar halfsteile en steile hellingen voor (Driessen, pag. 8). [N 95, 519; monogr.] II-5
helling, talud afhang: áfhang (Blitterswijck, ... ), afzink: aafzink (As, ... ), ps. onder de a staat nog een puntje; deze combinatieletter is niet te maken.  afzink (Beringen), berm: beͅrəm (Bocholt), helling: d⁄əlleŋ (Linkhout), héʔliŋ (Bree), klif: kleef (Sittard), ramp: rāmp (Sint-Huibrechts-Lille), (mv.: rampe).  ramp (Beverlo), schaar: schoar (Maasniel), schuinse kant: schònse kant (Meldert), talud: talu (Maastricht), taly (Halen), talyj (Halen), terluu (Reuver), təlui̯ (Beverlo), təly (Borgloon), təlyjə (Zelem) berm [ZND m] || helling langs de weg [N 27 (1965)], [ZND m], [ZND m] || helling, talud || talud, berm [ZND m] || wegberm III-4-4
helmkruid heilgras: idiosyncr. helmkruid  heilrasj (Sittard), Veldeke helmkruid (voor opgave, zie vragenlijst N92 voor Q 111)  heilrasj (Merkelbeek), meilgras: aanhangsel N92 voor Sittard  meilrasj (Sittard), takkenkruid: geneeskrachtig kruid / VD: leeuwenbekachtige Scrophularia; soorten: knopig helmkruid (groot speenkruid) en gevleugeld helmkruid  takkekroèd (Venlo), met illustratie  takkekroéd (Gronsveld) aambeienkruid, helmkruid || helmkruid [N 92 (1982)], [N 92 (1982)] III-4-3
helpen behulpzaam zijn: behölpzaam zien (Venlo), bijstaan: biesjtaon (Sittard), bèèstón (Sint-Truiden), een hand helpen: ⁄n hand helpe (Wijlre), een hand-lang krijgen: ⁄n hand-lang kriege (Caberg), een handje bijsteken: ⁄n hèndje (bi-jstééke) (As), helpen: (h)élləpə (Niel-bij-St.-Truiden), eͅləpə (Lanklaar), halpə (Vaals), hellepe (Baexem, ... ), helləpə (Heers), helpe (Asselt, ... ), helpen (Linne, ... ), helpə (Berg-en-Terblijt, ... ), heləpə (Helchteren, ... ), hel’pe (Bleijerheide, ... ), hēllepe (Ospel), hēlpe (Blitterswijck, ... ), hĕlpən (Eksel), heͅlpa (Tongeren), heͅlpə (Beverst, ... ), heͅlpən (Kerkrade), heͅləpə (Beverlo, ... ), hōl"pe (Beverlo), hèllepe (Klimmen), hèlləpən (Lommel), hèlpe (Gulpen, ... ), hèlpə (Meeuwen, ... ), hé.llepe (Zonhoven), hélləpə (Hamont, ... ), hélpe (Gronsveld, ... ), hélpə (Reuver), hêllepe (Altweert, ... ), hö.llepe (Zonhoven), hø͂ləpə (Herk-de-Stad), høͅləpən (Houthalen), hə:lpə (Koersel), hələpən (Kwaadmechelen), hɛlpə (Bilzen, ... ), èllepe (Sint-Truiden), élpə (Meeswijk), Laot mer, det nòtst gein dém (helpt totaal niet)0  nòtse (Echt/Gebroek), mut iech ¯ns keu.men (h)e.llepe D.i. moet ik soms ¯n paar oorvijgen komen uitdelen (dreigend)  (h)e.llepe (Hasselt), nutzen (du.): nótse (Sittard) behulpzaam zijn, helpen || bijstaan, helpen || de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] || helpen [ZND A1 (1940sq)] || helpen (geen context) [DC 37 (1964)] || helpen (zie ook baten) || helpen, baten III-1-4
helpen bij het biggen werpen afhalen: āfhoalǝ (Kerkrade), āfhuǝlǝ (Heel), āfhālǝ (Altweert), āfhǭǝlǝ (Noorbeek), baggen grijpen: bagǝ grīǝpǝ (Maasbree, ... ), baggen halen: bagǝ hālǝ (Altweert), baqǝ hǭlǝ (Baarlo), baggen vangen: bagǝ vaŋǝ (Tienray), bakǝ vaŋǝ (Linne), baqǝ vaŋǝ (Ell), bagje halen: bɛkskǝ hǭlǝ (Schimmert), bij de zoog blijven: bei̯ dǝ zōx blīvǝ (Ospel), derop gaan: dropgǭn (Haler), een bag halen: ǝ baq hǭǝlǝ (Voerendaal), halen: huǝlǝ (Thorn), helpen: hɛlpǝ (Doenrade), helpen bakkelen: hɛlǝpǝ bakǝlǝ (Boorsem), kiertjes halen: kirkǝs hālǝ (Meijel), kurren halen: kørǝ hǫu̯lǝ (Heiselt, ... ), met helpen baggelen: męt hɛlpǝ bagǝlǝ (Stokkem), verlossen: vǝrlosǝ (Maasbree) De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12