e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het vat opzetten de duigen neveneen zetten: [de duigen] nē̜vǝnęjn zetǝ (Blerick, ... ), de ton aanslaan: dǝ tōn ānslōn (Eisden, ... ), de ton opzetten: [de ton] up˱zętǝ (Hasselt), de ton opzetten (Borgloon), dǝ ton ǫp˲zętǝ (Panningen), dǝ tǫn ǫp˲zętǝ (Hasselt, ... ), opzetten: opzetten (Kortessem), op˲zętǝ (Gennep), op˲zɛtǝ (Kortessem), ǫp˲zetǝ (Roermond), ǫp˲zętǝ (Heel, ... ) De duigen met behulp van een voorlopige opzetband overeind zetten. De eerste duig die de kuiper plaatst wordt met behulp van een opzetklem vastgezet. Daarna worden de andere duigen binnen de opzetband geplaatst totdat de ring gevuld is. Dan kan de opzetklem verwijderd worden. [N E, 25] II-12
het vlees in stukken snijden afsnijden: āfsnęjǝn (Neerpelt), afsteken: āfstēkǝn (Leunen), doordoen: dǫwrdø̄n (Herk-de-Stad), in kwartjes snijden: en kartjes snajǝ (Tongeren), in porties snijden: en porsjǝs snejǝ (Meijel), in stukken snijden: en štø̜kǝ šnīǝ (Sittard), ęn stǝkǝ snē̜ (Nieuwerkerken), in vierels snijden: en vīrǝls [snijden] (Berverlo), kapotdoen: kapotdoen (Beringen), kapotsnijden: kapǫt snajǝ (Borgloon), kapǫt snī-jǝ (Opglabbeek), kǝpot snɛ (Vliermaal), kǝpot snɛjǝ (Lommel), kǝpot snɛǝ (Grazen), kǝpǫt snęjǝ (Beverst), kwartieren: kwartīrǝn (Diepenbeek), kørtirǝ (Sint-Truiden, ... ), kǝtīrǝ (Kuringen), kǝtīrǝn (Alken), kɛtīrǝ (Grazen), onder de pens snijden: ondǝr dǝ pɛnsnējǝ (Wellen), ontleggen: ǫntlęgǝn (Sint-Truiden), stukken: støkǝ (Terwinselen), stø̜kǝ (Noorbeek, ... ), štøkǝ (Heerlen, ... ), stukkeren: sty-jkǝrǝn (Maastricht), støkērǝ (Rekem), støkǝrǝ (Blerick, ... ), støkǝrǝn (Hoensbroek, ... ), stø̜kǝrǝ (Buchten, ... ), stɛkǝrǝ (Veldwezelt), štøkǝrǝ (Eijsden, ... ), štøkǝrǝn (Kerkrade), štø̄kǝrǝ (Schinveld), štø̜kǝrǝ (Beek, ... ), uitbenen: utbiǝn (Neerpelt), ūtbęjnǝ (Rothem, ... ), ǫtbīnǝ (Helchteren), ǭtbinǝ (Lummen), uiteendoen: atęjn dun (Sint-Truiden), uiteendoen (Beringen), uiteensnijden: ȳtejnsnī-jǝ (Opitter), uitereendoen: uitereendoen (Diepenbeek), utrēn dōn (Weert), utręjndōn (Rotem), utrīndǭn (Kaulille), utǝręjn dōn (Maasbracht), øtjǝręndū (Meijel), ū.tręjn dōn (Tegelen), ūtręjndōn (Boekend, ... ), ūtǝręjn dōn (Helden, ... ), ǭtǝrīn dūwǝn (Helchteren), uitereenhalen: ūtǝrīn hālǝ (Horst), uitereensnijden: atǝręjn snajǝ (Mal), utǝrɛ̄snɛ̄jǝ (Riemst), ytǝrēn snɛjǝn (Leunen), ūtręjn šnī-jǝ (Tegelen), uitknoken: oǝtknø̜̄kǝ (Berg / Terblijt), uitsnijden: ūtsnī-jǝ (Hoensbroek, ... ), uitstukken: ūtštø̜kǝ (Buchten), vaneensnijden: vanēǝn snēǝn (Waasmont), verdelen: vǝrdēlǝ (Ottersum), vǝrdęjlǝ (Gruitrode, ... ), vǝrdęlǝ (Neerpelt), versnijden: vǝrsnajdǝ (Mal), vǝrsnājǝ (Bilzen), vierelen: veǝrǝlǝ (Heythuysen), vērǝlǝ (Panningen, ... ), villen: velǝ (Helchteren), voor soep snijden: vor sop snęjǝ (Wellen) Als één der helften van het gekloofde dier verwerkt wordt, snijdt men deze eerst in enkele grote, wat handzamer stukken. [N 28, 98; monogr.] II-1
het vlees laten besterven aanstijven: aštīvǝ (Schinveld), afhalen: ǭfhǭlǝ (Riemst), afhangen: afhaŋǝn (Sint-Truiden), afkoelen: afkoelen (Beringen), āfkølǝn (Diepenbeek), āfkø̄.lǝ (Venlo), āfkø̄lǝ (Blerick, ... ), āfkēlǝ (Opglabbeek), afsterven: āfstø̜rǝvǝ (Blerick), āfstɛrvǝ (Blerick, ... ), āfstɛrǝvǝ (Blerick), āfštɛrvǝ (Eys, ... ), ǫfstɛrvǝ (Mal), ǭfštɛrvǝ (Eijsden), besterven: bǝstē̜rvǝ (Ottersum), buiten laten hangen: butǝ lǭtǝ haŋǝ (Sittard), hangen laten: haŋǝ lōǝtǝ (Nuth), haŋǝ lǭtǝ (Hoensbroek), koelen: kø̄lǝ (Herten, ... ), koud laten worden: kalt lǭtǝ wē̜rǝ (Boekend), kǫwt lōlǝ wē̜rǝ (Susteren), koud worden: kalt wērǝ (Horst), kǫwt wē̜rǝn (Hoensbroek), kǭt wē̜rǝ (Weert), kouden: kāwǝ (Mechelen), laten afkoelen: lowǝtǝ āfkølǝn (Neerpelt), laten afsterven: løtǝ ǭfstɛrvǝ (Tongeren), lǫsǝ āfštɛrvǝ (Terwinselen), lǫwǝtǝ ǭfstęrvǝ (Borgloon), lǭtǝ ǭfštɛrvǝ (Kerkrade), lǭtǝn āfštɛrvǝ (Oirsbeek), laten besterven: lǭtǝ bǝstęrvǝ (Opglabbeek), lǭtǝ bǝštɛrvǝ (Panningen), laten drogen: lwǭtǝ drø̄gǝ (Riksingen), løtǝ drɛ̄gǝ (Beverst), lǫwǝtǝ drø̜gǝ (Borgloon), lǭtǝ drø̄gǝ (Waasmont), lǭtǝn drygǝn (Mesch), laten druppen: lǫtǝ drøpǝ (Neerharen), laten hangen: luǝtǝ haŋǝ (Vliermaal), lōtǝ haŋǝ (Sint-Truiden), lǭtǝ haŋǝ (Gruitrode), laten opdrogen: lōtǝ ǫpdrȳgǝ (Maaseik), lōɛtǝn opdrøxǝn (Kotem), laten opstijven: luǝtǝ ǫpstęjvǝ (Zepperen), lōtǝ ūpstęvǝ (Sint-Truiden), lǫwǝtǝn opstɛjvǝ (Lommel), lǭtǝ opstē̜jvǝ (Helchteren), lǭtǝ ǫpstīvǝ (Rekem), laten uitdruppen: lǭtǝn ǫwtdrøpǝn (Kaulille), laten uitlopen: lǭtǝ utlǫwpǝ (Maasmechelen), laten uitsterven: laten uitsterven (Beringen, ... ), lǫwǝtǝn øtstɛrǝvǝ (Lommel), lǭtǝ ūtstɛrvǝ (Ell), laten verslaan: lǭtǝ vǝrslǭ (Meijel), op leer hangen: ǫp līr haŋǝ (Horst), opdrogen: opdrogen (Alken), opdrȳǝgǝ (Horst), ǫpdrȳ.gǝ (Blerick), ophangen: ophaŋǝ (Grazen, ... ), ophāŋǝ (Wellen), opstijven: opstijven (Alken, ... ), ǫpstajvǝ (Lummen), ǫpstęjvǝ (Herk-de-Stad), rusten: rø̜stǝ (Mal), stijf worden: st ̇īf wē̜re (Blerick), stęjf wǫrden (Waasmont), stijven: stęjvǝ (Kuringen), uitdrogen: ūtdrygǝ (Heugem), uitdruppen: odrøpǝ (Vliermaal), uitsterven: uitsterven (Diepenbeek), utstɛrvǝ (Veldwezelt), ūtstɛrvǝ (Maastricht, ... ), ūtštęrǝvǝ (Rothem), ǫwtstɛrǝvǝn (Maastricht), ǭtstęrvǝ (Kuringen), uitsterven laten: utštɛrvǝ lǭtǝ (Berg / Terblijt), ūtstɛrǝvǝ lǭtǝ (Weert), uitwasemen: utjwazǝmǝ (Meijel), versterven: vǝrstɛrvǝ (Boekend, ... ), vǝrstɛrvǝn (Leunen), vǝrštɛrvǝ (Beek, ... ), versterven laten: vǝrstɛrǝvǝ lǭtǝ (Weert) Na het verwijderen der ingewanden e.d. en het schoonmaken laat men het vlees hangen om het te laten afkoelen en opstijven. De volgende dat wordt het verder verwerkt. Enerzijds is dit een eis van de keuringsdienst (eventuele ziektes e.d. zijn dan makkelijker te constateren), anderzijds komt dit besterven volgens velen de smaak van het vlees ten goede. [N 28, 95; monogr.] II-1
het vlieggat dichtstoppen afstoppen: āfstopǝ (Hasselt), āfštopǝ (Heerlen), dichtmaken: dextmākǝ (Venray), dichtmaken (Wellerlooi), dichtsteken: dichtsteken (Kerkhoven), opstoppen: opstoppen (Genk, ... ), opštopǝ (Asenray / Maalbroek), upstǫpǝn (Tessenderlo), pinnen: penǝ (Noorbeek, ... ), proppen: propǝ (Meijel), toeduwen: tudyjǝ (Beek), toemaken: tamǭkǝ (Rummen, ... ), tumākǝ (Beek, ... ), toesteken: tuštę̄kǝ (Asenray / Maalbroek), tǫwstęǝ.kǝ (Diepenbeek), toestoppen: toestoppen (Maasmechelen), tustopǝ (Dilsen, ... ), tuwstopǝ (Geistingen), tuštopǝ (Asenray / Maalbroek, ... ), tǫwstopǝ (Weert), tǫwstǫpǝ (Houthalen) Wanneer men met de kasten of korven reist, stopt men het vlieggat dicht. Bij een kast gebeurt dit afsluiten met een schuif, bij een korf met hooi, gras of gaas. Korven en kasten worden met de onderkant boven en de raten in het verlengde van de as richting voertuig geplaatst (L 265, 289 en 333) en stevig met elkaar verbonden. [N 63, 104d; N 63, 105; monogr.] II-6
het volle bedrag alles: ps. omgespeld volgens Frings.  aləs (Sint-Truiden), aləzbətālə (Teuven), alles bijeen: alles bie-ein (Schimmert), alles ohne korting: alles óane korting (Heerlen), boter bij de vis: ps. omgespeld volgens Frings.  bou̯ətər beͅ də ves (Lommel), de ganse hoop: de ganse houp (Sittard), de ganse klimbim (du.): de ganse klimbim (Sittard), de ganse kluit: de gansche kluit (Weert), de ganse kluit (Sittard), de ganse paai: de gaanse pèj (Mesch), Van Dale: II. paai (&lt;Fr. paye), 1. (veroud.) termijn (van betaling -2. (gew.) loon... [vgl. WNT paai (III)].  de-ganse paaj (Nunhem), de ganse pot: de gansche poet (Blerick), de ganse poet (Tegelen), de ganse prijs: de ganse pries (Houthem), de ganse pruim: ps. stoottoon.  de ganse pr‧oem (Maasniel), de ganse raffel: ganse raffel (Klimmen), de ganse roffel: de-ganse roefel (Nunhem), de ganse som: de ganse som (Heerlen), de ganse söm (Roermond), ps. omgespeld volgens Frings.  də gansə som (Lommel), dəgānsəsoͅmbətālə (Teuven), de hele boel: ps. omgespeld volgens Frings.  dən hīlə bul (Kermt), de hele klimbim (du.): vgl. Venlo Wb. (pag. 166): kliembiem, de hele rimram.  den hiële klimbiem (Tegelen), de hele klimbims (<du.): d`n hiële kliembiéms (Tegelen), de hele klommel: vgl. Weertlands Wb.2 (pag. 180): klómmele, prutsen, wat aanrommelen. ne klómmel, niet deugdelijk voorwerp.  d⁄n hieèle klommel (Weert), de hele knommel: vgl. Venlo Wb. (pag. 168): knómmel, 1. rommel; -2. ondeugdelijk spul; -3. vod, lor.  de hiêle knômmel (Baarlo), de hele koopsom: ps. omgespeld volgens Frings.  hil koͅu̯psoͅm (Rotem), de hele kraam: (kraom = kraam).  den hièle kraom (Grevenbicht/Papenhoven), de hele mest: ps. omgespeld volgens Frings.  dən hīlə meͅst (Opglabbeek), de hele paai: ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).  hīēl pàj (Mechelen), de hele pas: ps. omgespeld volgens Frings.  dən hiələ pas (Rummen), de hele patat: Algemene opmerking: invuller twijfelt over het spellingssysteem (Veldeke). Aangezien de lijst normaal (dus in gewoon Nederlands) is ingevuld, heb ik de lijst letterlijk overgenomen, dus niet(s) omgespeld!  de hiele petat (Eijsden), de hele pot: den hiële pot (Kinrooi), de hele roffel: de hele roefel (Swalmen), den heile roefel (Valkenburg), ps. omgespeld volgens Frings.  dən ilə rōfəl (Bocholt), de hele sekwei: ps. omgespeld volgens Frings.  də heͅi̯lə səkweͅ (Borgloon), høi̯lə seͅkweͅ (Borgloon), de hele smak: ps. omgespeld volgens Frings.  dən ilə šmak (Stokkem), de hele som: de hīēl som (Tungelroy), de héél som (Roosteren), ps. omgespeld volgens Frings.  də hēl soͅm (Ketsingen), də hil soͅm (Gelieren/Bret), ps. omgespeld volgens IPA.  də hēͅl som (Tongeren), hiəl soͅm (Achel), de hele zwik: de hieel zwik (Weert), de totale prijs: de totaale pries (Wijk), de volle baf: der volle baf (Hoensbroek), de volle bak: de volle bak (Swalmen), de volle charge (fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  voͅl šarš (Rosmeer), de volle laag: de vol loag (Tungelroy), de volle laog (Sevenum), de volle loag (Heer), de volle lagen: Algemene opmerking: deze vragenlijst/dit antwoord zo letterlijk mogelijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  de vòl laogen (Maastricht), de volle mep: de vol mep en āndersnie! (Oirlo), de volle mep (Egchel, ... ), vgl. Herten-bij-Roermond Wb. (pag. 179): mep, klap.  de vol mep (Herten (bij Roermond)), de volle mep (Herten (bij Roermond)), de volle poen: de volle poen (Schimmert), de volle pot: de volle pot (Bree, ... ), ps. omgespeld volgens Frings.  də volə pot (Zelem), də volə poͅt (Kaulille), də voͅlə poͅt (Bocholt, ... ), də voͅləpoͅt (Herk-de-Stad), volə pot (Tongeren), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de eerste # staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!  də voͅlə poͅt (Ketsingen), ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "ha?v\\") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling.  də voͅlə poͅt (Bocholt), de volle prijs: de volle pries (Houthem), volle pries (Heugem), Opm. ie lang uitgesproken.  de volle pries (Maasbracht), ps. omgespeld volgens Frings.  də voͅllə prēͅs (Hasselt), də voͅlə prei̯s (Maaseik), də voͅlə prēs (Zichen-Zussen-Bolder), də voͅlə prēͅs (Niel-bij-St.-Truiden), voͅlə prēi̯s (Maaseik), voͅlə prēͅəs (Wellen), voͅlə preͅi̯s (Velm), voͅlə pris (Opglabbeek), voͅlə prīəs (Lanklaar), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "@"staat nog een ^ (dakje deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "@"omgespeld.  də voͅlə preͅ^s (Hasselt), de volle raffel: de volle raffel (Mesch), de volle roffel: den volle roefel (Grathem), de volle ronde: de volle ronde (Tungelroy), de volle som: de vol som (Gronsveld), ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  volle som (Halen), ps. omgespeld volgens Frings.  də vol som (Opheers), də voͅlə soͅm (Zolder), də vøͅl soͅm (Wellen), ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  də ⁄volə soͅm (Neerpelt), ps. omgespeld volgens IPA.  volə soͅm (Overpelt), de volle waarde: de volle waerde (Sittard), gans: gans betaale (Hoensbroek), ganse, het ~: het ganse (Hoensbroek), het brutobedrag: bruto bedraag (Maastricht), het bruto bedraag (Heerlen), het ganse bedrag: ’t gans bedraag (Schimmert), ⁄t ganse bedraag (Baarlo, ... ), het ganse geld: ’t ganse gelt (Waubach), het ganse kraampje: ’t gans kröömke (Sittard), het hele bedrag: het hiele bedraag (Wijk), het kot vol: ps. omgespeld volgens Frings. Boven de lange a (Å) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de lange a omgespeld.  ət koͅt vul bətā~lə (Lummen), het onzuivere bedrag: Opm. netto bedrag = z¨¨ver bedraag.  ⁄t onzūūvere bedraag (Born), het volle bedrag: ’t volle bedraag (Nuth/Aalbeek, ... ), ⁄t volle bedraag (Maasniel, ... ), ⁄t vólle bedraag (Roermond), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  het volle bedrāāg (Jabeek), het volle geld: ps. omgespeld volgens Frings.  hət voͅlle geͅljt (Lanklaar), ps. omgespeld volgens IPA.  ət foͅlə geͅlʔdʔ bətālə (Rotem), het volle pond: het volle pond (Hoensbroek), het volle poundj (Guttecoven), het volle pôndj (Ell), volle púnd (Hoensbroek), vollə pôntj (Holtum), vólle pondj (Neer), ’t volle pond (Hoensbroek, ... ), ’t volle pont (Heerlerheide), ’t volle pônk (Eygelshoven), ⁄t vol pöndj (Obbicht), ⁄t volle pond (Echt/Gebroek), ⁄t volle pondj (Beegden), ⁄t volle pontj (Haelen), ⁄t volle poond (Vlodrop), ⁄t volle punjt betale (Susteren), ⁄t volle póndj (Roermond), ⁄t volle póónd (Middelaar), ⁄t volle pôndj (Limbricht), ⁄t volle pôônjd (Neeritter), ⁄t vòlle poond (Milsbeek, ... ), Opm. korte oo-klank van pond.  ’t volle poonk (Heerlen), ps. letterlijk overgenomen!  het volle pŏĕndj (Oirsbeek), met niks ervanaf: mitniks devanaaf (Puth), raffel: vgl. Maastricht Wb. (pag. 341): raffel, een grote menigte.  raffel (Maastricht), roffel: [cf. raffel?, rk]  roffel (Maastricht), santenkraam: Van Dale: santenkraam.  santekroam (Valkenburg), tot de laatste cent: tot der lètste sént motte betaale (Klimmen), uiterste, het ~: ps. omgespeld volgens Frings.  hət utərstə (Mechelen-aan-de-Maas), voluit: hij hi ⁄t volutj moete betale (Meijel), ps. omgespeld volgens Frings.  voͅlōͅu̯t (Hoeselt), voͅlūdbətōͅlə (Smeermaas), vrij geld: vgl. Venlo Wb. (pag. ): vreej, 1. vrij; -2 kaartterm, die kaart is ~, de laatste kaart van een bepaalde kleur.  vreej geltj (Panningen), zever: ps. omgespeld volgens Frings.  zøͅvər (Diepenbeek), zonder een cent aftrek: zonger eine sént aaftrék (Klimmen), zonder korting: Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  zoonger korting (Welten), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "n"staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  zoͅnər koͅrtin~ (Oud-Waterschei) [het volle bedrag] || letterlijk alles || volle bedrag, de gehele som, zonder korting [de hele poet, de volle roefel, de hele paaj?] [N 21 (1963)] III-3-1
het voorrijzen buiten de trog aanrijzen: ānrīzǝ (Venlo), bankrijs: baŋk ręjs (Beek), bāŋkręjs (Oost-Maarland), beslaan: bǝslōwn (Melveren), bolrijs: bolris (Bocholt), deeg aanzetten: dęjǝx ǫnzɛtn (Lommel), eerste rijs: ørstǝ rīs (Ottersum), gaan: (het deeg)+F16630 git (Stokrooie), goa (Gulpen, ... ), gun (Gronsveld), gø̜nǝ (Stein), gǭn (Koningsbosch, ... ), gǭǝ (Eys), gaan laten: gǭ lǭtǝ (Heerlen), joa losǝ (Kerkrade), narijs: nǭręjs (Ulestraten), nǭrɛ̄s (Kwaadmechelen), omzetten: (het deeg wordt) omgǝzatj (Herten), op de bank rijzen: op dǝ bank rīzǝ (Panningen), opgaan: op gōn (Maastricht), opxōǝn (Rekem), rijs: rīs (Tegelen), rijstijd: rīstīt (Cadier), rijzen: het deeg ręjst (Genk), riǝzǝ (Brunssum), rēžǝ (Meijel), rē̜zǝ (Hasselt), rīsǝ (Posterholt), rīzǝ (Hout-Blerick, ... ), tweede rijs: twiǝdjǝ rīs (Heythuysen), volume krijgen: voløm krē̜gǝn (Munsterbilzen), voorrijs: vø̄rrīz (Neerpelt), voorrijzen: vø̄rrīezǝ (Helden, ... ), zuren: zø̄rǝ (Maaseik) De informant van P 56 vermeldt dat het deeg, wanneer het voorgerezen is in de trog of machine, op de bakkerstafel wordt overgebracht voor het narijzen. Sommige informanten beschouwen deze fase als een onderdeel van het voorrijzen. Deze tweede rijsbeurt vindt plaats op de bakkerstafel (Q 121e) of bank (Q 19, 198b) of in de rijskast (L 269). [N 29, 24c] II-1
het voorrijzen in de trog aangaan: āngǭ (Nuth), aankomen: ākōǝmǝ (Wittem), aanrijzen: ānrīzǝ (Venlo), aanzet: ǭnzęt (Maastricht), aanzetten: ānzetǝ (Herten), ānzętǝ (Helden, ... ), beslaan: bǝsløn (Koersel), bǝslōwn (Melveren), beslag: beslag (Bevingen, ... ), eerste rijs: īrstǝ rejs (Oost-Maarland), īrstǝ ris (Bocholt), īǝrstǝ rīs (Heythuysen), ene keer laten opgaan: ēnǝ kęr lǫtǝ ǫpgǫn (Bilzen), eventjes laten rusten: ɛfkǝs lǭtǝ rø̜stǝ (Melick), gaan: (het deeg) gęjt (Susteren), gø̜nǝ (Stein), gōn (Ubachsberg), (Meijel), gǭn (Houthalen, ... ), gǭǝ (Eys, ... ), gaan laten: gǫn Iǫwtǝ (Rumpen), gǭ lǭtǝ (Heerlen), joa losǝ (Kerkrade), gaan te bakken zetten: gun tǝ bakǝ zetǝ (Gronsveld), geren: gērǝ (Waubach), gisten: gęstǝ (Hout-Blerick, ... ), laten gaan: lǭtǝ gǭn (Geleen), lǭǝtǝ gūǝn (Eijsden), lǭʔǝ gǭn (Kwaadmechelen), laten opgaan: lǭtǝ opgǭn (Beek), liggen laten: legǝ lǭǝtǝn (Maastricht), opgaan: opgǫn (Lanaye), opgǭn (Geulle), ǫpxǫn (Zepperen), rijpen: rīpǝ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), rijstijd: rējstējt (Lommel), rīstīt (Cadier, ... ), rijzen: (het deeg) ręjst (Genk), riǝzǝ (Brunssum), rējǝzǝn (Munsterbilzen), rēžǝ (Meijel), rīsǝ (Posterholt), rīzǝ (Leuken, ... ), rusten: rø̜stǝ (Swalmen), te bakken zetten: tǝ bakǝ zɛtǝ (Oirsbeek, ... ), trogrijs: trǫxrīs (Ottersum), uitrusten: ūtrøstǝ (Gulpen), voordeeg: vørdejǝx (Lommel), voorgang: vȳrjaŋk (Kerkrade), voorrijs: vȳrrēs (Brunssum, ... ), vȳrręjs (Maaseik), vø̄rręjs (Ulestraten), vø̄rrīs (Arcen, ... ), vø̄rrīz (Neerpelt), voorrijzen: vørręjzǝ (Mal), vø̄.rrīzǝ (Panningen), vø̄rrīzǝ (Blerick, ... ), zuren: zō.rǝ (Panningen), zūrǝ (Waubach) Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (¬± 50 kg). De gist (¬± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a] II-1
het vuur aansteken aandoen: āduə (Bleijerheide, ... ), āndō.n (Altweert, ... ), a͂.ndouë.n (Hasselt), aanmaken: ā.nmākə (Meeswijk), De kachel aonmake  aonmake (Maastricht), aanschieten: aansje:te (Roermond), aansteken: a-sjtêke (Doenrade), aansjteken (Ulestraten), aansjtäeke (Gulpen), aanstèke (Belfeld, ... ), aanstêke (Dieteren, ... ), aasjteke (Mechelen), aasjtèke (Epen), aasjtêke (Klimmen), aastêke (Munstergeleen, ... ), anstêke (Well), ao.ë(n)stië.ke (Zonhoven), aschtêke (Bingelrade), asjtêke (Geleen, ... ), asteake (Schaesberg), asteken (Schinveld), astêke (Lutterade, ... ), ānstēͅkə (Altweert, ... ), ĕnstêke (Gennep), ánstaeke (Castenray, ... ), ô’nstêkë (Tongeren), (Bij opschteuke).  aaschtêke (Oirsbeek), Gillie het dat vuurke ángestòkt  ánstaeke (Castenray, ... ), vuur  aanstêke (Beegden), aanstoken: aanschteuke (Heer), aansjteuke (Valkenburg), aansjteuken (Berg-en-Terblijt), aansjtoake (Herten (bij Roermond), ... ), aansjtoke (Helden/Everlo, ... ), aansjtoken (Posterholt), aansteuke (Sint-Pieter), aansteuken (Einighausen, ... ), aanstoake (Buggenum, ... ), aanstoaken (Beesel, ... ), aanstoeke (Baarlo), aanstoke (Borgharen, ... ), aanstooke (Neeritter), aanstoôke (Thorn), aanstŏeke (Venlo), aanstöke (Echt/Gebroek, ... ), aastoake (Horst), anstoake (Oirlo), anstoaken (Heijen, ... ), anstoke (Leunen, ... ), anstō̞kə (Blitterswijck, ... ), aschtüke (Heerlen), asjteuke (Guttecoven), astoake (Swolgen), astoake(n) (Schinveld), astoaken (Meerlo), astöke (Buchten), āsjteuken (Sittard), āštø͂ͅkə (Brunssum), oanstōke (Griendtsveen), (Figuurlijke zin).  āštø͂ͅkə (Heek), (Fr. bois).  aanstoiken (Broeksittard), (In letterlijke zin).  asjtoake (Heek), (lamp. kachel)  aastoake (Lottum), (n weg)  aʔstoake (Blitterswijck), aanstoker van een twist = oorêpel  anstoake (Afferden), anzicht D.  anstoake (Wellerlooi), twiet  aansjtöke (Beegden), aanvinken: aanvinken (Horn), aanvènke (Echt/Gebroek), de stoof laten vlammen: də stōf lōͅtə vlɛmə (Tungelroy), opsteken: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  ùpstêke (Beverlo), opstoken: opsjteuken (Amby), opsteuke (Sint-Pieter), opstöke (Grevenbicht/Papenhoven), vinken: ve.ŋkə (Altweert, ... ) aan het branden brengen || aandoen, aansteken || aansteken || aansteken (bijv. een stoof) || aansteken, aan \'t branden brengen || aansteken, aanmaken || aanstoken [SGV (1914)] || de kachel flink opstoken, laten vlammen || doen ontsteken/ vlam vatten || ontsteken III-2-1
het vuur doven afdekken: aafdaeke (Heerlen), aafdekke (Spekholzerheide), blussen: blessen (Neeroeteren), bleuse (Zichen-Zussen-Bolder), bleͅsə (Neeroeteren), blusse (Blerick, ... ), blusse(n) (Velden), blussen (Eksel, ... ), blussə (Leopoldsburg, ... ), blysə (Hoepertingen), blèsse (Eigenbilzen), blö-sjen (Neerharen), blösse (Gronsveld, ... ), blössje (Klimmen), blöösje (Mheer), bløsə (Kwaadmechelen, ... ), bløsən (Rotem), bløͅsə (Lanklaar), blùsje (Schimmert), bl‧øsə (Kinrooi), (franse eu)  blø͂ͅšə (Sint-Martens-Voeren), allewieles is `t meis: blusse (vreuger neet)  blusse (Herten (bij Roermond)), van brand  blusse (Venlo), de ameren derin laten: (aomere = as).  de aomere derin laote (Valkenburg), de rooster omtrekken: də ry(3)̄stər omtreͅkə (Maaseik), dempen: dempe (Maastricht), ⁄t vuu.r de.mpe (Boukoul, ... ), ⁄t vuur dempe (Herkenbosch), ⁄t vuur démpe (Heerlerheide), ⁄t vūūr démpe (Schinveld), (= doven; temperen).  dempe (Panningen), ¯t vuur dempe  dempe (Maastricht), doven: daawve (Rosmeer), daove (Gulpen), daoven (Maastricht, ... ), dauve (Amby, ... ), dauven (Maasniel), dāōve (Schimmert), dāūve (Schimmert), de kachel douve (Limbricht), de kachel dôêve (Broekhuizen), de staof dōeve (Sevenum), doaven (Elen), doeffe (Wellen), doeve (Meijel, ... ), doeven (Jeuk, ... ), doeəve (Tienray), doove (Heerlen), dou.ve (Weert), douve (Blerick, ... ), douven (Lutterade, ... ), douver (Heythuysen), doven (Gennep, ... ), dōēve (Sevenum), dōēvə (Hasselt), dōēëve (Tienray), dōuve (As), dōͅu̯və (Maastricht), doͅu̯və (Lanklaar), duvə (Houthalen), dūvə (Sint-Truiden), dūvən (Sint-Huibrechts-Lille), du‧əvə (Beringen), dòwve (As, ... ), dôêvə (Arcen), dôêweve (Venray), d‧oͅuvə (Montfort), et vuur daove (Maastricht), gedouft (Stein), het veur dauve (Tegelen), het veur douve (Blerick, ... ), het vuur dauve (Sittard), ut veur dôêve (Horst), ⁄t fuur douve (Heer), ⁄t veur douve (Baarlo, ... ), ⁄t veur dōēve (Horst), ⁄t veur in de kachel (in d⁄n aove) douve (Venlo), ⁄t veu‧r dauve (Velden), ⁄t vuur douve (Maastricht, ... ), (= doven, doen uitgaan).  dau:ve (Panningen), (aafdèkken = temperen).  ⁄t vuur douven (Stein), (bv. van sigaret)  douve (Maastricht), van kaars  douve (Venlo), fluiten gaan: \"fleute\ (Kerkrade), heemwaarts gaan: ⁄t vuur geit hievesj (Klimmen), hemelen: \"himmele\ (Kerkrade), het vuur afdekken: ⁄t vuur aafdeeke (Gemmenich), kapot laten gaan: kapot laoten goon (Wijk), kolen: kööle (Klimmen), laten gaan: laote gwŏjn (Vroenhoven), laten liggen: ut vuur laote ligke (Sint Pieter), laten smeulen: laote sjmeule (Stein), laten uitbrennen: oetbrenne loate (Heerlen), laten uitdoven: laote oetdouve (Valkenburg), laten uitgaan: (⁄t vuur) laote oetgoon (Maastricht), (⁄t vuur) laote oetgôô (Puth), de kachel laote oet gaoê (Heerlen), de kachel laote oetgaon (Sittard, ... ), de kachel laoten oetgoon (Bunde), de kachel ōēt laote gaon (Roermond), de stoaf loate ōētgoan (Haelen), de stoof laote oetgaon (Berg-aan-de-Maas, ... ), de stoof laoten oetgaon (Urmond), de stoof lötten ôêtgoo⁄n (Eksel), et fuur laoten ōētgoon (Bunde), et vuur laote òet gaon (Heerlen), het fernuus laote oetgaon (Blerick), het fuur laoten ōētgaon (Sittard), het fūūe laote oetchōēwe (Henri-Chapelle), het veer loaten ûtgoan (Bree), het vuer in de stoaf loaten oatgaen (Heel), het vuur (de kachel, de sjtoof) laoten oetgaoë (Oirsbeek), het vuur laote oetgao (Heerlerheide), het vuur laote oetgaon (Elsloo), het vuur laoten oetgaon (Schimmert), het vuur laoten oetgoon (Elsloo), het vuur lotte oetgówe (Rimburg), het vuur lòòte oetgaon (Sittard), laote oet gaon (Limbricht), laote oetgao (Brunssum), laote oetgaon (Blerick, ... ), laote oetgoon (Wolder/Oud-Vroenhoven), laote oetgàò (Heerlen), laote oe‧tgao‧n (Baexem), laote ōētgaon (Neerbeek, ... ), laote ōētgōēe (Montzen), laote uutgaon (Nederweert, ... ), laoten oetgaon (Posterholt, ... ), laoten oetgōēn (Gronsveld), laoten oetguon (Moelingen), laoten oe‧tgaon (Meers, ... ), laoten ootgaon (Vlodrop), laoten ōētgaon (Urmond), laoten ōētgōēn (Oost-Maarland), leuten eutgaon (Beringen), loate autgoan (Wellen), loate oetgaon (Maastricht), loaten oe:tgoan (Horst), loaten oetgoon (Nuth/Aalbeek, ... ), lotte oetgao (Schaesberg), lotten autgon (Bilzen), loətən outgoən (Stevoort), luətə oət˃goən (Gutshoven), løtən au̯t˃goͅn (Hoeselt), lətən aatgaon (\'s-Herenelderen), sjtoof laote oetgaon (Roermond), t voor laotə oetgoo (Heerlen), ut veur laote oetgaon (Grubbenvorst), ut vuur laote oe:tgoe:we (Epen), ut vuur laote oe:tgôô.n (Mechelen), ⁄t fuur laote oetgoon (Rothem), ⁄t veur in de kachel laote ōētgaon (Venlo), ⁄t veur laote oetgaon (Beegden, ... ), ⁄t vuu:r loate ôêtgoa (Hoensbroek), ⁄t vuujer loate oetgoawe (Gulpen), ⁄t vuur laote oetgaon (Geleen, ... ), ⁄t vuur laote oetgoon (Houthem), ⁄t vuur laote ōētgao (Heerlen), ⁄t vuur laote ōētgoon (Maastricht), ⁄t vuur laote uutgaon (Wanssum), ⁄t vuur laoten oet gaon (Urmond), ⁄t vuur laoten oetgao (Klimmen), ⁄t vuur laoten oetgaon (Sint Pieter), ⁄t vuur lòtte uutgaon (Bergen), ⁄t vuur:r loate oe:tgoa (Voerendaal), ⁄t vūūr laote ōētgaon (Klimmen), ⁄t vūūr laoten ōētgao (Schinveld), ⁄t vūūr lòsse ōēsjoa (Kerkrade), ⁄t vŭŭr in de sjtoof laoten ŏĕtgaon (Roermond), ps. boven de a en o (van ...gaon) moeten nog een punten staan; deze combinatieletters kan ik niet maken; omspelling Å en Ø?  et vuur laote oetgaon (Valkenburg), omtrekken: emtrèkken (Sint-Huibrechts-Hern, ... ), eumtrekke (Borgloon), eumtrekken (\'s-Herenelderen), omtrekke (Martenslinde), omtrekken (Riksingen), umtrekke (Gelieren/Bret, ... ), ymtreͅkə (Herk-de-Stad), ømtrekə (Genoelselderen), ømtreͅʔən (Lommel), omzetten: emzetten (Sint-Huibrechts-Hern), op haar klitsen zijn: (= is aan \'t uitgaan).  de kachel is op hèùr klitse (Wolder/Oud-Vroenhoven), smoren: sjmoore (Helden/Everlo), uit laten gaan: (et veur) oet laote gaon (Venlo), (et veur) ōēt laote gaon (Boekend), (⁄t vuur) oe:t laote gao:n (Montfort), de kachel oet laote gaon (Roermond, ... ), de kachel ōēt loate gaon (Belfeld), de kachel ŏĕt löate gaa (Mechelen), de kachel uut laote gaon (Geysteren, ... ), de kachel uut laoten gaon (Leunen), de sjtao‧f oe.t lao:te gao‧ne (Nieuwstadt), de sjtoof oet laote gaon (Herten (bij Roermond), ... ), de staof oet laote gaon (Thorn), de stoe.f uut laote gaon (Weert), de stoo:f oet laote gaon (Echt/Gebroek), de stoof ōēt laote gaon (Roosteren), der kachel oes lossen goa (Kerkrade), doe höbs ⁄t vuur oet laote gaon (Sittard), et veu.r ōē.t lao.te gao.n (Heythuysen), et veur oet lao:te gaon (Makset), et vūūr oet joe loote (Kelmis), et vūūr ōēt laote gōēn (Eijsden), het veur (in de staof) oet laoten gaon (Heythuysen), het veur oet laote gaon (Venlo), het veur oe‧t laote gaon (Tegelen), het vuur oet laoten gaon (Sittard), het vuur ōē.t lotte goa (Waubach), hèt veur inne stoof oet laote gaon (Nederweert), kachel oet laote goon (Maastricht), laote ōēt goon (Meerssen), oe.t laote gao.n (Boukoul, ... ), oet laote gaon (Boshoven, ... ), oet laote goon (Bunde, ... ), oet laoten gaon (Egchel), oet laoten goon (Maastricht, ... ), oet loate gaon (Grevenbicht/Papenhoven), oet loate goa (Voerendaal), oet loate goan (Grathem, ... ), oet loate goo (Schaesberg), oēt laote gaon (Boekend), oe‧t lao:te gôôn (Maastricht), oêt laote gaon (Venlo), oët laote gaon (Blerick), ōēt laote gaon (Sevenum, ... ), ŏĕt laote gaon (Roggel), stoof oet laote gaon (Neeritter), ut laoten gaon (Blitterswijck), ut veur (in de kachel) oe‧t laote gaon (Horst), ut veur uut laote gaon (Weert), utj laote gao (Meijel), uut lao:te gao:n (Broekhuizen), uut laote gaon (Venray, ... ), ôêt laote gaon (Panningen), öt vūū.r ōē.t lao:⁄te gao.n (Linne), ⁄t oes losse jao (Bocholtz), ⁄t veur (of de stoof) oet laote gaon (Tungelroy), ⁄t veur oet laote gaon (Baexem, ... ), ⁄t veur ōēt laote gaon (Tegelen), ⁄t veur uut laote gaon (Broekhuizen), ⁄t veu‧r oe‧t laote gaon (Helden/Everlo), ⁄t vuur oet laote gaon (Roermond), ⁄t vuur utj laote gao (Meijel), ⁄t vuur uut laote gaon (Merselo), (niks doen).  üt laote gaon! (Oirlo), Note v.d. invuller: geen aparte uitdrukking; men kent wel het bovengenoemde.  oet laote gao:n (Nederweert), uitblazen: ūt˂blōͅzə (Rekem), uitdoen: aaitdoen (Jeuk), aatdoen (Borlo, ... ), ao-itdun (Alken), aotdoen (Mopertingen, ... ), attun (Tessenderlo), autdoen (Beverst, ... ), autdōēn (Peer), autdun (Millen, ... ), autdūn (Mal), auwetdoen (Beverst), auətdøn (Herk-de-Stad), āt˂dun (Sint-Truiden), de sjtaof ōētdōēe (Montzen), et veur (inne sjtaof) oetdoon (Horn), etdoen (Beverlo, ... ), oatdoen (Hechtel), oatdon (Vliermaal), oatdun (Koninksem), oeetdooen (Opoeteren), oetdaon (Valkenburg), oetdāun (Grote-Brogel), oetdoe.n (Neerpelt), oetdoen (Achel, ... ), oetdoon (Kaulille, ... ), oetdōon (Bree, ... ), ootdoen (Martenslinde), ou-wedoen (Ulbeek), ouetdun (Aalst-bij-St.-Truiden), out-toen (Herk-de-Stad), outdoen (Bilzen, ... ), outdoēn (Kermt), outdōēn (Peer), outdun (Bilzen, ... ), ouətdoen (Stevoort), oètdoon (Buchten), oëtdoen (Heers), oëtdoon (Neeroeteren), ōdun (Borgloon), ōtdū (Rosmeer), ōt˂dūn (Martenslinde), ōͅt˂dou̯n (Lummen), ōͅt˂dūn (Diepenbeek, ... ), oͅu̯t˃gōͅn (Hechtel), oͅu̯əduu̯ə (Zonhoven), oͅu̯ətduu̯ən (Hoepertingen), oͅu̯ətduən (Zonhoven), oͅu̯ətdūən (Voort), oͅətdūn (Kortessem), t veur oe:tdoo‧n (Boeket/Heisterstraat), uitdoen (Beverlo, ... ), uitdoeən (Spalbeek), uitdoon (Gruitrode, ... ), uitdoven (Sint-Huibrechts-Lille), uitdowen (Koersel), uitdōon (Opglabbeek), uitdūn (Kozen), utjdōē (Meijel), ut˂dōn (Elen), ut˂dū.n (Meeswijk), uutdōon (Meeuwen, ... ), uutdo͂e͂n (Afferden), uutdu-en (Zutendaal), uutduuê (Hees), ūtdūn (Lanaken), ūt˂dōn (Molenbeersel, ... ), ūt˂du (Zichen-Zussen-Bolder), ūt˂dūn (Hamont, ... ), ūt˂d‧on (Neerglabbeek), ūūjtdoon (Opglabbeek), ūət˂dōn (Opglabbeek), vuur awtdoen (Hoeselt), vūūr ŏĕĕtdoon (Rekem), yt˂dūn (Gennep, ... ), óutdoon (As, ... ), ówtdoon (Gruitrode), ôtdoen (Eigenbilzen), øi̯t˂dōn (Maaseik), ø͂ͅt˂dun (Hasselt), ø͂ͅu̯t˂dūn (Peer), øͅt˂dūn (Oostham), ⁄t vuur oet doon (Puth), ⁄t vuur oetdoon (Puth), ⁄t vūūr oet daoë (Remersdaal), Ge mòt de lámp ientieds uutdo‰n  uutdoēn (Castenray, ... ), ¯n La.mp óó.ëtd؉.ën: een lamp uitdoen ¯t VËË.ër óó.ëtd؉.ën: het vuur uitdoen ¯n Segrèt óó.ëtd؉.ën: een sigaret uitdoen  óó.ët(d)ōē.ë(n) (Zonhoven), uitdompen: outdoempe (Bilzen), uitdoven: (et veu.r) ōē.tdou.ve (Heythuysen), āttūvə (Sint-Truiden), dauft oet (Maasbracht), et veur oetdaove (Venlo), laot ⁄t vuur mer oetdauve (Herten (bij Roermond)), laot ⁄t vuur mer oetdouve (Herten (bij Roermond)), oetdouve (Maastricht), oetdôôffe (Sittard), oeëtdouve (Herten (bij Roermond)), ōētdòòvə (Heerlerheide), utjdôevə (Meijel), uət˃duvə (Houthalen), ūt˂dūvən (Overpelt), yətdūəvə (Nieuwerkerken), óó.ët(d)ōēve (Zonhoven), ø͂ͅe.tdōēve (Hasselt), ⁄t veur oètdouve (Venlo), Hët vürkë laimërt: a\'ni wat tròp góit zal het gau autdòuvë  autdòuvë (Tongeren), uitgaan: de kagel ès oet gegange (Wolder/Oud-Vroenhoven), et vuur geit oet (Valkenburg), geit oet (Maasbracht), laot de haard mér oetchao.n (Maasniel), laot de kachel maar oetgaon (Blerick), laot de sjtoof maar ōēt gaon (Tegelen), oesgao (Kerkrade), oetgaon (Roermond), oetgoon (Meerssen, ... ), ōētgao (Hoensbroek), ōētgaoe (Hoensbroek), ōētgoo (Mheer), ⁄t vuur geit oet (Klimmen), uitgooien: oetgooien (Bocholt), uitkolen: oetkööle (Klimmen), uitlessen: oetleusche (Welkenraedt), uitluiden: uutlöje (Gennep), ytlø͂ͅi̯ə (Gennep, ... ), uitmaken: de kachel oetmake (Urmond), et veur ōētmake (Boekend), et vêûr (in de stoef) ôêtmaake (Panningen), het vuur oe.tmaake (Waubach), het vuur oetmake (Oirsbeek, ... ), hîê héét ⁄t vuur oetgemaak (Puth), oetmake (Heerlen, ... ), oetmaken (Heythuysen), oetmāke (Welkenraedt), oeëtmake (Herten (bij Roermond)), oēt make (Boekend), oètmake (Buchten), ōē-tmake (Waubach), ōētmake (Noorbeek, ... ), ut vuur oetmake (Sint Pieter), uutmaake (Afferden), uûtmake (Oirlo), ūtmākə (Welkenraedt), ŭŭtmake (Meerlo), ùtmaake (Lontzen), ⁄t vuujer oetma:ke (Gulpen), ⁄t vuur aotmake (Sint Pieter), ⁄t vuur oetmaake (Maastricht), ⁄t vuur oetmake (Montfort), ⁄t vuur uutmake (Merselo), (kachel).  ⁄t vuur in de sjtouf oetmake (Sittard), (zelf doen).  ütmake (Oirlo), oe lang  oetmaken (Vlodrop), ps. boven de a (van make) moet nog een punt staan; deze combinatieletter kan ik niet maken; omspelling Å?  et vuur oet make (Valkenburg), uitragelen: oetroachələ (Opitter), ōētrochelen (Meeswijk), uitrakelen: uitrakele (Kessenich), uitrammelen: uitrammele (Spalbeek), versmoren: versmaoren (Mheer) (uit)doven || de kachel dooven [ZND 31 (1939)] || dempen || doven || doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] || uitblazen, doven, v.e. lamp || uitdoven III-2-1
het vuur wijden op paaszaterdag inzegening van het vuur: ienzaegening van t vuur (Oirlo), nieuw vuur: noeuw veur (Ophoven), noew veur (Geistingen), now vuur (Eksel), nūue vuur (Schimmert), paasvuur: paosjvuur (Melick), paosveur (Baarlo), paosvuur (Linne), paasvuur wijden: paosveurwieje (Ell), paaszaterdag: poaszoaterdaag (Houthalen), paaszaterdagwijding: paoszaoterdich wiejing (Beesel), vuur slaan: vuur sjloa (Nieuwenhagen), vuur wijden: et veur wi-jje (Weert), t vuur wieje (Tienray), t vuur wije (Siebengewald), veurwieje (Maasbree), vier wije (Eigenbilzen), vuur gewiëd (Eys), korte u  vurwije (Jeuk), vuurketsen: vuurketse (Echt/Gebroek), vuurwijdens: veerwieës (Opoeteren), vuurweies (Neerpelt), vuurwijding: veurwieing (Haler), veurwiejing (Heel, ... ), vuurwi-jjing (Mechelen-aan-de-Maas), vuurwie-ing (Guttecoven), vuurwieijng (Montfort), vuurwiejing (Posterholt, ... ), vuurwijing (Diepenbeek), vuurzegening: vy(3)̄rzɛ̄noŋ (Montzen), wijden van het vuur: wieje van et veur (Baarlo), wiejje van et veur (Tegelen), wijding: wijing (Peer), wijding van het licht: weijing van et leech (Stokkem), wijding van het paasvuur: wiejing van t paosveur (Thorn), wijding van het vuur: de wijjing vaan `t vuur (Maastricht), weiing van `t vuur (Waubach), wēͅjeŋ van ət vy(3)̄r (Meijel), wieing van `t vuur (Meerssen), wiejing van et vuur (Schinnen), wijing vaan ut vuur (Maastricht), Wijjing van het vuur (Maastricht), wèjing vaan ət vuur (Maastricht), zengeling van het vuur: zengeling van t veur (Weert) Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)] III-3-3