e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hondenriem hondsriem: hoͅŋsrēm (Bleijerheide, ... ) hondelijn III-2-1
honderd frank honderd: ps. omgespeld volgens Frings.  hoͅnərt (Diepenbeek, ... ), nənondərt (Smeermaas), honderd frank: 100 frang (Roermond, ... ), 100 frank (Achel), hoendert frang (Mechelen), honderd frang (Heugem, ... ), honderd frank (Hoensbroek), hondert frang (Wijk), hongerd frang (Baarlo, ... ), hoonderd frang (Maastricht), hoondert frang (Mechelen), hoŏnderd-frang (Oirlo), hōnderd frang (Urmond), hunderd frang (Susteren), hònderd frang (Sittard), hóngerd frang (Roermond), Algemene opmerking: invuller noteert als spellingssyteem Veldeke, maar het is gewoon in het Nederlands genoteerd en heb het daarom letterlijk overgenomen (dus niets omgespeld!).  hoondert frang (Welten), Note: invuller schrijft hierbij als antwoord "gewoon"; wordt er dan dit bedoelt?!  100 frang (Tungelroy), Opm. auch = Bels of Belga.  hònderd frang (Tegelen), ps. invuller heeft voor de waarde geen fonetische notering gegeven!  100 frang (Puth), ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).  hōndert frang (Jabeek), ps. omgespeld volgens Frings.  hondərt fraŋ (Waterloos), hondərt fraŋ (støͅk) (Kaulille), hondərtfraŋ (Zelem), hōndərt fraŋ (Bocholt, ... ), hōnət fraŋ (Val-Meer), hōͅndərt frang (Lanklaar), hoͅndərt fraŋ (Borgloon, ... ), hoͅnert fraŋ (Peer), hoͅnərt fraŋ (Gelieren/Bret), hoͅnət fraŋ (Hoeselt), hundərt fraŋ (Rotem), oͅndərt fraŋ (Niel-bij-St.-Truiden), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de o staat nog een ´; dit tekentje heb ik niet meegenomen in de omspelling!  honət fraŋ (Ketsingen), ps. omgespeld volgens Frings. Onder de a (van "fra]") staat nog een rondje; dit heb ik niet meegenomen in de omspelling. Misschien bedoelt invuller een "a met een rondje erboven"(en dus omgespeld: a)?  hoͅ(ə)ndərt fraŋ (Bocholt), honderd-frankstuk: hondert frang sjtök (Holtum), ps. boven de n moet nog een ~ staan; deze combinatieletter is niet te maken (om te spellen).  ee honderdfran~gsjtuk (Heerlen), ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  honderdfrankstuk (Kinrooi), ps. omgespeld volgens Frings.  oͅndərt fraŋstēͅk (Hasselt), plaat: ps. omgespeld volgens Frings.  ən plāt (Rotem), plaat van honderd frank: ps. omgespeld volgens IPA.  ən plāt fan undərt fraŋ (Rotem), schijf: ps. omgespeld volgens Frings.  šēͅjf (Rosmeer), stuk van honderd: ps. omgespeld volgens Frings.  støͅk van (h)ondərt (Sint-Truiden), ə steͅk van honərt (Opglabbeek), ə støk fan hoͅndərt (Borgloon), ps. omgespeld volgens Frings. Boven de "@"(omgespeld: @) staat nog een ~; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen en heb alleen de "@"omgespeld.  ə steͅ~k va hoͅnərt (Kermt), stuk van honderd frank: ps. invuller heeft hierbij geen fonetische notering gegeven.  stuk van 100 frank (Halen), ps. omgespeld volgens Frings, alleen het "alfa-tekentje"omgespeld volgens Grootaers.  ə støk vàn 100 fraŋ (Opheers), ps. omgespeld volgens Frings.  steͅk van hūnərt fraŋ (Opglabbeek), stək van 100 frank (Rummen), ə steͅk va honərt fraŋ (Spalbeek), ə støk fan hondərt (fraŋ) (Maaseik), ə støk van hondərt fraŋ (Lommel), ə støͅkfanhondərt (fraŋ) (Maaseik), ə stək van oͅndərt frāŋ (Velm), twee belga`s: 2 Belga⁄s (Grathem) 100 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
hondsdolheid dol zijn: dol zen (Meijel), døl (Heerlen), dolle hond: dolǝ hoŋk (Bleijerheide), dolǝn hoŋk (Helden), gek in de kop zijn: (de koe is) gɛk enǝ kop (Herten), hondsdolheid: hondsdolheid (Hoensbroek, ... ), honjtjsdolhęi̯t (Heythuysen, ... ), razeltig zijn: (de koe is) rysǝltex (Sibbe / IJzeren), razend zijn: (de koe is) røzǝnt (Leut), (de koe is) rǭzǝndj (Weert), (de koe is) rǭzǝnt (Gruitrode, ... ), razend zijn (Ophoven), razende hond: razende hond (Helchteren), rāzǝndǝ honjtj (Echt), rǭzǝndjǝ hōnjtj (Geverik/Kelmond, ... ), rǭzǝndǝ honjtj (Ospel, ... ), razernij: razernij (Helchteren, ... ), røzǝrnei̯ (Meeswijk), rūzǝrnēi̯ (Rijkel), rǭzǝrnii̯ (Ell), razetig zijn: (de koe is) rø̄.zǝntex (Dilsen), (de koe is) rōzǝntex (Genk), (de koe is) rǭzǝntex (Noorbeek, ... ), (de koe is) rǭzǝtex (Mheer), rǭzǝtex zīn (Eijsden, ... ), razetige hond: rǭzǝtegǝ hont (Voerendaal), razige hond: rǭzegǝ hunt (Mechelen), woeste hond: wustǝ hoŋk (Bleijerheide) Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25] I-11
hondsdraf blauwe mier: -  blauw mier (Echt/Gebroek), draf: draof (Diepenbeek), -  dro.f (Diepenbeek), duivelsnaaigaren: duvelsnej-gare (Oirlo), idiosyncr.  duuvelsnejgare (Thorn), Veldeke  duvelsnejgare (Echt/Gebroek), duvelsnieegare (Waubach), WLD  duuvels naeij gare (Montfort), heggenkruipertjes: hegGekruuperker (Swalmen), honddraf: WLD  ondraf (Stein), hondsdraf: honds draf (Schimmert), hondsdraaf (Wijlre), hondsjdraaf (Tungelroy), hónsdraof (Diepenbeek), (bij afbeelding 74)  honsdraf (Vijlen), -  hondjs draf (Tungelroy), hondsdraf (Venray), hòndjsdraf (Tungelroy), Bree Wb.  hóndsdraaf (Bree), eigen spellingsysteem  hôndsdraf (Maasbree), eigen spellinsysteem mij bekend  hondsdraf (Meijel), geen aparte naam  hondsdraf (Berg-en-Terblijt), idem  hondsdraf (Venlo), idiosyncr.  hŏndsdraf (Blerick), WLD  hondjsdraf (Beesel), hondsdraf (Ophoven, ... ), honsdraf (Meeuwen), hōēndsjdràf (Guttecoven), hôndsdraf (Schimmert), zelfde, ook: kroep door den toen  hondsdraf (Echt/Gebroek), ± Veldeke uit Nederl.?  hondsdraf (Tienray), hondsdrafje: hóndsdröfkë (Tongeren), hondskruid: -  honsjkroet (Stevensweert), WBD  hòngstkrŏĕt (Sevenum), WLD  hòngskroēt (Sevenum), hondsviool: hóndsvioele (Noorbeek, ... ), WLD  hóntsfi-jôêl (Epen), kruip: eigen spellinsysteem (? - moeilijk leesbaar) mij bekend  kraip (Meijel), kruip door de tuin: (Onderstreept bij de gesuggereerde woorden. Een doorhaling onder tuin doet echter vermoeden, dat de opgave later is vervangen door kruipt-door-dhaag. - Onduidelijk)  kruip door de tuin (Jeuk), ook: hondsdraf (zelfde)  kroep door den toen (Echt/Gebroek), Veldeke toe-en = afrastering  kroep door dĕn toe-en (Echt/Gebroek), kruipt door de haag: kruipt-door-d’haag (Jeuk), leeuwenbek: eigen spelling  leeuwebek (Vlodrop), onderhaaf: onderhaaf (Jeuk), onderhaag: onderhaag (Jeuk), -  ɛonərɛho.x (Diepenbeek) hondsdraf [DC 60a (1985)] || Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)] || hondsdrafje III-4-3
hondsviooltje flettertje: flétterke (Jeuk), hondsblein: WLD  honds blein (Montfort), hondsblein (Ophoven), hondsfletje: hóns flétsjə (Diepenbeek), -  ɛhonsɛfletfə (Diepenbeek, ... ), hondsviool: honds vioel (Vijlen), hondsvioel (Eys, ... ), viola canina  honsvioil (Valkenburg), WLD  hondsviōēl (Mheer), hónts fĭĕjôêl (Epen), hondsviooltje: hondsviooltje (Schimmert), hongs’viejüelsje (Bleijerheide, ... ), -  hônsvjuuëlke (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), eigen spelling  honsjvijeulke (Vlodrop), WLD  hondsviooltje (Stein), hôndsviĕulke (Schimmert), zelfde uitspraak  hondsviooltje (Echt/Gebroek, ... ), viooltje: vijouelke (Noorbeek, ... ), -  fiwelkə (Berg-en-Terblijt, ... ), eigen spellinsysteem  vijuulkes (Meijel), ± Veldeke  viöltje (Tienray) hondsviooltje || hondsviooltje (Viola canina L.) [DC 60a (1985)] || Hondsviooltje, 5 tot 35 cm groot. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren alleen aan de stengels, en hebben ongevleugelde stelen. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, meestal met hartvormige voet; de steunblaadjes zijn klein en getand; de blo [N 92 (1982)] || reukloos viooltje III-4-3
honger hebben af zijn: aaf zie (Kerkrade), appetijt hebben: apetiet hubbe (Blerick), apetit höbbe (Bunde), appetiet höbbe (Urmond), appetiet höbe (Valkenburg), appetīēt höbbe (Montfort), appetīēt höbbə (Klimmen), barsten van de honger: barsjte van de honger (Klimmen), belust zijn: belös(t) zie: (Nieuwenhagen), de gierhonger hebben: dn gier hoonger haan (Nieuwenhagen), de maag jeukt: de maag jeuk (Sittard), de maag rammelt: mach raməlt (Lommel), der smal slaan: der sjmaal sjlaon (Klimmen), een lege maag haan: ənə lēͅjə mā:x ha. (Moresnet), eten gaat hem goed af: aete geit um good aaf (Neer), fames haan: fames hān (Waubach), fames hebben: faames hebbe (Nederweert), fames hebbe (Weert), B.v. eine gooje faames.  faames hebbe (Boeket/Heisterstraat), fanes haan: fanes ha (Nieuwenhagen), fanes han (Rimburg), fanus haon (Vrusschemig), fei hebben: feije höbbe (Thorn), fej höbbe (Guttecoven), feien: fèje (Stevensweert), flauw zijn: flauw zeen (Berg-aan-de-Maas), flàw sien (Maastricht), gepen: gīēpe (Klimmen), get op kunnen: get op kinne (Herten (bij Roermond)), granken: hunkeren naar eten  granke (Klimmen), grote honger hebben: grôôte hónger hebbe (Neer), hem lusten: hae-lustj um (Neer), hol zijn: hool zin (Ulestraten), honger haan: haonger han (Heerlen), honger ha (Bocholtz, ... ), honger haan (Kelmis, ... ), honger han (Heerlerheide, ... ), honger hān (Kerkrade, ... ), honger hààn (Heerlerheide), hoonger haan (Nieuwenhagen), hoŋər ha. (Moresnet), hè had hònger (Hoensbroek), hónger haan (Ubachsberg), hônger han (Heerlen), honger hebben: (h)ouŋər (h)øbə (Kinrooi), (höb hŏnger) (Limbricht), ech heͅm hoŋər (Beverlo), ex heͅm hoͅŋər (Neerpelt), ēͅ (h)ēt (h)ouŋər (Kinrooi), he hät altiet hŭnger (Mechelen-aan-de-Maas), ho.nger hebbe (Tegelen), hoenger hebbe (Hasselt), honger (Tungelroy), honger habbe (Eigenbilzen, ... ), honger hebbe (Bokrijk, ... ), honger hebben (Bree, ... ), honger hemme (Beverlo, ... ), honger hubbe (Hoensbroek, ... ), honger höbbe (Baexem, ... ), honger hùbbe (Baexem), hongerig (Roosteren), hoonger (Tungelroy), hoonger hebbe (Boekend, ... ), hoonger hubben (Maastricht), hoonger höbbe (Sint-Pieter), hoŋər emən (Lommel), hoŋər hebə (Genk), hoŋər hemən (Lommel), hoŋər heͅmn (Koersel, ... ), hoŋər heͅmə (Achel, ... ), hoŋər heͅmən (Hamont, ... ), hoŋər hämən (Overpelt), hoŋər høbə (Tongeren, ... ), hoŋər həbə (Kanne, ... ), hoŋər øbə (Lanklaar), hoŋər əbə (Sint-Truiden), hōnger höbbe (Roosteren), hōŋer hø̄be (Tongeren), hōͅŋər heͅbə (Bocholt), hŏĕnger höbbe (Leuken, ... ), hŏnger hubbe (Schimmert), hŏnger höbbe (Limbricht), hoͅŋər (h)øͅbə (Tongeren), hoͅŋər heͅmn (Koersel, ... ), hoͅŋər heͅmə (Neerpelt), hoͅŋər heͅmən (Achel), hunger höbbe (Susteren), huŋər ebə (Hasselt), huŋər hemə (Meeuwen), huŋər heͅmə (Halen, ... ), huŋər høbə (Beverst, ... ), huŋər hɛbə (Neeroeteren), huŋər əbə (Opheers), hŭnger hebben (Mechelen-aan-de-Maas), hè had hònger (Hoensbroek), hònger hebbe (Gronsveld), hònger hubbe (Belfeld, ... ), hònger höbbe (Berg-aan-de-Maas, ... ), hónger hebbe (Panningen, ... ), hónger höbbe (Boukoul, ... ), hóngər hèbbe (Venlo), hóónger hebbe (Middelaar), hóŋər höbə (Heerlerheide), hóŋər həbə (Bree), hônger hebbe (Blerick, ... ), hônger höbbe (Ell, ... ), həp hóŋər (Bree), hɛ hɛt huŋər (Tongeren, ... ), ich höb honger (Elsloo), k hèm honger (Kwaadmechelen), oŋər øbə (Meeswijk), oŋər əbə (Meeswijk), schrok hebbe (Ottersum, ... ), uəŋər əbə (Gingelom, ... ), yŋər əbə (Gingelom), zin höbbe (Bunde), ək əp hüŋər (Opheers), hongerig zijn: hongerig zie (Kerkrade), hungerig zien (Maastricht), jeuk hebben: hèè haat jūūk (Hoensbroek), jeuk höbbe (Ittervoort), jéúk höbbe (Nunhem), jeuk in zijn buik hebben: juuk in zie.ne boe.k (Weert), kolendamp haan: kaoledamp han (Bocholtz), kreperen: krepeere (Klimmen), mijn beer grolt: menne beer grolt (Eksel, ... ), mijn maag jeukt: mien maag jeuk (Venlo), rammelen van de honger: ramele van de hōŋer (Tongeren), rammele van de honger (Klimmen), ramələ van dən oŋər (Meeswijk), scherp zijn: hae is sjerp (Heel), schoor hebben: schoor höbbe (Neeritter), schrok hebben: ik heb schrok (Venlo), schrok hubbe (Baarlo, ... ), sjrak höbbe (Swalmen), smalle hebben: sjmaale lieë: honger lijden Sjmaale höbbe: trek hebben  sjmaale höbbe (Sittard), snui hebben: hae het sjnui (Heel), ich hub snui (snêû) (Haelen), ich höb sjnuije (Horn, ... ), sjnuij hubbe (Heel), tei hebben: tej höbbe (Guttecoven), trek hebben: trek hebbe (Venlo), trek höbbe (Blerick), trijk hebbe (Maasbracht), trèk höbbe (Leveroy), trêk höbbe (Susteren), trek hebben in: trèk hebbe in (Maasbree), trek hebben in eten: trek höbbe in eate (Blerick), trek hebben in wat: trek hebbe in wat (Venlo), van de honger sterven: ix steͅrf fan dən uŋər (Gingelom), varkensdorst hebben: varkensdors hubbe (Wolder/Oud-Vroenhoven), venk hebben: fenk hebbe (Mesch, ... ), venk hebben (Oost-Maarland), of veuk???  venk hebben (Oost-Maarland), vergorgen: vergörrege (Klimmen), verrekken van de honger: verrek van den hònger (Buchten), ze zien vliegen van de honger: hər zy(3)̄t sə vlēgə van dən oŋər (Smeermaas), zijn maag jeukt: zie.ne maach juuktj (Weert), zin hebben: zin hebbe (Maasbree, ... ), zin hèùbe (Posterholt), zin höbbe (Herten (bij Roermond)), zin höbbə (Venlo), zinne hubbe (Stevensweert), zin hebben in wat: zin hebbe in wat (Venlo), zin in eten hebben: zin in ééte hèbbə (Venlo), zin in hebben: háetter zin in (Neer), zin om te eten: zin om te aite (Maasniel), zwits haan: sjwiets han (Kerkrade), sjwits han (Kerkrade) honger hebben || honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)], [N 10 (1961)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)], [N 80 (1980)] III-2-3
hongerig flauw: flauw (Bocholtz, ... ), flaw (Opglabbeek), flaw vandə hónger (Bree), fleu (Hasselt), flàw (Maastricht), ich bén flauw (Berg-aan-de-Maas), gepen: hunkeren naar eten  gīēpe (Klimmen), gepetig: gīēpetig (Ubachsberg), gorg: gurg (Hoensbroek), groen van de honger: greun van honger (Oost-Maarland), hol van pans: hool van pans (Ulestraten), honger als een paard: honger als ⁄n pèrd (Kesseleik), honger wie een wolf: hoonger wie ene woof (Schaesberg), hongerachtig: hōngerechtig (Blerick), hóngerechtig (Thorn), hôngerechtig (Ell), hongeretig: hungeretich (Waubach), hôngeretig (Neerbeek), hongerig: hongereg (Gemmenich), hongerig (Baexem, ... ), honggerig (Baarlo), hoongerig (Ottersum, ... ), hoöngerig (Boekend), hoŋərex (Achel, ... ), hoŋərəg (Lommel), hoŋərəx (Genk, ... ), hōngerig (Echt/Gebroek, ... ), hōngrig (Roosteren), hŏĕngerig (Leuken, ... ), hoͅŋərex (Achel), hoͅŋərəx (Hamont), hungerich (Kerkrade, ... ), hungerig (Eygelshoven, ... ), hungrig (Grevenbicht/Papenhoven), hungərich (Urmond), huŋərech (Tessenderlo), hūngerig (Boeket/Heisterstraat), hòngerig (Baarlo, ... ), hòònerig (Broekhuizen, ... ), hòòngerig (Posterholt), hóngerig (Boukoul, ... ), hóóngerig (Middelaar), hôngerig (Blerick, ... ), höngerich (Valkenburg), höngerig (Roermond, ... ), høŋərex (Houthalen), høŋərəx (Moresnet), ungerig (Meeswijk), hongertig: hungertig (Bocholtz, ... ), hòngertig (Sittard), jeuk van de honger: jeuk van d’n hònger (Sittard), leeg: lèèg (Kerkrade), léég (Bunde), lustig: lōͅstex (Lommel), schrokkerig: (sjrokkerig) (Tegelen), uitgehongerd: autgəhøŋərt (Tongeren), awtXehø̄ŋert (Tongeren), ex ben uwtxəhoͅŋərt (Neerpelt), oetgeheungerd (Nieuwenhagen), oetgehongerd (Echt/Gebroek), oetgehongerjd (Neeritter), oetgehongert (Rimburg), oetgehungerd (Sittard), oetgehungerdj (Thorn), ōē.tgehungerd (Panningen), ōētgəhuŋərt (Heerlerheide), ūtgəhoͅŋərt (Bocholt), ūtxəhoŋərt (Kanne), òtgəyŋərt (Gingelom), verhongerd: verheungert (Mechelen), vərhyŋərt (Sint-Truiden), zwart van de honger: sjwat van der honger (Mechelen), zwart van honger: sjwats va hònger (Kerkrade) honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig || hongerig [greeg] [N 10 (1961)] || trek hebbende in voedsel of drank || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)] III-2-3
hongervolk arme bij: ɛrmǝ bi-j (Stein), arme bijen: ɛrm bi-jǝ (Geulle, ... ), ɛrmǝ bejǝ (Dilsen), ɛrmǝ bi-jǝ (Maasmechelen), ɛrǝm bi-jǝ (Zepperen), ɛrǝm bi.jǝ (Weert), ɛ̄rmǝ bejǝ (Horst), ɛ̄rmǝ bi-jǝ (Maaseik), armoedzaaier: ɛrmujzɛ̄jǝr (Wellerlooi), hongerbij: hǭŋǝrbej (Horst), hongerbijtjes: hoŋǝrbikǝns (Lommel), hongerlijder: hoŋǝrli-jǝr (Heerlen), hongervolk: hoŋǝrvǫlk (Diepenbeek), hōŋǝrvǫlk (Noorbeek, ... ), hongervolkje: hoŋǝrvø̜lkskǝ (Herten), lichte bijen: lichte bijen (Neer), mager volk: mager volk (Asenray / Maalbroek), ozelaar: ōzǝlę̄r (Venlo), slappe bijen: slapǝ bęjǝ (Houthalen) Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d] II-6
hongerzwerm armoedezaaier: ɛrmujzɛ̄jǝr (Wellerlooi), armoedezwerm: ɛrmujzwɛrm (Zepperen), bedelzwerm: bēdǝlzwɛ̄rǝm (Meijel), hongerzwerm: hongerzwerm (Hasselt, ... ), hoŋǝrzwęrm (Geistingen), hoŋǝrzwɛrm (Asenray / Maalbroek, ... ), hoŋǝrzwɛrǝm (Diepenbeek, ... ), hoŋǝržwɛrm (Herkenbosch, ... ), hoŋǝržwɛ̄rǝm (Montzen), huŋǝrzwɛrm (Dilsen, ... ), høŋǝrzwɛrm (Maaseik), hø̜ŋǝrzwɛrǝm (Venray), hōŋǝrzwɛrm (Horst), hōŋǝršwɛrm (Heerlen), hōŋǝržwɛrm (Noorbeek, ... ), uŋǝrzwɛrm (Alken, ... ), noodzwerm: nōtžwɛrm (Asenray / Maalbroek), paaszwerm: paaszwerm (Genk) Bijenvolk dat door de honger gedreven, kast of korf verlaat. Wanneer er in de woning geen druppel honing en korrel stuifmeel meer is, besluit het bijenvolk tot massale vlucht. Door het feit dat de bijen geen gevulde honingblaasjes hebben, steken zij snel en geducht. Een hongerzwerm komt echter slechts sporadisch voor. [N 63, 37c; N 63, 37e] II-6
honing bienenhoning: bīnǝhōneŋ (Millen), bijenhoning: bijenhoning (Kuringen), biǝnhōneŋ (Haelen, ... ), bijhoning: bijhoning (Stevoort), honie: hō.ni (Wijchmaal), honig: honek (Oostham, ... ), honex (Blerick, ... ), honig (Amstenrade, ... ), honik (Geysteren), honix (Kerkrade), how.nek (Zepperen), how.ǝnek (Groot-Gelmen), hoǝ.nǝx (Astenet, ... ), hoǝnex (Gulpen), hunex (Dilsen, ... ), huǝnek (Opitter), huǝnex (Schaesberg), hȳnex (Vijlen), hȭ.nek (Velm), hønek (Kwaadmechelen, ... ), hønik (Tessenderlo), hø̄(ǝ)nex (Hasselt), hø̜nex (Tessenderlo), hōnex (Merselo, ... ), hōnix (Voort), hōnēk (Leuken, ... ), hōǝnǝž (Vaals), hǫwnex (Hoepertingen), hǭnǝk, hǭ.nǝk (Eupen), ownex (Bilzen), wɛnēx (Zichen-Zussen-Bolder), õwnex (Melveren), ōwnix (Hoepertingen), honing: hawneŋ (Landen), hawneŋk (Landen), ho.neŋ (Dilsen), hojneŋ (Eijsden, ... ), hojniŋ (Zelem), honeŋ (Amby, ... ), honeŋk (Attenhoven, ... ), honing (Beek, ... ), honēŋ (Mal), how.neŋ (Borgloon, ... ), how.ǝneŋ (Berlingen, ... ), howneŋ (Diepenbeek), howneŋk (Aalst, ... ), hownǝŋk (Aalst), hoęneŋ (Ransdaal), hoǝneŋ (Geulle, ... ), hoǝniŋ (Bilzen), hoǝnęŋ (Zonhoven), hu.neŋ (Weert), hujǝneŋ (Opoeteren), huneŋ (Afferden, ... ), huneŋk (Paal), hunǝŋ (Well), huo.neŋ (Dilsen), huoneŋ (Gellik), huoniŋ (Martenslinde), huǝ.neŋ (Veldwezelt, ... ), huǝneŋ (Bilzen, ... ), huǝnøŋ (Weert), huǫ.neŋ (Romershoven), hwoǝneŋ (Martenslinde), hwøneŋ (Hees, ... ), hwō.niŋ (Millen), hyneŋ (Bree), hȳneŋ (Bree, ... ), hȳniŋ (Opglabbeek), hȳnǝŋ (Meeuwen), hõneŋ (Berverlo, ... ), hõw.neŋ (Alken, ... ), hõwneŋk (Binderveld), hȭ.neŋ (Kozen, ... ), hȭneŋ (Berbroek, ... ), hȭwneŋ (Nieuwerkerken, ... ), høneŋ (Oostham, ... ), høneŋk (Tessenderlo), høw.ǝniŋ (Opoeteren), hø̄.neŋ (Hasselt), hø̄jǝniŋk (Gelinden), hø̄neŋ (Hasselt, ... ), hø̄neŋk (Tessenderlo), hø̄ǝneŋ (Hasselt, ... ), hø̜jneŋ (Sint-Lambrechts-Herk), hø̜neŋ (Hasselt, ... ), hø̜ǝneŋ (Bocholt), hō.neŋ (Achel, ... ), hō.neŋk (Gelinden, ... ), hō.ŋeŋ (Nerem), hōaneŋ (Nerem), hōneŋ (Achel, ... ), hōneŋk (Boekhout), hōniŋ (Herk-de-Stad, ... ), hōnęŋ (Houthalen, ... ), hōnǝŋ (America, ... ), hōwneŋk (Sint-Truiden), hōwniŋ (Diepenbeek), hōwǝneŋ (Zonhoven), hōǝ.neŋ (Diepenbeek), hōǝneŋ (Diepenbeek, ... ), hōǝniŋ (Linkhout, ... ), hũ̄ǝneŋ (Grote-Brogel), hū.neŋ (Godschei), hū.ǝneŋ (As, ... ), hūaneŋ (Elen), hūj.neŋ (Bree, ... ), hūjneŋ (Ellikom), hūjǝ.neŋ (Beek, ... ), hūneŋ (Borgharen, ... ), hūniŋ (Berverlo), hūnęŋ (Genk), hūwneŋ (Eys), hūǝneŋ (Koningsbosch, ... ), hūǝnīŋ (Bocholt), hūǝnǝŋ (As, ... ), hǫneŋ (Brunssum, ... ), hǫneŋk (Landen), hǫwneŋ (Hoepertingen, ... ), hǫwneŋk (Jeuk, ... ), hǫwniŋ (Rummen), hǫǝnǝŋ (Montzen), hǭnǝŋ (Rekem), hǭw.neŋ (Borgloon), h˙oneŋ (Neerharen), oneŋ (Lutterade, ... ), oneŋk (Sint-Truiden), oniŋ (Eisden, ... ), owneŋk (Borlo, ... ), owniŋk (Sint-Truiden), ownǝŋk (Gingelom), oǝ.neŋ (Bilzen), unen, uneŋ (Maaseik), woleŋ (Zichen-Zussen-Bolder), woneŋ (Herderen, ... ), wyneŋ (Veldwezelt), wyø.neŋ (Riemst), wõ.neŋ (Hees), wø.neŋ (Martenslinde, ... ), wøneŋ (Eigenbilzen, ... ), wø̜.neŋ (Rijkhoven), w˙uoneŋ (Grote-Spouwen), ō.neŋ (Boorsem, ... ), ōneŋ (Puth), ōnǝŋ (Kessenich, ... ), ōwneŋk (Sint-Truiden), ōwniŋk (Landen), ōǝ.neŋ (Leut, ... ), ōǝneŋ (Stokkem), ū.neŋ (Maaseik), ūǝneŋ (Rotem), ūǝnǝŋ (Elen, ... ), ǫwneŋk (Sint-Truiden), ǫwniŋ (Alken, ... ), ǫwniŋk (Sint-Truiden), A¯ van dë hónéng wilt lêkkë, mói oech van dë bȉnë lò¯ttë têkkë: wil je mee genieten van bepaalde voordelen moet je er de prijs voor betalen  hónéng (Tongeren), losse honing: losǝn hōneŋ (Diepenbeek), zeem: zēm (Spaubeek) honing || Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6, III-2-3