e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdwort eerste aftrek: ērstǝ āftręk (Schinnen), eerste aftreksel: eerste aftreksel (Venray), ęǝrstǝ āftręǝksǝl (Panningen), īrstǝ ǭftrɛksǝl (Maastricht), eerste beslag: irstǝ bǝslāx (Weert), irstǝ bǝšlāx (Schinnen), eerste maische: iǝstǝ męjšǝ (Stramproy), eerste treksel: iǝrštǝ tręksǝl (Meerssen), eerste wort: jǫstǝ wǫrt (Alken), hoofdwort: hoofdwort (Arcen), voorloop: vø̄rlø̜jp (Horn, ... ), vø̄rlǫwp (Maastricht, ... ), voorwort: vø̄rwort (Stramproy), wort: w ̇ort (Opitter), wort (Horn, ... ), wǫrt (Kerkom, ... ) De vloeistof die de eerste keer uit het beslag gewonnen wordt. [N 35, 46; N 35, 40; monogr.] II-2
hoofdwortel boomvot: WBD/WLD  boumvot (Lutterade), dikke wortel: WLD  de díeke wortel (Mheer), dikkə wŏértel (Doenrade), grondwortel: Endepols  gróndwortel (Maastricht), hoofdwortel: hoofwortel (Maastricht), WLD  hoofwotsel (Vijlen), koning: kening (Wijlre), pechwortel: pechwortel (Dilsen), peen: WLD  peen (Itteren), pen: de pen (Hoensbroek), pen (Amby, ... ), pén (Venlo), ideosyncr.  pen (Oirsbeek), Veldeke  ’n pen (Klimmen), Venlo e.o.  pen (Maasbree), WBD/WLD  pen (Caberg), pīn (Heerlen), pèn (Susteren), WLD  pen (Geverik/Kelmond), pèn (Montfort, ... ), WLD (De o is niet voldoende gedifferentiëerd; vandaar soms –)  pèn (Haelen), penwortel: de penwòrtel (Hoensbroek), en penwortel (Oirlo), pen wortel (Schimmert), penwortel (Blerick, ... ), penwôrtel (Herten (bij Roermond)), pènwortel (Schinnen), Bree Wb.  de penwortel (Bree), eigen spellingsysteem  penwortel (Meijel, ... ), Endepols  penwortel (Maastricht, ... ), ideosyncr.  penwortel (Thorn), NCDN  pènwórtöl (Stevensweert), Nijmeegs (WBD)  penwórtəl (Meijel), Veldeke  penwòrtel (Haelen), Veldens dialekt  penwortel (Velden), WBD/WLD  penwortəl (Urmond), pènwòrtəl (Grevenbicht/Papenhoven, ... ), WLD  pen wôôrtel (Guttecoven), penwortel (Schaesberg), penwortəl (Hulsberg, ... ), pènwoortəl (Heel), pènwortel (Montfort), pènwòrtel (Gennep), penworten: oude spellingsysteem (moeilijk leesbaar: bedoeld is waarschijnlijk penwortel)  penworten (Meijel), piel: piel (Montfort), eigen spellingsysteem  peel (Schinnen), pielwortel: peelwòttəl (Epen), pielwortel (Ittervoort, ... ), eigen fon. aanduidingen  de pielwortel (Ell), ideosyncr.  peelwortel (Gronsveld), WLD  pièlwortel (Tungelroy), pin: pin (Gulpen, ... ), pìn (Simpelveld), #NAME?  pin (Klimmen), Endepols  pin (Maastricht), ideosyncr.  pin (Vlodrop), IPA, omgesp.  pin (Kwaadmechelen), oude spellingsysteem  pin (Meijel), Veldeke / eventueel aangevuld met systeem Jones  enge pin (Gulpen), Veldeke aangepast  pin (Tienray), WBD/WLD  pin (Kapel-in-t-Zand, ... ), WLD  de pín (Schimmert), pin (Kesseleik, ... ), pinne: pínne (Swalmen), WBD/WLD  pin(nə) (Kapel-in-t-Zand), WLD  pinne (Posterholt, ... ), pinwortel: pinwortel (Eksel, ... ), pinwotsel (Vaals), pinwəttəl (Loksbergen), eigen spellingsysteem  pinwoertel (Merkelbeek), Endepols  pinwortel (Maastricht), ideosyncr.  pìnwortel (Hoensbroek), pínwórtel (Susteren), Veldeke aangepast  pinwortel (Tienray), WBD / WLD  pinwortel (Reuver), WLD  pinwortel (Born, ... ), ± WLD  pinwortel (Weert), schel: WBD/WLD  sjèl (As), spil: WBD/WLD  spīl (Opglabbeek), spilwortel: spilwortel (Houthalen), spitswortel: spitswortəl (As), stamwortel: WLD  stamwortel (Gulpen, ... ), stronkel: sjtronkel (Geulle), wortel: wortel (Maastricht), ideosyncr.  wortel (Sittard), WLD  wortel (Venray), wortelenpin: Veldeke 1979 nr 1  wortelepin (Venray), zuigwortel: ideosyncr.  zuigwörtel (Sittard) De hoofdwortel van een boom die in het verlengde van de stam ligt en die sterk in de diepte groeit (pen, pin, penwortel). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de hoofdwortel, die in het verlengde van de stam en sterk in de diepte groeit (pen, penwortel, paalwortel, pin?) [N 75 (1975)] III-4-3
hoog bod: bod (Meerlo), en bod (Oirlo), hoog: hoog (Stein), meebieder: mej-beejer (Horst), oneerlijk bod: o.  o.n‧iərlex boͅ.t (Eys), opbod: obbot (Kapel-in-t-Zand), opbod (Itteren, ... ), opjagerij: (= praktijk).  òpjāgeri-j (As), oplag: opslaag (Echt/Gebroek), opzet: opzat (Urmond) het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)] III-3-1
hoog tijd hoge tijd: hūəgəm tīt (Hamont), uəgənteəjt (Leopoldsburg), hoog tijd: (h)uəx tēt (Rekem), (h)uəxtīt (Opgrimbie), hauch tèət (Gelinden), hauegtijd (Sint-Truiden), haug taait (Millen), haug tijət (Hoepertingen), haugtijd (Ulbeek), hauəxte.jət (Wellen), ho:xtajd (s-Herenelderen), hoag teed (Kuttekoven), hoe-ëgtijd (Heppen), hoech tijt (Mielen-boven-Aalst), hoech tīet (Vroenhoven), hoechteyət (Stevoort), hoeg tēd (Welkenraedt), hoeg tied (Lanaken), hoeg tiet (Kaulille), hoeg tijd (Gingelom, ... ), hoeg tijëd (Houthalen), hoegtēͅt (Diepenbeek), hoegtied (Bocholt, ... ), hoegtijd (Beringen, ... ), hoegtijt (Houthalen, ... ), hoegtiëd (Mheer), hoegtèd (Gingelom), hoegtête (Paal), hoeêg tède (Hechtel), hoeëg tied (Neeroeteren, ... ), hoeëg tīed (Neerpelt), hoeïchtijd (Lommel), hoeəg tijd (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), hoeəgtijd (Oostham), hoēchtijd (Peer), hoēgtīed (Weert), hoēgtoed (Remersdaal), hoĕg tīed (Maastricht), hoe͂g tijd (Paal), hooch tijd (Wellen), hoochtijd (Beverst), hooeg tijd (Hoepertingen), hoog tiet (Gruitrode, ... ), hoog tijd (Herten, ... ), hoog-tij-ed (Ulbeek), hoogtaaid (Lauw, ... ), hoogteed (Eigenbilzen, ... ), hoogtiet (Grote-Brogel, ... ), hoogtijd (Alt-Hoeselt, ... ), hooêg tied (Opoeteren), hougtijd (Sint-Lambrechts-Herk), hōchtēd (Zichen-Zussen-Bolder), hōeg tieid (Rotem), hōx tät (Mettekoven), hōəg tiet (Kleine-Brogel), hoͅuxtē.t (Borgloon), hqugtijëd (Ulbeek), hueg tid (Maastricht), huextēt (Molenbeersel), hug tēd (Lanaken), hug tèət (Schulen), hugtīt (Vroenhoven), huuchtiet (Opglabbeek), huug teiet (Bree), huugtied (Niel-bij-As), huxtēͅt (Diepenbeek), huəxtīt (Opgrimbie), hūextēt (Mechelen-aan-de-Maas), hūēͅx tijd (Genk), hūĕgtēͅd (Oostham), hūg tēͅət (Zonhoven), hūg tīt (Lanaken), hūgtēͅd (Lummen), hūgtid (Eisden), hūx tējət (Zonhoven), hy(3)̄g tiet (Neerglabbeek), hy(3)̄əxtīt (Opglabbeek), hyxtit (Opglabbeek), oegte͂t (Hasselt), oegtijt (Sint-Truiden), oug tijd (Bilzen), ougtèd (Hasselt), oègtièt (Eisden), oëchteit (Bilzen), teͅs hūgtēͅd (Herk-de-Stad), täs hūxtäit (Zonhoven), uəgtēt (Boorsem), ūūuoͅgtīt (Mechelen-aan-de-Maas), ūəgtijt (Maaseik), ai als in pair  hqugoaiɛt (Zepperen), als in aimer  hoegtaid (Hechtel), eials in het Frans è  hqug teit (Vechmaal), lange oe  hoeg tijd (Mielen-boven-Aalst), op de a ook nog een trema  hogtāt (Kortessem), ou als in boue maar langer, ij als in laine  ougtijd (Wilderen), è als in aide  hoogtèd (Heers), ê als in tête  hoeeg têt (Halen), meer als tijd: meer as teet (Rijkhoven), mier as tijd (Wilderen), tijd: tied (Rotem), tijd (Jeuk, ... ), *da we t afstappe  tijd (Sint-Truiden), t is * t weert *  tīed (Meeuwen) Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoog varken ene op hoge poten: ēnǝ op huǝx pyǝt (Echt), hasbeier: hasbęi̯ǝr (Valkenburg  [(uit Haspengouw- in het Frans Hesbaye)]  ), hoge poten: (zo'n varken heeft) huǝx pȳt (Maasbree), hoog gepoot: (zo'n varken is) huǝx jǝpuǝt (Kerkrade), hoog op de benen: (zo'n varken staat) huǝx op ǝ bęi̯n (Heel), langpotig (bijvgl. nmw.): laŋkpuǝtex (Thorn), op hoge poten: (zo'n varken staat) op hoǝg pøǝt (Lutterade), opgeraapte: opgǝrāpdjǝ (Ospel), opgetrokken varken: opxǝtrokǝ vɛrkǝ (Houthalen), reiger: ręi̯gǝr (Meijel), schranker: šraŋkǝr (Schimmert), stelt: štɛlt (Voerendaal), steltser: stɛltzǝr (Stokkem), varken op hoge poten: vē̜ǝrkǝ op huǝx pūǝtǝ (Voerendaal) Varken dat op hoge poten loopt. [N 76, 23; monogr.] I-12
hoog vliegen de lucht in gaan: ze goən de loch in (Jeuk), de vorm hebben: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  z’ hébbe de form (Bilzen), hoog de lucht in gaan: h‧uəx˃ də lu.ət ˂‧eͅ goͅ.a (Eys), hoog gaan: gaon hoeəch (Beesel), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ze gon haug (Bilzen), hoog optrekken: hoeëg optrèkke (Klimmen), hoog vliegen: de dave vliege hoeg (Mielen-boven-Aalst), de doeven vleegen h-e͂g (Eisden), doeve vleege hoèg (As), hoeg (Eys), hoeëg vleege (Wijlre), hog vliege (Kortessem), hoog vlege (Swalmen), hoèg vleege (Doenrade), vleege hooëg (Herten (bij Roermond)), vleegə hōēch (As), vliege hoag (Jesseren), vliege hoog (Houthalen), vlîêge hôêg (Venray), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook "klanktabel v.h. Zolders (uitspraak)", aan de achterkant van de laatste pagina!  de douve vlīē.gen hōē.ch (Zolder), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  hoeëg vliege (Wanssum), Algemene opmerkingen bij deze vragenlijst:  vleege hoeəg (Thorn), hoog zitten: hoͅx zetə (Meijel), ze zitte hoag (Geleen), ze zitte houeg (Doenrade), zitte hoeeg (Weert), zitten hoog (Geleen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  ze zitte huug (Gruitrode), in de wolken staan: ze steun in de wolken (Tongeren), stijgen: sjteige (Vlodrop), trekken: trèkke (Sint-Pieter), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!  zə trékkə (Grathem, ... ) Hoe zegt men: de duiven vliegen hoog (bijv. bij mooi weer)? [N 93 (1983)] III-3-2
hoog vliegen add. hoogvlieger: hoegvleger (Maastricht) Hoogvlieger: b) naam van een duivensoort. III-3-2
hoogdag feestdag: dao zeen veer fiesdaag (Rotem), de zijn vier feestdaegen (Koersel), dou zeen twee feesdaag (Piringen), doͅ zēn vēr fīəsdāgə (Molenbeersel), er zen vier fistdaag (Hechtel), feierdag (<du.): faierdaag (Kerkrade), grote feestdag: dao zeen veer greute fiejstdaag (Niel-bij-As), grote vierdag: ’t zeunt vér groete véjerdāg (Welkenraedt), heiligdag: è uitspreken als in het franse mais  der zèn viër hèlligdaag (Lommel), heiligedag: dḁzənvīəreləgədāəgə (Leopoldsburg), heiligendaag (Eksel, ... ), hoge dag: `ne hoeëgen daag (Klimmen), hoaagen daag (Grevenbicht/Papenhoven), hoagendag (Guttecoven), hoeegen daag (Weert), hoege daag (Reuver), HOEGEDAAG (Beesel), hoegedaag (Tungelroy), hoegen daag (Maastricht), hoegendaag (Venlo), hoeëge daag (Gulpen, ... ), hoeëgedaag (Sevenum), hoeëgen daag (Baarlo), hoeëgendaag (Tienray), hoeëgë daag (Epen), hoëge daag (Voerendaal), hoëgen daag (Maasbree), dialectvorm uit nagelbeek  hogendaag (Schinnen), hoge feestdag: hoage faisdaag (Neerbeek), hoage fieèsdaag (Schinnen), hoeëge fesdaag (Nieuwenhagen, ... ), hoeëge fieëstdaag (Heel, ... ), hoge feesdaag (Roermond), hooge feesdaag (Posterholt), hoëge feesdaag (Klimmen), hoöge fieesdaag (Tegelen), huəgə feͅstdax (Meijel), hoge heiligedag: hoeegen heiligedaag (Weert), hoge zondag: hoege zondaag (Baarlo), hoge zondag (Siebengewald), hoofddag: do zin vier hoofddag (Sint-Truiden), dwo zien vier hoofddoag (Millen), hoogdag: 4 hūəgdā:ch (Opgrimbie), d- zien 4 hoogdaog (Eigenbilzen), da zeen veer hoegdaag (Kaulille), da zen vier hoegdaoch (Mielen-boven-Aalst), dao zeen veer hoeëgdaag (Neeroeteren), dao zen vier haugdaog (Vechmaal), dao zijn vier hoegdagen (Beringen), dao zin veer hoegdagen (Kaulille), dauwe zen vier hoogdoag (Wilderen), dḁzənvīəruəchdāəgə (Leopoldsburg), da͂ zēn vēr hygdāg (Opglabbeek), da͂ zēͅn vīr hūĕgda͂gen (Oostham), da͂ zīn vēr huchda͂g (Vroenhoven), de zin vier oëchdôâg (Bilzen), de zīēn veer hoechdaagh (Vroenhoven), do zeen veer huuchdaach (Opglabbeek), do zeen veer huugdaag (Meeuwen), do zen vier hoegdaog (Spalbeek), do zen vīr hoygdōͅch (Borgloon), do zēn vēr hy(3)̄egtāge (Opglabbeek), do zie vier hoogdoug (Zichen-Zussen-Bolder), do zie vier hoogdoâg (Zichen-Zussen-Bolder), do zien vier hoegdaag (Overpelt), do zijn vier hoegda-g (Genk), do zèn veier hoegdaag (Hasselt), do zèn vier oegdaog (Sint-Truiden), do z’n vier hoogdaagen (Melveren), doa zen vier hoogdaog (Sint-Truiden), doa zie vier hoogdoag (Hees), doa zien vier hoeëgdagen (Overpelt), doa zijn vier hoegdaog (Zonhoven), doa zèn vier hoagdoag (Kuttekoven), doa zèn vier hoochdaog (Wellen), doe zen vier heugdaog (Herten), doe zijn vier hoegdaag (Peer), doe zin vier hoogdaog (Koninksem), doeue zen vier hoogdoeug (Heers), doewe zen vier hoogdaeg (Zepperen), doeë zen vier hoogdoag (Heers), doeë zijn vier haugdag (Ulbeek), doeə zen vieər hauwchdaoge (Gelinden), doeə ze’n vieər haugdaog (Ulbeek), dooi zin vier hoogdaoich (Rutten), dooə zən vieər haugdaoəg (Hoepertingen), dou zeͅn vä’ər hūgdāgə (Lummen), douə zen vier haugdaog (Zepperen), doë zen vier hoegdoëg (Wijer), doë zijn vier hoegdaag (Houthalen), doë zèn vieər hoechdaaəg (Stevoort), doə zen vier hugdāg (Schulen), doə zäin vijər hūchda͂ch (Zonhoven), dō zen veier oegdaag (Hasselt), dōə zEn vīr huchdōͅch (Diepenbeek), dōͅ zen vēr hūəgdāch (Opgrimbie), dōͅ zēən vēr ūəgdāg (Maaseik), dōͅ zeͅn zēr ūgdāch (Boorsem), doͅ zen vēr (h)uəgdāch (Rekem), doͅ zīn vēr ūoͅdāg (Mechelen-aan-de-Maas), du zən vīr hūgdāgə (Herk-de-Stad), dur zen vieer hoegdagen (Paal), dwo zin vi:r ho:gda͂g (s-Herenelderen), dwo zin vier hoogdaog (Hoeselt), dwoə zin vier hoogdōg (Alt-Hoeselt), dóo zèn vier hoegdaag (Kuringen), dô zeen veer hooëgdaag (Opoeteren), dô zien vier hoeëgdaag (Neerpelt), dø zēn vēr hy(3)̄gdāg (Neerglabbeek), də zin vēr (h)uəgdāch (Mechelen-aan-de-Maas), də zīn ver hugdāg (Lanaken), dər zīn vîr hūəchdāch (Hamont), d’er z’èn vier höəgdagen (Oostham), d’er ’en vier hoeïchdaogen (Lommel), enen haŭgdaag (Heers), er sund 4 hōēgtaag (Henri-Chapelle), er zeen veer huugdaag (Bree), er zeen vier hoogdaag (Grote-Brogel), er zen 4 hoogdaogen (Tessenderlo), er zen vier hoegdaog (Duras), er zen vier hoeəgdaogen (Tessenderlo), er zen vier hoőͅgdaâg (Hechtel), er zien vier hōəgdaag (Kleine-Brogel), er zijn vier hoechdaag (Peer), er zijn vier hoegdaog (Genk), er zijn vier hoegdéég (Houthalen), er zijn vier hoeəgdage (Tessenderlo), er zin vēr hugdāg (Eisden), er zin vier ougdaêgen (Bevingen), er zən 4 hoogdaag (Hoepertingen), er zən vier hoegdaag (Heusden), er z’n vier hoogdaôg (Voort), er z’n vīr hūēͅch doēͅch (Genk), et sünd viër hueg dqg (Lontzen), et zönt veer hoëgdaag (Mheer), hoadaag (Haler), hoagdaag (Schinnen), hoeegdaag (Lanklaar, ... ), hoegdaag (Bocholt, ... ), hoegdag (Meijel), hoegdaog (Zonhoven), hoegdoag (Diepenbeek), hoeëgdaag (Achel, ... ), hoogdaag (Kessel, ... ), hoogdoag (Eigenbilzen, ... ), hougdag (Ophoven), hougdaog (Sint-Lambrechts-Herk), hoêgdaag (Geistingen), hoëgdag (Oirlo), hoëwegdag (Loksbergen), hōēgdag (Jeuk, ... ), hoͅgdōͅg (Kortessem), huugdaag (Bree, ... ), huəchdāch (Montzen), hūūgdāāg (Opglabbeek), nen hoogdaag (Eigenbilzen), oegdaag (Stokkem), oeëgdag (Sint-Truiden), vier hoegdaog (Sint-Truiden), èt haat veer hoeëgdaag (Remersdaal), ao: kort uitgesproken  do zie vier hoogdaog (Hees), cf. clairehoogdagen  doa zien vair oègdaag (Eisden), doue: cf. franse boue  doue zen vier ougdoag (Wilderen), en cf. het franse vent  den zeen veer oegdaag (Rotem), eu van freule  dô zen vier hoogdeug (Tongeren), ie is kort  do zen vier oegdaaogen (Sint-Truiden), ij kort  er zijn vier hogdaag (Lommel), lange ie  er zien veer hoegd-g (Lanaken), oa tussen o en a  doa zin vier hoogdoag (Rosmeer), oe lang  dooë zen vier hoegdoaag (Mielen-boven-Aalst), zen: e als in fête  er zijn vier hogdaag (Lommel), zen: e cf. gaî  doe zen vier hoeəgdage (Halen), hoogfeest: hoag fees (Valkenburg), hoagfeës (Geleen), hoechfees (Maastricht), hoegfees (Maastricht), hoegfies (Maastricht), hoogfeestdag: hoagfeasdaag (Lutterade), hooggetijde: vieèr hoĕg getaajen (Paal), hoogtijd: daawe zên vier hoogtij (Ulbeek), dao zeen veer hoegti-je (Weert), dao zeen veer hoegtiejen (Neeroeteren), daŏ zien veĕr hoĕgtijje (Maastricht), der zen vier hoe-ëgtijg (Heppen), do zeͅn vier hoegtēͅ (Diepenbeek), do zie vier hoogtije (Zichen-Zussen-Bolder), doa zèn vier hoochtèe (Wellen), doe zin vīr ougtaiə (Bilzen), doe zɛn vier hoegtije (Gingelom), doe-we zijn vier hoogtijen (Ulbeek), doi zin vier hoogtijen (Riksingen), dou zeen veer hoogtieën (Bocholt), douw zin vier heugtaai (Lauw), doë zin vier hoogtijë (Sint-Huibrechts-Hern), dō zir vīr hôteijə (Zichen-Zussen-Bolder), dŏ zēͅen vir hychtijen (Zonhoven), duoͅ ze vīr hūchtej (Zonhoven), duoͅ ze vīr hūchtejə (Zonhoven), duə zən vir haucht:i (Wellen), dwo zin vier hoogtijn (Rijkhoven), er zēn veer hoogtieje (Gruitrode), er zijn vier hoegtijen (Jeuk), er zin vier hoegtij (Stokrooie), er zin vier hoochtij (Beverst), er zén vier haogtij (Sint-Lambrechts-Herk), hoegtiej (Tungelroy), hoegtijj (Maastricht), hoogtaj (Tongeren), hoogtie (Melick), hooëgtieën (Opoeteren), hwogtij (Meerssen), oegtij (Stokkem), vier hoogtij (Widooie), ər zīn vēr hūgtijə (Lanaken), ’r zen vīr hōchtä (Mettekoven), hoogtijden  doͅə zän vīr hoͅgtäj (Kortessem), i is kort  do zeen veer hoegtijen (Gerdingen), hoogtijdag: hoeagtiedaag (Montfort), hoeegti-jdaag (Weert), hoegtiedaag (Baarlo), hoegtij daog (Maastricht), hoeëgtiejdaag (Thorn), hoogtiedaag (Montfort), hōēëgtijdāāg (Nieuwenhagen), Hŏŏgtiedaag (Schimmert), hoogtijdsdag: hoeagtiedsdaag (Echt/Gebroek), vierdag: et gääve vier vierdaaje (Lontzen), zondag in de week: zondeg inne waek (Weert), zondige dag: ??  zónjigen daag (Grevenbicht/Papenhoven) Een hoge kerkelijke feestdag [hoogdag, hoogtijd]. [N 96C (1989)] || Hoogtijd. [ZND 01 (1922)] || Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] || Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)] III-3-3
hoogdrachtig dik: dek (Wellen), dik vol: dek vǫl (Sint-Truiden), døk vǫl (Herk-de-Stad), drachtig: draxtex (Lommel, ... ), dragend: drāgǝntj (Horn), hoogdrachtig: hūgdraxtex (Noorbeek), hoogdragend: hūǝgdrāgǝntj (Herten), kennelijk: kɛnǝlek (Sevenum), kennelijk dragend: kɛnǝlek drāgǝnt (Velden), vol: vē̜l (Noorbeek, ... ), vōl (Holtum), vǫl (Boekt Heikant, ... ), wijd dragend: wīt drāgǝnt (Eygelshoven), zeker vol: zēkǝr vǫl (Spalbeek), zichtbaar vol: zexbār vǫl (Neerharen), zextbār vǫǝl (Bree), zigbār vǫl (Hasselt) Duidelijk drachtig. [N 3A, 34] I-11
hoogkar dobbelkar: dǫbǝlkār (Veldwezelt  [(langkar bij grotere boeren met twee of drie paarden bespannen)]  , ... ), enkelkar: ɛŋkǝlkār (Veldwezelt, ... ), hoogkar: hoogkar (Helchteren, ... ), hȳxkar (Neerglabbeek), hōǝxkar (Limbricht), hūǝxkɛr (Neer), hooikar: (hōi̯)kar (Sevenum), huǝi̯kɛr (Nederweert), hø̜̄i̯kār (Schaesberg), hø̜i̯kar (Arcen, ... ), hø̜i̯kɛr (Montfort), hōi̯kār (Peer), h˙ø̜ikār (Sint-Martens-Voeren, ... ), hooiwagel: hoi̯wǭgǝl (Romershoven), hø̄i̯wāgǝl (Maastricht), hø̜i̯wāgǝl (Meerssen, ... ), hōi̯wāgǝl (Kozen), hōi̯ǝwǭgǝl (Mechelen-Bovelingen), ø̜i̯wāgǝl (Stokkem), hooiwagen: høi̯wāgǝ (Baarlo, ... ), hø̄i̯wāgǝ (Ulestraten), hø̄i̯wān (Eys, ... ), hø̄wāgǝ (Grathem), korenkar: konkęǝr (Diepenbeek), korenkar (Valkenburg), kȳrǝkar (Bree, ... ), kø̜̄ǝrǝkē̜r (Spalbeek), kērǝkē̜r (Kermt), kōrǝkār (Berverlo, ... ), kōrǝkē̜r (Lummen), kōrǝkęr (Haler, ... ), kōrǝkɛr (Ell), kūrǝkar (Bocholt), kūrǝkār (Gelieren Bret), kǭrǝkar (Munstergeleen, ... ), lange kar: laŋǝ kar (Stein, ... ), langkar: laŋkar (Doenrade, ... ), laŋkār (Broekhuizen, ... ), laŋkęr (Heythuysen), laŋkɛr (Montfort, ... ), ledderkar: lędǝrkār (Maastricht), oogstkar: au̯xskar (Limbricht), ou̯xstkɛr (Nederweert), uskęr (Mechelen-Bovelingen), ōxskar (Amstenrade, ... ), ōxstkɛr (Linne), ǫu̯stkar (Merkelbeek), ǫu̯xskar (Margraten, ... ), ǫu̯xstkęr (Kozen, ... ), ǭskār (Schaesberg), ǭskęr (Beesel), oogstwagel: au̯xswāgǝl (Meerssen), oswāgǝl (Vaals), uswǭgǝl (Mechelen-Bovelingen), ōxswāgǝl (Mheer), oogstwagen: au̯swāgǝ (Berg / Terblijt, ... ), au̯swāgǝn (Ulestraten), ōxstwāgǝn (Venlo), ōxstwān (Eys), ōxswāgǝn (Gulpen  [(twee of vier wielen)]  ), ǫu̯xswāgǝ (Meerssen), ǭswāgǝ (Heerlen), ǭswān (Schaesberg) In dit lemma wordt het lemma hooikar in WLD I.3 herhaald en aangevuld. Daar zijn ook de verschillende types behandeld met foto''s en is er een kaart met de verspreiding van de meest courante woordtypes. Behalve voor de hooioogst werd deze kar echter ook voor de graanoogst gebruikt. Aanvullende semantische informatie geeft de zegsman uit Q 15: "Met een lange kar werd bedoeld een kar waaraan de zg. voorboom en de zg. brak uit √©√©n stuk bestonden. Bij het inkorten van omgehakte boomstammen werd reeds rekening gehouden met het eventueel maken van een lange kar. Die lengte moest minimaal 5,20 m zijn. De breedte der burries van lange karren verschilde niet veel. De maat tussen de voorbomen was ¬± 90 cm. Hier kon men niet veel van afwijken in verband met de breedte van het paard. Soms werd om iets bredere laadruimte te verkrijgen tegen de zijkanten van het achterste gedeelte der burries aan de buitenzijde een houten balk geschroefd. De bak van de lange kar was afneembaar en in plaats daarvan werd voor het binnenhalen van de oogst het z.g. oogstgetuig geplaatst. Zodoende werd de laadruimte vergroot." [N 17, 15; N G, 51, 54a; A 42, 6a-b] I-13