e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoofdpijn hoofdpijn: a͂tpen (Mettekoven), heudpieyn (Ulbeek), heudpijn (Jesseren, ... ), heutpijn (Riksingen, ... ), heutpijən (Hoepertingen), hiedpein (Hasselt), hoeitpɛin (Heers, ... ), hoetpijn (Gutshoven), hoofdpijn (Wellen), huetpijn (Sint-Truiden), huidjpien (Roggel), huidpijn (Hoepertingen, ... ), huitpien (Stramproy), huuətpijən (Nieuwerkerken), höitpeen (Gelinden), høitpijn (Diepenbeek), høy(3)tpain (Groot-Loon), høͅYtpain (Borgloon), həitpēͅin (Diepenbeek), y(3)̄tpein (Sint-Truiden), Meer plat of dialectisch.  heutpijn (Rijkhoven), Oudere generatie.  hoei̯tpien (Wessem), Vroeger.  høtpɛin (Engelmanshoven), koppijn: keͅpen (Zonhoven), koapieng (Mechelen), kop-pijn (Borlo), kop-pīēn (Beegden), kopajn (Paal), kope.in (Maaseik), kopein (Bilzen, ... ), kopēͅin (Beverlo, ... ), kopi.n (Bocholt, ... ), kopien (Maaseik, ... ), kopieŋ (Eys), kopijn (Bree, ... ), kopin (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), kopiŋ (Eynatten, ... ), kopīēn (Hout-Blerick, ... ), kopīn (Kinrooi, ... ), koppaaijn (Bilzen), koppaain (Berg, ... ), koppain (Mal, ... ), koppajn (s-Herenelderen), koppeen (Groot-Gelmen, ... ), koppeijn (Maastricht, ... ), koppein (Hasselt, ... ), koppeinn (Berg-en-Terblijt), koppejjen (Alken), koppēͅgn (Neerpelt), koppēͅn (Herk-de-Stad, ... ), koppi.n (Vucht), koppieen (Schinveld), koppien (America, ... ), koppieng (Achel, ... ), koppieŋ (Berg-en-Terblijt, ... ), koppiiin (Linne), koppijen (Zonhoven), koppijn (Alken, ... ), koppijne (Lommel), koppijng (Overpelt), koppin (Amby, ... ), kopping (Gulpen, ... ), koppiën (Baarlo, ... ), koppīēn (Helden/Everlo, ... ), koppīēng (Vaals), koppīn (Maaseik), koppèn (Hasselt), koppène (Hasselt), koppèng (Gronsveld), koppîn (Bree), koppɛin (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), koppɛjn (Leopoldsburg), kopɛ.in (Overpelt), kopɛ.n (Leopoldsburg), kopɛin (Heers, ... ), kŏppien (Heijen), kŏppīn (Pey), koͅp.īn (Eupen), koͅpeͅjn (Houthalen), koͅpijn (Zolder), koͅpin (Opoeteren), koͅpiən (Bree), koͅppijn (Diepenbeek, ... ), koͅpäin (Zonhoven), kupe.n (Kermt), kupiŋ (Maaseik), kupɛin (Kanne), Nu.  kopɛin (Engelmanshoven), Soms ook zoetspien.  koppien (Gerdingen), kopzeer: kop-zieeër (Ulestraten), mijn kal doet zeer: mɛnə kai du ziər (Tessenderlo), pijn als eug?ne: pein als Eugène (Hasselt), pijn in de knots: pien in de knutsj (Ulestraten), pien in der knötsj (Klimmen), pijn in de kop: pijn in de kop (Wellen), pɛjn inneͅ kop (Leopoldsburg), pijn in zijn hoofd: pijn in mijn huid (Wellen), pijn ən mən huit (Hoepertingen), pijn in zijn kop: peen in m`ne kop (Groot-Gelmen), pien in miene kop (Sint-Huibrechts-Lille), pijn i menne kop (Beringen), pijn in menne kop (Ulbeek), pijn in mène kop (Borgloon), pè-n èn mène kop (Wellen), pijn zijn hoofd: pijmən huuət (Mielen-boven-Aalst), pijn m`n heut (Ulbeek), pijn m`n huut (Jeuk), pijn men huet (Nieuwerkerken), pijn mijn huuət (Runkelen), pijn zijn kop: pain mənə kop (Zepperen), pijn m`ne kop (Velm), pijn mene kop (Hoepertingen, ... ), pijn menne kop (Muizen, ... ), pijn mijne kop (Gorsem), pijn mène kop (Gingelom), pijn mənne kop (Montenaken), pɛ:n mənə kop (Sint-Truiden) hoofdpijn [DC 27 (1955)], [ZND 34 (1940)], [ZND m] || Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)], [ZND m] III-1-2
hoofdplaat aanlage: ānlōx (Gingelom), ānlǭx, anlǭx (Hasselt), ǫnlōgǝ (Borgloon  [(aan de zool van een wentelploeg)]  ), ǭ.nlōgǝ (Kerniel  [(aan de zool van een wentelploeg)]  ), ǭnlu̯ogǝ (Val-Meer  [(aan de zool van een wentelploeg)]  ), het is niet duidelijk of de volgende opgaven enkelvoud of meervoud zijn  ǭnlǭgǝ (Gingelom), beleggen: bǝlęqǝ (Vucht), drekplaat: drɛkplāt (Bleijerheide, ... ), hakplaat: hakplāt (Baarlo, ... ), hoofdplaat: (h)ø̜i̯̯tplǭt (Tongeren), ijzeren band: īzǝrǝn˱ bãnt (Aijen), ijzeren lat: ē̜zǝrǝ lat (Tessenderlo), ijzeren plaat: ē̜zǝrǝ plō ̞t (Paal), ē̜zǝrǝ plǭt (Koersel), inlage: e.nlu̯ǫf (Tongeren), kopplaat: kǫpplǭ.t (Genk, ... ), lijst: lī.s (Swalmen), lits: etš (Sittard), pandoek: pandu ̞k (Overpelt  [(ijzeren plaat van de schalm)]  ), plaat: plā.t (Boukoul, ... ), plǫǝt (Achel), plǭt (Oost-Maarland, ... ), ploegschijf: pluxsxīi̯f (Achel), schijf: sxę̄f (Leopoldsburg), schuifplaat: šȳfplāt (Klimmen), schutplaat: šø̜tplǭǝt (Rijckholt), schuurbalk: sxūǝrbalǝk (Achel), schuurder: šōrdǝr (Maasmechelen), schuurplaat: sxōrplāt (Hushoven), sxūrplǫu̯ǝt (Lommel), sxūrplǭt (Gennep, ... ), sxūǝrplǫǝt (Zonhoven), sxȳrplǭǝt (Halen), šūrplǭt (Tongeren), šōrplāt (Bocholt, ... ), šūrplāt (Beek, ... ), slek: slɛk (Lottum, ... ), šlɛk (Herten), slofijzer: slof˱īzǝr (Velden), slofplaat: slufplāt (Haelen), strijkbord: strī.k˱bǫrt (Neerpelt), strijker: štrī.kǝr (Mechelen), strijkplaat: štrīxplā.t (Simpelveld), štrī.kplā.t (Brunssum, ... ), strijkschaar: strīkšār (Sint Pieter), tegenzool: tēgǝ(n)zōǝl (Hamont), versplaat: vēšplāt (Oirsbeek), vɛrsplǭǝt (Neerpelt), voorbreker: vǭrbrē ̝ǝkǝr (Cadier), voorplaat: vūǝrplāt (Nieuwenhagen), zijplaat: z ̇īplāt (Kinrooi, ... ), zei̯plāt (Meeswijk), zē̜i̯plǭǝt (Opheers), zęi̯plǭt (Kanne, ... ), zijslek: zislɛk (Neeritter), zool: zō ̞.l (Panningen), zoolijzer: zō̜līzǝr (Neer) De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen. I-1
hoofdraai hoofdraai: hoofdraai (Meterik), hōfrāj (Meijel, ... ), hoofdwaterlossing: hoofdwaterlossing (Ospel) Een tamelijk brede greppel die in het eerste jaar van steken slechts enige steken diepte verkrijgt. Later wordt ze verder uitgegraven. Ze verkrijgt vijf maal de lengte die men ieder jaar aan het te graven kanaal geeft. In de hoofdraai komen de raaien uit. [II, 18b] II-4
hoofdsponde grote kop: grǫwtǝ kǫp (Bilzen), kop: kǫp (Maastricht), kopplank: kǫpplaŋk (Posterholt), kopstuk: kǫpstø̜k (Maastricht), kǫpstęk (As) De, al dan niet verwijderbare, plank aan het hoofeinde van een bed. [N 56, 178b] II-12
hoofdsteengang hauptsquerslag: hǫwpskwę̄ršlāx (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), hoofdsteengang: hǫwfštęjngaŋk (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De belangrijkste steengang van een verdieping. De hoofdsteengang verbindt in de meeste gevallen de steengalerij met de laadplaats. [N 95, 180; monogr.] II-5
hoofdstel gareel: gǝriǝl (Kerkhoven), gǝrēi̯l (Borgloon), halchster: hɛlǝxstǝr (Achel), halchter: hęlǝxtǝr (Oostham), hɛlǝxtǝr (Boukoul, ... ), halfter: hɛlǝftǝr (Sevenum), halster: alstǝr (Kessenich), halstǝr (Heerlen, ... ), hālstǝr (Afferden, ... ), hęlstǝr (Rummen), hɛlstǝr (Baarlo, ... ), ɛlstǝr (Maasmechelen, ... ), halter: haltǝr (Mechelen, ... ), hāltjǝr (Berg, ... ), hoofdsel: høtsǝl (America, ... ), høtsǝlǝ (Schimmert), høtšǝl (Heerlen, ... ), høtšǝlǝ (Buchten), hø̜i̯tsǝl (Beesel, ... ), hø̜i̯tšǝl (Borgharen), hø̜tsǝl (Baexem, ... ), hø̜tšǝl (Broeksittard, ... ), hø̜tšǝlǝ (Born, ... ), ø̜tsǝl (Kessenich, ... ), ø̜tšǝl (Leut), ø̜tšǝlǝ (Eisden, ... ), ętsǝl (Bilzen), %%meervoud%%  hø̜tsǝlǝn (Elen), karhoofdsel: kɛrhø̜tsǝl (Molenbeersel), kophalster: kǫphęlstǝr (Neerpelt), kopleer: kǫ.plē̜r (Neerpelt), kǫplē̜r (Achel, ... ), kopsel: kø̜psǝl (Gennep, ... ), kopstel: kǫpštɛl (Schaesberg, ... ), kopstrik: kopstrek (Maasbracht), kopstuk: kopstuk (Heel), kopstøk (Meijel, ... ), kopstø̜k (Lanaken, ... ), kopstęk (Ellikom, ... ), kopštø̜k (Haelen, ... ), kǫ.pstęk (Martenslinde), kǫpstøk (Achel, ... ), kǫpstø̜k (Alken, ... ), kǫpstęk (As, ... ), kǫpštøk (Bleijerheide, ... ), kǫpštø̜k (Boukoul, ... ), koptoom: koptō.m (Hees  [(ouder dan kopst@k)]  , ... ), kǫptō.m (Eigenbilzen, ... ), lappenhoofdsel: lapǝhø̜tsǝl (Eind), loesjen: lušǝ (Bocholtz, ... ), lūšǝ (Mechelen), loesjenhoofdsel: lušǝhøtsǝl (Heerlerheide), rijtrens: ritrɛns (Panningen  [(hoofdstel zonder neusriem)]  ), toom: tuǝm (Aalst, ... ), tuǫ.m (Lauw), tō.m (Berg  [(jonger dan k#pst[k)]  , ... ), tōm (Oost-Maarland), tōu̯.m (Diets-Heur), tōu̯m (Zepperen), tūm (Boekhout, ... ), tūǝm (Binderveld), tǫm (Mechelen-Bovelingen, ... ), tǫu̯.m (Koninksem), tǫu̯m (Berlingen, ... ), tǭm (Gronsveld, ... ), trens: tre.ns (Mopertingen  [(zonder oogkleppen of neusriem)]  ), trē̜.ns (Vliermaal), trɛ.ns (Eben-Emael  [(bij rijpaard)]  , ... ), trɛns (Oost-Maarland  [(bij rijpaard)]  ), trɛ̄ns (Margraten), vaarhalster: vā.rhɛlstǝr (Gruitrode, ... ) Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.] I-10
hoofdstroom hauptsloftstroom: hǫwpslufštrǫwm (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]), hauptsstroom: hōpsštrō.m (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), hoofdstroom: hōfštrǫwm (Buchten  [(Maurits)]   [Maurits]), hǫwfstrǫwm (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), intrekkende: entrɛkǝndǝ (Chevremont  [(Julia)]   [Winterslag, Waterschei]), locht: lox (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Domaniale]), lochtstroom: loxštrōm (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), lofthoofdstroom: lofhǫwfštrǫwm (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Domaniale]), loftstroom: lufštrōm (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Laura, Julia]  [Julia]), lufštrǫwm (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Eisden]), lucht in de chassage: lucht in de chassage (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Wilhelmina]), luchtstroom: luchtstroom (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), trek: tręk (Lutterade  [(Maurits)]   [Julia]), wetter: wętǝr (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Maurits]), wɛtǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Willem-Sophia]  [Domaniale]) Bij een zeer uitgestrekte mijn is het onmogelijk om met één luchtstroom alle werkpunten te ventileren. De af te leggen weg van deze stroom zou te lang en de luchtsnelheid te groot worden. Ook zou men dan wel veel maar niet overal verse lucht krijgen (Driessen pag. 45). Om deze nadelen te vermijden verdeelt men de intrekkende stroom in verschillende hoofdstromen en deze weer in deelstromen. [N 95, 212] II-5
hoofdtooi van communiemeisjes communicantenkroontje: kŏmynəkantə kry(3)̄nkə (Sint-Truiden), communiekapje: kemŭnekepke (Jabeek), communiekransje: communekrenske (Grathem), kemuniekrenske (Geulle), communiesluier: cemuniesluier (Schimmert), communiesluier (Stein), communiesluujjer (Horst), kemuunie-sjluier (Tegelen), kemuunie-sjluijer (Klimmen), kommuniesluier (Oost-Maarland), communievoile (<fr.): communievoile (Weert), kemunevoil (Ulestraten), kemuune-vaol (Klimmen), kommunevoal (Hoensbroek), kommunievoile (Oost-Maarland), koͅmĭnžəvwal (Hasselt), koͅmy(3)̄nivuōəl (Riksingen), koͅmønīvōəl (Borlo), communievoiletje (<fr.): koͅmynivwalkə (Herk-de-Stad), hul: höl (Einighausen), höll (Klimmen), həl (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), (vr.), [sic]  əl (Boorsem), kommunionsluier: NB aakôôme: 1e H.Kommunie doen.  kommuunioonsjlūījer (Mechelen), kransje: krenske (Ell, ... ), kränsje (Kerkrade), krènske (Caberg), kransje met een sluier: krenske met `n schluier (Hoensbroek), kroontje: krinkə (Bree), kriŋkə eͅn vwal (Hasselt), kroͅjnkə (Halen), kroͅntšə (Achel), krunkə (Beringen, ... ), kruunsje (Maastricht), kruuntsje (Eijsden), kry(3)̄nkə (Rotem), kry(3)̄nšə (Maaseik), krynkə (Zelem), kryŋkə (Boekt/Heikant, ... ), kryənkə (Brustem), krönke (Roermond), krønšə (Grote-Spouwen), krøͅnkə (Beverlo), kroontje met sluier: krêûnke mit sjluier (Schinveld), kroontjessleep: kreuënkessjleip (Munstergeleen), kroontjesvoile (<fr.): kry(3)̄nkəsvōəl (Borlo), paasvoile (<fr.): poͅ.švwoͅil (Millen), poͅsvuōəl (Riksingen), sleepje: sle:jpkə (Opheers), sle`pkə (Velm), sluier: schleujer (Mechelen), sjlei-er (Bleijerheide), sjleier (Kerkrade), sjluier (Baarlo, ... ), sjluijer (Hoensbroek), sle.ər (Genk), sluier (Meijel, ... ), sluier(ke) (Weert, ... ), sluijer (Wijk), sluujer (Blerick), informant: wordt niet meer gedragen  sluijer (Maasbracht), sluier met kroontje: sluier met kruunsje (Maastricht), sluier met kruuntsje (Maastricht), sluiertje: sjluierke (Hoensbroek), sjluijerke (Beek, ... ), sleurke (Urmond), voile (fr.): faol (Roermond), fūəl (Leopoldsburg), fâêl (Hout-Blerick), kriŋkə eͅn vwal (Hasselt), va:wəl (Paal), vajl (Borgharen), val(kə) (Bocholt), vaol (Herten (bij Roermond)), vaəl (Velm), vāōl (Sittard), vo:əl (Wintershoven), voal (Bree, ... ), voeol (Neeritter), voeël (Eksel), voile (Mheer), vooil (Chèvremont), vōəl (Borgloon, ... ), vōͅl (Hasselt), vu(wə)l (Spalbeek), vualə (Lommel), vuoil (Tongeren), vuol (Hoeselt), vuoͅil (Tongeren), vuwəl (Halen, ... ), vuəjl (Tessenderlo), vuəl (Kwaadmechelen, ... ), vūl (Lanklaar), vūəl (Halen), vŭəwəl (Donk (bij Herk-de-Stad)), vwal (Eijsden, ... ), vwalə (Hechtel), vwaəl (Beringen), vwāl (Beringen, ... ), vwul (Eisden), vóól (Amstenrade), vôêl (Panningen), vøl`jə (Kwaadmechelen), ook voor bruiden  vaol (Sittard), Opgave: Onbekend / of [vwal].  vwal (Lommel), Voile.  vwal (Tongeren), voile (fr.) bet een kroontje: voͅl beͅ ə krøͅyŋkə (Borgloon), voile (fr.) met een kroontje: vuəl} mee ə [krunkə (Beverlo), voile (fr.) met kransje: vwal meͅt krēͅnšə (Eigenbilzen), voile (fr.) met kransjes: vyəl + kreͅnskəs (Opglabbeek), voile (fr.) met kroontje: vōəl met krunkə (Kermt), voiletje (<fr.): fäölke (Roermond), voileke (Lummen), vuulke (Aldeneik, ... ), vy(3)̄lkə (Maaseik), vèùlke (Haelen), vöölke (Sittard), witte sluier met een kroontje: witte sluier mit en kröntje (Oirlo), witte sluier met kroontje: wīēse schluijer mit kruuntje (Bocholtz), witte voile (fr.): (witte) voile (Schimmert), witə vuəl (Vliermaal), witte voile (fr.) met een kroontje: witə vwal met ə krywənšə (Teuven) Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)] III-3-3
hoofdvaart hoofdvaart: hoofdvaart (Ospel), hoofdvaartje: hø̜jtvartjǝ (Ospel), hōfvartjǝ (Meijel), turfkanalen: tø̜rǝfkanālǝ (Griendtsveen), vast kanaal: vāst kanāl (Meijel), veenkanaal: veenkanaal (Griendtsveen) Een groot, vast kanaal voor de turfafvoer. In de Peel zijn het Deurnes kanaal en de Helenavaart hoofdkanalen. [11, 19a] II-4
hoofdwijk hoofdvaartje: hōftvartjǝ (Ospel), hoofdwijk: hōfwik (Griendtsveen, ... ) Smal kanaal waarop de wijken loodrecht staan. Het dient voor turfafvoer en is tevens afwateringskanaal van de wijken en raaien. [II, 18] II-4