e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
architraaf architraaf: arxitrāf (Ottersum), aršitrāf (Posterholt, ... ), bekleding: bǝklējeŋ (Bilzen), bekledung: bǝklęjduŋ (Bleijerheide), betimmering: bǝtemǝreŋ (Ottersum), binnenbekleedsels: benǝbǝklɛtsǝls (Tessenderlo), chambranle: šabraŋ (Achel, ... ), šambr ̇āl (s-Gravenvoeren  [(meervoud: šambr ̇ālǝ)]  , ... ), šambraŋ (Echt, ... ), šambráŋ (Hasselt), šambrāl (Valkenburg), šavráŋ (Hasselt), šxabráŋ (Zonhoven), šábráŋ (Tongeren), šābraŋ (Sittard  [(meervoud: šābraŋǝ)]  , ... ), šǝbraŋ (Genk, ... ), šǝbráŋ (Tongeren  [(zelden)]  ), šǝmbraŋ (Gronsveld), šǝvraŋ (Zonhoven), deurlijst: dø̄rlajs (Tongeren) Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.] II-9
architraafspijker achttiener: axtēnǝr (Stein), architraafnagel: aršitrāfnāgǝl (Stein), chambranle-nagel: šambraŋnǭgǝl (Wellen), šambrãntnǭgǝl (Tessenderlo), šābraŋnāgǝl (Stein), šǝbraŋnāgǝl (Mechelen, ... ), šǝbraŋnǭgǝl (Bilzen), šǝvraŋnāgǝl (Herten  [(meervoud: šǝvraŋnē̜gǝl)]  ), lijstennagel: līstǝnāl (Bleijerheide), steeknagel: stē̜knāgǝl (Venlo  [(meervoud: stē̜knē̜gǝl)]  ), štē̜knāgǝl (Posterholt  [(meervoud: stē̜knē̜gǝl)]  ) Spijker met verloren kop waarmee de omlijsting van een deur- of raamkozijn wordt vastgezet. Zie ook het lemma ɛarchitraafɛ in wld II.9, pag. 116. Volgens de respondenten uit Stein (Q 15), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 18/14; ze waren dan dus 1.5 duim (3.5 tot 4 cm) lang.' [N 54, 16c] II-12
arduin, hardsteen ardenner steen: ardennersteen (Sittard), arduin: arduin (Bree, ... ), arduun (Thorn), ardøͅn (Kwaadmechelen), àrduin (As, ... ), blauwe hardsteen: blauwe hardsjtee (Waubach), blauwe steen: blao sjtee (Epen), blaowe stin (Jeuk), blau schtee (Vaals), blauw sjtee (Kerkrade), blauw steen (Sittard), blauwe sjtee (Hoensbroek, ... ), blauwe sjtein (Beek, ... ), blauwe stee (Eys, ... ), blauwe steen (Gulpen), blauwe stein (Caberg, ... ), blauwe-sté (Noorbeek, ... ), blauwsjtēē (Simpelveld), blauwə sjteen (Doenrade), blauwə stein (Wijnandsrade), blauwə stéén (Maastricht), blawwe sjtein (Klimmen), blawwe-sjtein (Klimmen), blouwe stein (Heer, ... ), blowwe sjteen (Mheer), blowwə stein (Maastricht), bloûwe sjtèin (Gronsveld), bloͅuwə stɛ̄ (Teuven), blàwə stéjn (Meeuwen), bláwwe schtein (Amby), blòwwə sjtee (Heerlen), blòwə sjtéjn (Schimmert), blôë steen (Hoeselt), (hievan woorte vreugen de vinsterlateien gemaak).  blauwe sjtein (Lutterade), m.  bloͅu̯ə štē (Eys, ... ), blauwemse steen: (dit woord heb ik maar 1 keer gehoord).  blauweimse stein (Caberg), duppel: duppel (Vlodrop), graniet: grániet (Venlo), granietsteen: granietschteng (Ingber), harde blauwe steen: harde blauwe stein (Venlo), hardsteen: d⁄n hárdstieën (Venray), haardstein (Tungelroy, ... ), hard sjtein (Schimmert), hard stein (Born), hardschtēīn (Schimmert), hardsjtein (Posterholt, ... ), hardsteen (Gulpen, ... ), hardstein (Buchten, ... ), hardstieën (Meerlo, ... ), hardstiën (Oirlo), hartsjtein (Horn), hartstein (Itteren, ... ), hartstiën (Meijel), hartstîen (Meijel), herdsjtein (Schinnen), hertsjtein (Swalmen), hàrt stein (Venlo), hàrtsjteen (Amstenrade), hàrtsjtēēn (Heel), hàrtstein (Venlo), hàrtstéén (Maastricht), hárdsteen (Gennep), háárdstein (Weert), hârt stieên (Venray), helle steen: helle sjtein (Herten (bij Roermond)), hĕlle stáĭ (Ingber), helsteen: helstein (Pey, ... ), kalksteen: kalk schtee (Waubach), kalk stein (Ell), kalksteĕ (Heerlerbaan/Kaumer), kooksjtein (Vlodrop), koenrader steen: kunradersteê (Heerlerbaan/Kaumer), kündu sjtein (Wijlre), maansteen: moandschteen (Merkelbeek), naamse steen: aemse sjtein (Guttecoven), aemsj (Grevenbicht/Papenhoven), eemse stein (Pey), eemsje sjtein (Sittard), naamse sjtein (Beek), Naamse sjtein (Geulle, ... ), naamse sjtein (Roermond), Naamse sjtēin (Swalmen), naamse stein (Boekend, ... ), Naamse stjein (Nunhem), naemse stein (Montfort), naomse stein (Maastricht), naomse-stien (Maastricht), neemse steen (Stein), noamsə sjtijn (Nieuwstadt), Nèèmsə stèjn (Hunsel), èèms (Vlijtingen), (komt van Namen in België: Naamse steen).  aemse stēīn (Echt/Gebroek), (Naamse steen?).  éémsə stéjn (Meeuwen), (Ned.: Naamse steen = steen uit Namen).  ae.mse stein (Montfort), (uit Namen).  noamse stein (Maastricht), (waarschijnlijk afgeleid van Naamse = van Namen (gebied of plaats in Ardennen).  nèmse stein (Montfort), namuurse steen: (blauwe kleur).  Namuurse steen (Sittard), natuursteen: nateurstein (Venlo), natòer sjtéé (Simpelveld), stoepsteen: sjtoep sjtein (Schinnen) hardsteen [ZND m] || hardsteen, harde, meest blauwgrijze kalksteen, gebruikt voor stolpen, hoekstenen enz [arduin] [N 81 (1980)] III-4-4
are, maat van 100 m2 are: a.r (Meeuwen), aar (As, ... ), aare (Maastricht, ... ), aaroͅ (Gennep), aarə (Hulsberg), are (Born, ... ), āār (Beesel, ... ), ār (Houthalen), ein aar (Bree), ein āār (Thorn), n are (Montfort), ààr (Heerlen, ... ), áár (Doenrade, ... ), áárə (Guttecoven, ... ), òər (Heerlen), ⁄n aar (Doenrade, ... ), (op sommige plaatsen was het 5 a).  aar (Jeuk), = ± 100 m2.  are (Hoensbroek), v.  ‧ār (Eys), are land: aar land (Susteren), grote roede: roede (Meijel), ⁄n (groeëte) rów (Klimmen), hectare: hectaere (Hoensbroek), meter: maeter (Roermond), morgen: = 10 roei.  1 mērrege (Meerlo), roede: nrooj (Maasbree), roei (Blitterswijck, ... ), roej (Venray), rooi (Sevenum), rooij (Sevenum), rooj (Maasbree, ... ), roí (Diepenbeek), ⁄n rooi (Blerick), (± 400 m2  rooj (Gronsveld), = 100 m2  roei (Tienray) de maat die een oppervlakte aangeeft van 1 are [N 91 (1982)] || de maat die een oppervlakte aangeeft van 100 vierkante meter [are] [N 91 (1982)] || roede (oppervlaktemaat, 100 m2) III-4-4
aren lezen aren: uǝrǝ (Heusden), aren lezen: ǫrǝ lęzǝ (Mopertingen), ǫrǝ lɛzǝ (Neerpelt), ǫǝrǝ lēzǝ (Kortessem), ǭrǝ lēi̯zǝ (Bree), ǭrǝ lēzǝ (Leopoldsburg, ... ), ǭrǝ lē̜zǝ (Milsbeek, ... ), ǭrǝ lɛzǝ (Afferden, ... ), ǭrǝ lɛ̄zǝ (Merselo), ǭrǝn līǝzǝ (Heusden), aren nalezen: ǭrǝ nǭlēzǝ (Neerpelt), aren oogsten: ǭrǝ uxstǝ (Koersel), aren rapen: ō.rǝ rā.pǝ (Houthalen, ... ), ōǝrǝ rā.pǝ (Eksel, ... ), ǫrǝ rā.pǝ (Beek, ... ), ǫrǝ rāpǝ (As, ... ), ǫǝrǝ rǭpǝ (Lommel, ... ), ǭi̯ǝrǝ rā.pǝ (Eisden), ǭrǝ rā.pǝ (Achel, ... ), ǭrǝ rāpǝ (Blerick, ... ), ǭrǝ rǭpǝ (Berverlo, ... ), ǭǝrǝ rā.pǝ (Beringen, ... ), ˙ōrǝ rǭ.pǝ (Genk, ... ), aren zoeken: ɛ̄.rǝ zø̄kǝ (Raeren), aren zomeren: ǭrǝ zø̄ǝmǝrǝ (Dieteren), de oogst doen: dǝn ust dun (Herk-de-Stad), keveren: kēǝvǝrǝ (Maasniel), koren rapen: kō.rǝ rā.pǝ (Beringen, ... ), kōrǝ rāpǝ (Maasmechelen), kōrǝ rǭpǝ (Berverlo, ... ), kǭǝrǝ rǭpǝ (Kwaadmechelen), lezen: lęzǝ (Middelaar), nalezen: nalęi̯zǝn (Lommel), narapen: nǭrǭpǝ (Kaulille), oogsten: ostǝ (Berlingen, ... ), osǝ (Bommershoven, ... ), oǝstǝ (Borgloon), ustǝ(n) (Berverlo  [(vroeger)]  , ... ), uxstǝ (Genk), uǝstǝ (Donk, ... ), øxstǝn (Kwaadmechelen, ... ), ø̄sǝn (K314p  [Kwaadmechelen]  ), ø̜stǝ (Tessenderlo), ō.xstǝ (Munsterbilzen, ... ), ōstǝ (Berg, ... ), ōsǝ(n) (Hoeselt, ... ), ōxstǝn (Engelmanshoven), ōzǝ (Lauw), ōǝstǝ (Wellen), ū.xstǝ (Zonhoven), ūstǝ(n) (Aalst, ... ), ūxstǝ (Beringen, ... ), ūštǝ (Zonhoven), ūǝstǝ (Aalst, ... ), űstǝ (Berbroek, ... ), ǫ.stǝ(n) (Diepenbeek, ... ), ǫi̯stǝ (Hechtel, ... ), ǫsǝn (Gors-Opleeuw, ... ), ǫu̯stǝ (Boorsem, ... ), ǫu̯xstǝ (Berg, ... ), ǫxstǝ(n) (Gingelom, ... ), ǫűstǝ (Alken, ... ), ǭstǝ (Beverst, ... ), opperen: ǫpǝrǝ (Beringen), oprapen: ǫp˱rāfǝ (Raeren), ǫp˱rāpǝ (Lommel, ... ), ǫp˱rǭpǝ (Gelieren Bret, ... ), spieren oogsten: spē.rǝ ǫűstǝ (Opoeteren), spieren rapen: spē.rǝ rā.pǝ (As, ... ), spęrǝ rā.pǝ (Dorne), spīrǝ rā.pǝ (Hamont, ... ), spiertjes rapen: spe.rkǝs rā.pǝ (Neerpelt), spirkǝs rā.pǝ (Helchteren), spē.rkǝs rā.pǝ (Ellikom, ... ), spī.rkǝs rā.pǝ (Peer), zomeren: sø̄mǝrǝ (Grathem, ... ), sø̜mǝrǝ (Buggenum, ... ), sōmǝrǝ (Roosteren), zyǝmǝrǝ (Bleijerheide, ... ), zȳmǝrǝ (Bocholtz, ... ), zømǝrǝ (Maasmechelen, ... ), zø̄mǝrǝ (America, ... ), zø̄ǝmǝrǝ (Gulpen, ... ), zø̜̄mǝrǝ (Baexem, ... ), zø̜mǝrǝ (Echt, ... ) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4
arend van de zeis ang: ãŋ ('S-Herenelderen, ... ), hãŋ (Baexem, ... ), nãŋ (Bocholt, ... ), %%de volgende twee vormen hebben een aangehecht lidwoord%%  dãŋ ('S-Herenelderen, ... ), angel: ãŋǝl (Gelinden, ... ), dobbelang: dǫbǝlãŋ (Jeuk  [(met twee gaatjes in de steel)]  ), haak: gu̯ǫi̯k (Mal), huǝk (Zolder), hāk (Koersel, ... ), hōǝk (Beverst, ... ), hǭk (Blerick, ... ), hǭǝk (Borgloon, ... ), wǫk (Martenslinde), ǭ.k (Stokkem), haakje: hø̜kskǝ (Peij), ham: hãm (America, ... ), hęm (Tegelen), huis: hū.s (Hamont  [(klein model)]  , ... ), kennef: kennef (Well), kruk: krek (Schulen, ... ), mej: māi̯ (Valkenburg), nak: nák (Neerharen, ... ), pin: pen (Eygelshoven, ... ), pēn (Gronsveld), pęn (Borgloon, ... ), pīn (Hoensbroek), staart: start (Maaseik, ... ), stat (Beverst, ... ), stārt (Kiewit), štart (Klimmen), staartje: stɛtšǝ (Binderveld), tap: tap (Nuth), zeissel: zɛsǝl (Houthem) Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.] I-3
arend van een vijl ang: (Heijen), angel: aŋǝl (Helden, ... ), arend: ārǝnt (Kerkrade, ... ), hechtstaart: hextštɛrt (Herten), heftsteel: hɛfštīl (Wijnandsrade), kolf: kǫlǝf (Helden, ... ), pin: pen (Swalmen, ... ), spits: spets (Siebengewald), staart: start (Zutendaal), stat (Bevingen, ... ), stɛrt (Neeritter, ... ), štart (Klimmen), štats (Spekholzerheide), steel: stē̜l (Jeuk), stift: steft (Neeritter), štef (Simpelveld), stutz/stots: štuts (Klimmen), vijlang: vīlhaŋ (Montfort), vijlenspits: vilǝšpets (Simpelveld), vīlǝšpets (Reuver), vijlenstaart: vęjlǝstat (Eigenbilzen) Het spits uitlopende deel van de vijl dat in het handvat wordt gestoken. Zie ook het lemma "vijlhandvat". Zie ook afb. 97. [N 33, 104; N 33, 203] II-11
arm arm: arm (Gennep, ... ), erm (Maasbree), ārm (Meijel), ɛ.rǝm (Aldeneik, ... ), ɛrm (Maxet, ... ), ɛrǝm (Diepenbeek, ... ), baar: bār (Jeuk), balk: balk (Neeritter), blok: blǫk (Meijel), goed: gō.t (Maastricht), kluwstek: kluwstɛk (Ell), leertje: lęrǝkǝ (Ottersum), pin: pen (Hoensbroek), ragebol: rāgǝbōl (Weert), spil voor de vlaskop: spīǝl vør dǝ vlaskop (Sevenum), spoel: špōl (Susteren), toren: tōrǝ (Ulestraten), twijnder: twjāndǝr (Stevoort), vlaskop: vlaskop (Helden), wolpin: wolpin (Schimmert), wolvoet: wolvō.t (Waubach) niet hebben waaraan men grote behoefte heeft, ontberen [derven] [N 89 (1982)] || Onderdeel van het spinnewiel, een horizontaal latje met het spinrokkengat waarin een verticale lat, het spinrokken, steekt met vlas of wol. Volgens de informant van K 353 ontbreekt dit onderdeel heel waarschijnlijk in zijn of haar regio, omdat de spinner/spinster de prop ongesponnen wol op de schoot legt. Volgens de informant van L 291 is de vlaskop een kegelvormige rol van grauwe turf, opgesloten tussen houten schijven. Hierover is een kapmanteltje van blauw linnen geplaatst waaromheen het vlas of de wol zit. [N 34, B5] || Zie de toelichting bij het lemma ɛarm liggenɛ.' [N O, 34j; Vds 193; Jan 198; Coe 169] II-3, II-7, III-3-1
arm liggen (de steen) is arm: es˱ ārǝm (Meijel), es˱ ɛrǝm (Leunen, ... ), (de steen) is ongelijk: is ongǝlik (Kaulille), (de steen) is te arm: es tǝ ɛrǝm (Voerendaal), (de steen) ligt arm: lek ɛrǝm (Herten, ... ), lext ɛrǝm (Tessenderlo), lit ɛrǝm (Mechelen), (de steen) ligt onder de rij: (de steen) ligt onder de rij (Paal), le ǫndǝr dǝ ręj (Meijel), lixt ǫnǝr ǝ raj (Lummen) Gezegd van een molensteen wanneer bij controle de rij alleen op de buitenbaan, de zgn. maalbaan, draagt. [N O, 34j] II-3
arm schaven afschaven: āfšāvǝ (Herten), ǭfšǭvǝ (Bilzen), arm schaven: ɛrm šāvǝ (Heel, ... ), ɛrǝm sxāvǝ (Venlo), ɛrǝm šāvǝ (Bleijerheide, ... ), ɛ̄rm sxāvǝ (Ottersum), ɛ̄rǝm sxāvǝ (Ottersum), bijschaven: bęjsxǭvǝ (Leopoldsburg), de stoottrede rond maken: dǝr štuǝstret roŋk māxǝ (Bleijerheide), dunder schaven: dendǝr šǭvǝ (Bilzen), lam schaven: lām šāvǝ (Posterholt), passend schaven: pasǝnt šāvǝ (Dilsen), schuin schaven: sxø̜̄n sxǭvǝ (Tessenderlo), schuins schaven: šø̜jns šāvǝ (Geulle) De stootborden aan de bovenkant, dus aan de zijde waar zij de trede raken, een weinig rondschaven teneinde kraken tegen te gaan. [N 55, 111b] || Een deur langs de diktezijde schuin afschaven, opdat ze beter sluit in de sponning van het kozijn. [N 53, 104] II-12, II-9