e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baarmoeder van de koe baarmoeder: bārmudǝr (Diepenbeek, ... ), bārmui̯ǝr (Overpelt), bārmōdǝr (Baarlo, ... ), bārmūi̯ǝr (Beringen, ... ), bārmǫu̯ǝr (Sittard), būrmūǝdǝr (Rapertingen), bǭrmōi̯ǝr (Hasselt), bǭrmǫi̯ǝr (Zichen-Zussen-Bolder), baarmoer: bārmōr (Dilsen, ... ), bārmūr (Boekt Heikant), bǭrmōr (Bree), bed: bēt (Eisden), bęt (Halen, ... ), bęǝt (Vliermaal), bɛt (Eygelshoven, ... ), draagmoeder: draxmyi̯ǝr (Hasselt), draxmōi̯ǝr (Opglabbeek), draagmoer: draxmōr (Bocholt, ... ), drāxmōr (Baarlo, ... ), drāxmōǝr (Lanklaar, ... ), drāxmūr (Overpelt), drāxmǭr (Boorsem, ... ), drǭxmōr (Oost-Maarland), draagster: drāxstǝr (Lommel), draagzak: drãxsak (Borgloon), drāgzak (Opglabbeek, ... ), drāxsak (Kinrooi), drāxzak (Neerpelt), drāǝgzak (Kermt), drǭgzak (Genk), drǭxzak (Tongeren), dracht: drax (Gronsveld, ... ), draxt (Achel, ... ), draŋt (Boshoven), drāx (Bocholtz, ... ), drāxt (Ospel, ... ), drǫx (Beverst, ... ), drǭx (Welten), kalverzak: kalvǝrzak (Milsbeek), lijf: lijf (Meeuwen), liǝf (Gruitrode), lē̜f (Romershoven), lē̜i̯f (Gelieren Bret), līǝf (Tungelroy), lɛf (Val-Meer), lijfmoeder: lɛfmōi̯ǝr (Opheers), matrice: matres (Hasselt, ... ), matris (Mal), matrīs (Ketsingen), matrɛs (Borlo), metris (Borgloon), mētri (Zolder), mǝtres (Donk, ... ), mǝtris (Stevoort, ... ), mǝtrøs (Herk-de-Stad), mǝtrīs (Ketsingen), moederbed: mudǝrbɛt (Leopoldsburg), mø̜i̯ǝrbɛt (Tessenderlo), moer: mōr (Geulle), zak: zak (Sint-Truiden, ... ) [N 3A, 48; A 48A, 47a] I-11
baars baars: baa.rs (Hasselt), baars (Achel, ... ), baasj (Heerlen, ... ), baers (Castenray), bars (Blerick, ... ), bārs (Meeswijk, ... ), boars (Genk), bōās (Hoeselt), bōͅrs (Zonhoven), boͅuəs (Lommel), bës (Gronsveld), bôors (Hoeselt), bôos (Tongeren, ... ), berp: bèrreb (Maastricht), bolbaars: kleine vari?teit, pos, Acerina cernua  bo.lbaa.rs (Hasselt), brasem: broasem (Bree), jood: joed (Genk), jud (Stokkem), kleine vari?teit, pos, Acerina cernua; cf. Maastr. juudsje  jeuəd (Hasselt), snoekbaars: snoekbars (Klimmen), snookbaars (Boekend), stekelbaars: sjtaekelbaars (Heel) baars || baars. Wat is de naam van de baars (percfa fluviatilis), een roofvis in onze rivieren, van ongever 30 ? 40 cm lang, met strepen op zijn rug en een sterk ontwikkelde rugvin? [N102 (1998)] || bolbaars (vis) || kleine baarsvis III-4-2
baarspel baar: baar (Sint-Truiden), baarspel: Men tracht een bepaald punt op het terrein van de tegenstrever te bereiken zonder door deze aangetikt te worden.  bàarspéel (Tongeren), Sub bare: Het speelveld is in twee delen verdeeld. In het midden staat iemand die eraan is. De spelers moeten nu trachten de andere kant te bereiken zonder aangetikt te worden.  baarspeel (Kortessem) Barespel. || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Overloopspel. III-3-2
baarspel add. baar, baar: Sub baar (I).  bār bār (Hamont) Uitroep in het baarspel: baar! baar! III-3-2
baarspelen baar: Haust (D.L.): djouwer as -. Het spel en daarmee de term is wschl. door de Wa. jongens, die in Kanne op school kwamen, binnengevoerd.  ba:r (Kanne), baarlopen: bā:rlō.pə (Gemmenich), baarspelen: Fr. barre, verg. jouer aux barres.  baar speule (Maastricht), Sub bare: Het speelveld is in twee delen verdeeld. In het midden staat iemand die eraan is. De spelers moeten nu trachten de andere kant te bereiken zonder aangetikt te worden.  baarspelen (Kortessem), baren: baare (Bocholt), baare () (Val-Meer), bare (Boorsem), (*) BAARE was het favoriete spel op de speelplaats van de jongensschool te Val-Meer. Het werd gespeeld door twee kampen, ieder aan één kant v.d. speelplaats opgesteld. Het kwam er op neer de andere kant te bereiken zonder gepakt te worden door de tegenpartij.  baare (Val-Meer), Baarspel: een bepaald loop- en vangspel.  bārə (Meeswijk), baren  baren (Hasselt), baren: twee groepen kinderen staan tegenover elkaar achter een getrokken lijn. Een groep moet trachten achter de andere lijn te geraken zonder dat hij aangetikt wordt.  baren (Hoepertingen), Bôrë dat wos ë spannënd kènnërspèlkë vruggër: t Baar-spel was een spannend kinderspel uit vroeger jaren.  bôre (Hoeselt), De baar = ijzeren staaf, al of niet aanwezig in of aan de muur waar de beginlijn was, is oorsprong van deze naam. Dáár was men aan.  baren (Geistingen), favoriete spelen in de lagere school op de speelplaats waren: vlaggen en baren ( soort aftikspellettjes)  baren (Rijkel), Fr. jeu de barres.  baren (Uikhoven), Het speelveld is in twee delen verdeeld. In het midden staat iemand die eraan is. De spelers moeten nu trachten de andere kant te bereiken zonder aangetikt te worden.  bare (Kortessem), Sub barre. Fr. jouer aux barres.  baren (Wellen), Sub barre: afl. baren.  ba:rə (Kanne), Sub keingerspeile.  baare (Sint-Truiden), Sub oetstaeke: Es wer gaon bare, mòtte weer iaes oetstaeke (gebeurde met de voeten).  bare (Echt/Gebroek), VD baar, baarspel en baar spelen (gew.), S. barrespelen, DC en T., deel I, p. 126 baarspelen;  baare (Zonhoven), Vertaald uit het Fr. jouer barres, overlopertje spelen.  baare (Zolder), Vgl. Fr. jeu de barre. Heel vroeger heette dit spel "gêltj tik"of "zeelke oet t vaageveur verlosse". De naam "baare"is waarschijnlijk overgenomen van de Belgische en Franse vluchtelingen die in de eerste wereldoorlog met de tram naar Weert kwamen en dit spel "jeu de barre"noemden. Het spel werd gespeeld op n veld van ongeveer 30 meter tussen twee naar sterkte en grootte ongeveer gelijke partijen. Op de "broêderschoeël"meestal op de speelplaats tijdens het speelkwartiertje. Op een afstand van ongeveer 15 meter aan weerszijden van een lijn (het vagevuur) werden twee meten getrokken, de aarde en de hemel. Achter deze twee meten trokken de beide partijen zich terug. Regel was dat er maar één speler in het veld mocht van iedere partij. De kunst was om achter de meet van de tegenpartij te komen zonder door n tegenspeler te worden aangtikt, want dan was je gevangen en moest je op de middelste lijn gaan staan. n Snelle jongen werd het eerst uitgestuurd om één van de tegenpartij uit te lokken. Vangen kon alleen de speler die het laatst was uitgekomen. De spelers probeerden hun verloren gevangenen te verlossen door hen aan te tikken, maar die waren pas echt vrij achter de eigen meet zonder onderweg te worden aangetikt. Winnaar was die partij, die na n bepaalde tijd, de meeste gevangenen had.  baare (Weert), Vgl. Fr. le jeu de barres.  bare (Bree), vgl. pag. 29: Fr. jeu de barre (soort krijgertje spelen).  baare (Sittard), Z.N. baarspel, S. barrespelen, DC & T., deel I, pag. 126 baar-spelen: van Fr. jouer aux barres overlopertje spelen.  bare (Hasselt), Zie: kénjersjpeele.  baare (Sittard), deraanbaren: traonbaor`n (Diepenbeek), loopbaren: Sub keingerspeile.  loeëpbaare (Sint-Truiden), verlossen: verlossen (Geistingen) *Baren: Het **baarspel spelen: een loop- en vangspel door twee groepen tussen twee **baren (strepen, getrokken als grenslijn). || [Jongensspel - overlopertje]: Overlopertje spelen. || [Soort krijgertje spelen]. || [Spel]. || Baar spelen: *Baren, een jongensspel, waarbij men rennend een bepaald punt op het terrein van de tegenpartij moest trachten te bereiken en dan weer naar zijn vertrekpunt moest hollen. || Baarloope: Nachlaufspiel. || Bar(e): baren, baar spelen. || Baren, overloop-spel. || Baren: Baarspel spelen. || Baren: spel voor jongens, fra. jouwer aux barres. || Barespel. || Een kinderspel waarbij moet getracht worden een baar (streep) te bereiken voordat een medespeler je kan aantikken. Een soort krijgertjesspel dat ook wel overlopertje spelen genoemd wordt. || Een soort van krijgertje spelen. || Fr. jeu de barre (soort krijgertje spelen). || Jongensspel, waarbij men, zonder aangetikt te worden, een bepaald punt in het kamp van de tegenpartij tracht te bereiken. || Kinderspel (baren). || Krijgertje spelen. || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || Loopspel: overlopertje spelen. || Overlopertje spelen, loop- en vangspel. || Soort verlossertik. || Spel waarbij de tegenstrever moet aangetikt worden voor hij de overkant bereikt. || Spel, Fr. jouer aux barres. || Spelers in twee kampen; men verlaat beurtelings het kamp tot een zeker punt en moet er ook terugkeren; de spelers die in tweede orde het kamp verlaten kunnen je dan aantikken. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)] || Zie baare [Spelers in twee kampen; men verlaat beurtelings het kamp tot een zeker punt en moet er ook terugkeren; de spelers die in tweede orde het kamp verlaten kunnen je dan aantikken]. III-3-2
baarspelen add. koninkje spelen: Sub koninkske, (2).  køineŋkskə spelen (Niel-bij-St.-Truiden), schimmeljagen: Het speelterrein neemt de ganse speelplaats in beslag (van de jongensschool in Eksel). Een drietal meters van de toiletten aan ene zijde en een drietal meters van de betonnen platen, aan de zijde van de Geerstraat zijn de beide kampen opgesteld, het kampgebied loopt tot in de helft van de speelplaats. Spel met minimum 10 tot 20 deelnemers. De spelers van kamp A moeten proberen over de meet van kamp B te geraken, en omgekeerd. De spelers zijn kwetsbaar in het vijandig kamp. Diegenen die aangetikt worden in het vijandig kamp worden gevangen genomen en geplaatst in een ring op een afstand van twee grote stappen vanaf de meet van de vijand. Lukt het een speler over de meet van de vijand te geraken dan kan hij een gevangene verlossen door in de ring te springen zonder dat hij wordt aangetikt, te weten dat links en rechts, op één stap afstand van hem, een man van het tegenkamp staat die hem mag aantikken als hij de sprong waagt. Wordt hij aangetikt dan is hij ook gevangene. Blijft van één kamp maar één man over dan mag deze, "loper"genoemd, zijn kans wagen als volgt. De tegenspelers die niet gevangen zijn komen naar de overzijde en plaatsen zich op de meet aan een zijde en de loper aan de andere zijde (ongeveer op 10 m afstand van elkaar). De loper mag eerst vertrekken op de meet en de overige mogen onmiddellijk de achtervolging inzetten. Als hij de overkant bereikt zonder aangetikt te worden dan mag hij proberen zijn kampgenoten te verlossen met naar de ring te springen zoals hierboven vermeld. Wordt de loper getikt vóór hij kampgenoten kan verlossen dan is het spel verloren en gedaan.  schummeljaagen (Eksel), vrumden?: 2 ka.mpe (honken) voor 2 groepen; iemand moest muurkat staan, zijn maats moesten hem helpen (door te katjagen op zijn belagers) terug in het eigen honk te geraken.  vrumde (Zolder), Kampspel waarbij de jongelui in 2 gelijke honken verdeeld werden; één van hen moest op b.v. een 30-tal m. van de eigen honk gaan staan; hij mocht zijn staanplaats pas verlaten als een tegenstander een lijn op een 5-tal meter van hem overschreed; zelf moest hij trachten de eigen honk te bereiken zonder door een tegenstander aangeraakt te worden; werd hij geraakt, dan moest hij blijven staan op de plaats waar hij teraon was; wie het eerst zijn man van de staanplaats terug in de honk kreeg, was gewonnen; deze haas kon geholpen en verlost worden door zijn teamgenoten, maar deze konden uitgeschakeld worden door hun achtervolgers; wie het laatst zijn honk verliet, had slagrecht op de vorige.  vrumde (Zolder) [z. toel.] || Honkspel, enigszins gelijkend op baare. || Kinderspel waarbij de deelnemers in 2 kampen verdeeld worden, en waarvan elke der 2 kampen zoveel mogelijk tegenstrever tracht eraan te maken. || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] III-3-2
baas baas: bas (Meijel, ... ), bās (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), boas (Houthalen), bās (As, ... ), bǭs (Bilzen, ... ), bǭwǝs (Jeuk), chef: šef (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), inzetter: enzętǝr (Loksbergen), ęnzętǝr (Bilzen), meester: mēstǝr (Kerkrade), mę̄stǝr (Montzen), meestergast: meestergast (Sint-Truiden), meesterschoester: męstǝrsxustǝr (Maasbree), onderbaas: ǫndǝrbās (Nunhem), ploegbaas: plox˱bās (Spekholzerheide), plōx˱bās (Klimmen, ... ), rijloper: ręjlø̄fǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Wilhelmina]), schoester: sxustǝr (Sevenum), schoestermeester: šustǝrmę̄stǝr (Bleijerheide), voorman: vyǝrman (Klimmen), vø̄̄rman (Sittard), voorwerker: vørwerǝkǝr (Venray) Algemene benaming voor een hoger geplaatste. [Vwo 71; Vwo 230; div.] || Bedrijfsleider, belast met het toezicht op en co√∂rdinatie van al de werkzaamheden in het steenbakkersbedrijf; vooral het stoken en het bakken van de stenen heeft zijn bijzondere aandacht. In het lemma zijn zowel benamingen opgenomen voor de baas bij een veldoven als voor de ploegbaas bij de latere industriële steenbakkerijen. Zie voor het woordtype inzetter ook de toelichting bij het lemma ɛinzetterɛ.' [N 98, 4; monogr.] || Eigenaar van het schoenmakersbedrijf of -bedrijfje. [N 60, 217e] || In Q 121 noemde men een baas die het werk schatte in plaats van het te berekenen een 'knopper' ('knypǝr'). [N 67, 99c] II-10, II-5, II-8, II-9
babbelaar babbel: babbel (Dieteren, ... ), babbel(tje) (Montfort), bàbbəl (Heerlen), bábbel (Venray), babbelaar: ba-be-lèr (Neerharen), babbelaar (Leunen), babbelaer (Beek, ... ), babbeleer (Caberg, ... ), babbeleir (Amby, ... ), babbeler (Gronsveld, ... ), babbeleêr (Thorn), babbelēr (Blerick), babbelĕĕr (Gulpen, ... ), babbelĕre (Mheer), babbele͂r (Velden), babbelier (Neeritter, ... ), babbelieèr (Buggenum), babbelieër (Herten (bij Roermond)), babbellèr (Kesseleik), babbelàer (Buchten), babbelär (Gulpen), babbelèr (Eksel, ... ), babbelèèr (Bree), babbeléér (Beek, ... ), babbelê"r (Beverlo, ... ), babbelêr (Baarlo, ... ), babbelêêr (Nunhem), babbelîêr (Pey, ... ), babbəlaer (Venlo), babbəleer (Maastricht, ... ), babbəlèèr (Doenrade, ... ), babbəléér (Hulsberg, ... ), babbəlééər (Venlo), babelair (Montfort, ... ), babəlēͅər (Kwaadmechelen), bagelèer (Amby), bebbeleer (Heel), bebbeler (Afferden, ... ), bebbelèir (Herten (bij Roermond)), bebbelêr (Genooi/Ohé, ... ), bebbelêêr (Buggenum), bàbbelaer (Klimmen), bàbbelair (Schinnen), bàbbelèèr (Venlo), bàbbèlaer (Guttecoven), bàbbəleer (Maastricht), bàbbəliejər (Heel), bàbbəlèjr (Heugem), bàbbəlèèr (Nieuwstadt), bàbbəléér (Amstenrade, ... ), bàböléér (Sittard), bábbeleer (Nieuwenhagen), bábelair (Montfort), b‧abəl‧ēͅr (Ingber), b‧abəl‧eͅar (Eys), (Er hoort nog een lengteteken te staan boven de ä van b´bbelär).  bɛbəlɛ̄r (Buchten), (n.g. wel).  babbeleer (Sint-Pieter), (Ongeveer in pere, b.v. vader).  babbelĕr (Broeksittard), (snoepgoed)  babbelêr (Steyl), babbelair  babbelair (Meijel), babbəléér (Meijel), Di-j auwerwötse babbelèèrs woare toch vèèl heller es di-j ze allewi-jl verkuipe  babbelèèr (As, ... ), drop = krissie  bakkesvól drop (Maastricht), met stokje  babbelaar (Meijel), s(suikergoed).  babbelèr (Schimmert), babbelder: babbelder (Arcen, ... ), babbeltje: ba:bbəltjə (Montfort), babbelke (Hamont, ... ), babbelsjö (Posterholt), babbeltje (Born, ... ), babbeltjə (Beesel, ... ), babbəltjə (Heythuysen, ... ), babəlkə (Meeuwen), bābbeltje (Venray), bebbelke (Doenrade, ... ), bàbbeltje (Opglabbeek), bàbbeltsje (Gruitrode), bábbeltjə (Roermond, ... ), bábbəltjə (Haelen), bébbəlkə (Schinnen), b‧abəltjə (Neeroeteren), (babbeler,suikergoed).  belbelke (Obbicht), snoep  babbeltje (Hunsel), snoepgoed  babbelke (Well), snoepje  babbeltje (Helden/Everlo), babbelut: babbelut (Zonhoven), babbetje: bàbbetje (Maasbracht), (Suiker).  bäbbeke (Heerlen), bakkesvol: bak’kesvôl (Altweert, ... ), boebbelaar: boebbelêr (Schinveld), (oe kort).  boebelêr (Eys), bolletje: bölke (Gulpen, ... ), bülke (Wijlre), boterbabbelaar: bo(o)terbabbeléér (Moorveld (Waalsen), ... ), brok: brok (Reuver), bruin babbeltje: brōēn babbeltjə (Hunsel), brōēn babbəltjə (Horn), buuntje: buneke (Maastricht, ... ), fondant: fondant(en) (Sint-Pieter), hoestbabbeltje: hŏĕst-bàbbeltjə (Gennep), ijsbol: anijs kermis  ies-bol (Oirlo), karamel: carmel (Eys), karamel (Gulpen), kermel (As, ... ), kermél (Castenray, ... ), kramäl (Lommel), kramél (Weert), krëmêl (Tongeren), krəmèl (Loksbergen), kàrramèl (Ubachsberg), kárremél (Castenray, ... ), kərmeͅl (Meeuwen, ... ), kərmɛl (Meeswijk), k⁄rmèl (Tungelroy), Die kermels plekke dich zo aan de tenj  kerme:l (Roermond), Fr. caramel  kermel (Altweert, ... ), kermél (Zonhoven), klemtoon op mel  kərmel (Echt/Gebroek), snoepje  krëmêl (Tongeren), kërmêl (Tongeren), Verklw. kermélleke  kermél (Zonhoven), kebabbel: kababbel (Zonhoven), kebabbel (Beverlo, ... ), klisje: kliske (Genk), klompje: klumke (Vijlen), klumkə (Heerlen), klumpku (Rimburg), (suiker).  klumpke (Schaesberg), knab: knap (Maastricht), Heer heet liever ¯ne sókkere knab in ze buukske es ¯ne gaasknab  knab (Maastricht), knapje: knepke (Maastricht), knèpkə (Maastricht), knauwelmoes: knauwelmous (Sittard), kruidbabbeltje: krōētbabbeltje (Maasbree), lekkertje: lekkerke (Stramproy), leren siesje: laere sieskes (Roermond), melksklompje: milchs’klumsje (Bleijerheide, ... ), negerbal: negerbal (Heythuysen), rababbel: snoepgoed  rababbel (Merselo), rababbeltje: rababbelke (Hamont), schuimpje: schuumke (Maasbree), sjuimke (Itteren), siesje: sieske (Roermond), slokspek: zjlókzjpèk (Maastricht), smeerlap: sjmèèrlap (Reuver), smaerlap (Hoensbroek), sméérláp (Venlo), smoelerd: smoelerd (Grubbenvorst), snoepje: sjnoepkə (Maastricht), sjnŭŭpkə (Tegelen), snipke (Opglabbeek), snuupkə (Venlo, ... ), snuit: snuuts (Eys), spek: sjpek (Neer), sjpék (Nieuwenhagen), spek (Maastricht), spekbabbeltje: spekbabbeltje (Echt/Gebroek), spekje: sjpekskes (Herten (bij Roermond)), spekske (Bree), spekskə (Pey), spékske∂ (Venlo), stroopbabbeltje: stroopbabböltjö (Stevensweert), suiker-bol: zuckerbol (Waubach), suikerbabbel: sókkerbàbbel (As), suikerbabbeltje: soekerbebbelke (Stein), sokkerbabbeltje (Ospel), sŭŭker-bàbbeltjə (Gennep), suikerbal: sókkerbal (Reuver), sókkər bàllə (Horn), suikerbol: soekkerbol (Bilzen), sŏĕker bol (Kerkrade), suikerbruin: sokkerbroen brann\\  sokkerbroen (Moorveld (Waalsen), ... ), zeemklompje: zeemklumgə (Simpelveld), zobbeltje: zoebelke (Sevenum) babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar (suikerbol) || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || balletje van suiker of stroop, babbelaar || caramel || caramel, ulevel (snoepje) || een balletje van suiker of stroop (babbelaar) [N 80 (1980)] || hopje || karamel || karamel, ulevel || klontje van gebakken suiker || lekkers || snoep || snoepgoed (bep. -) || snoepje van gebrande suiker in een kleurig papiertje gevouwen || soort taaie babbelaars || soort van ulevel || suikerballetje || suikerbol || suikerbol (snoep) || suikerbol zonder papiertje || toffee, karamel || zwart mals babbelaartje || zwart witte caramels waarmee men meteen de mond vol heeft III-2-3
baby van zeven maanden baby: bebie (Velden), baby van zeven maanden: babie van zeve mand (Arcen), babie van zeven maond (Blerick), baby van zeve maand (Zolder), baby van zeve maond (Tegelen), baby van zeven munden (Leopoldsburg), bebie van zeve maond (Blerick), een zevenmaands kind: èn zeven maond kiend (Middelaar), jong van zeven maanden: jóónk fa zeevə mwóónt (Zolder), kind van zeven maanden: kiengd va zève mand (Sevenum), kink vaan zeve mand (Horst), kindje van zeven maanden: kiendje vaa zeuvə mant (Horst), kiendje van zeve mand (Hout-Blerick), kiendje van zeve mond (Broekhuizenvorst), kiendje van zeve mound (Hout-Blerick), kiendje van zeve mônd (Boekend), kiendje vaon zeven mand (Grubbenvorst), kinnəkə fa zeevə mwóónt (Zolder), kinnəkə van zeevə mòən (Heppen), kleine van zeven maanden: klènnə va zéúvə mòn (Lommel), klénnə va zeevə mannə (Kwaadmechelen), wicht van zeven maanden: weecht van zeuve mond (Meijel), wicht van zeve mand (Maasbree, ... ), zevenmaands kindje: zeuve monts kientje (Meerlo) een baby van 7 maanden [DC 46 (1971)] III-2-2
baby, zuigeling kwagkind: zie kwagjonk en kwag  kwag kènd (Genk) pasgeboren kind III-2-2