e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balkon balkon: balkon (Lommel) balkon III-2-1
balkstuk aanzetstuk: ɛnzętstøk (Ottersum), console: kamǝzǭl (Posterholt), kǫnzol (Tessenderlo), kǫnzǫl (Bilzen), sierklos: sērklǫs (Mechelen), sierklots: tsērklǫts (Bleijerheide), sleutelstuk: šlø̄tǝlštø̜k (Sint Odilienberg) De, soms versierde, klos waarop de uiteinden van de balken van een zoldering rusten. [N 54, 119c] II-9
ballast ballast: balast (Leunen, ... ), gesmeed ijzer: gesmeed ijzer (Paal), gewicht: gǝwixt (Lummen), ijzer: īzǝr (Susteren), stuk ijzer: støk ežǝr (Meijel), vangvulling: vaŋvø̜leŋ (Weert), verzwaarstuk: vǝrzworstøk (Meijel) Het extra gewicht dat aan het vrij hangende eind van de vangbalk wordt bevestigd om de trekkracht van de vang op te voeren. In l 289 kende men daarvoor een kist waarin men de ballast kon plaatsen. [N O, 12u] II-3
balletje bij het bikkelen bal: baal (Montzen), bal (Amby, ... ), steeds een gummibal  bal (Tegelen), balletje: baləkə (Lummen), baləʔə (Kwaadmechelen), belke (Gronsveld, ... ), belkə (Maaseik), beͅlkə (Schimmert), beͅləkə (Borgloon, ... ), bɛlkə (Kerkrade, ... ), bɛləkə (Diepenbeek, ... ), bikkel: bikkel (Leunen, ... ), bikkelaar: bikkelaer (Sittard), bikkelebal: bigələbal (Sint-Truiden), bolletje: bøͅləkə (Beverst), buut: buut (Weert, ... ), dikke huif: dieke huib (Eijsden), huif: heuf (Maastricht), huif (Maastricht, ... ), huuf (Klimmen, ... ), hy(3)̄f (Tungelroy), uuf (Stein), van steen  huuf (Gulpen), kaats: kaats (Haelen, ... ), kaatsj (Bleijerheide), kats (Meijel), kātsj (Bleijerheide), kaatseballetje: kaatsebelke (Ell), kaatsel: kaatsjel (Schin-op-Geul), kojetsjel (Rijckholt), kabas: kabas (Hasselt), ketsbal: ketsbal (Helden/Everlo), klets: klets (Kuringen), knikker: knikker (Tungelroy), kootjesballetje: kyøtjəsbeͅlkə (Tegelen), kuilenkloot: indien het een grote knikker was; anders een balletje  koeleklooat (Leuken), WNT: kul, Mnl. cul. Wanneer de onder 2) genoemde bet. de oorspronkelijke is, zal het woord wel van fr. couille afkomstig zijn.  koelekloet (Weert), kuls: kuāls (Neer), køͅls (Blerick, ... ), maai: mēə (Borgloon), miə (Zepperen), maal: maal (Tungelroy, ... ), marbel: van glas  malber (Gulpen), marmel: marmel (Thorn), marməl (Maaseik), marvel: was van steen  mervel (Stevensweert), marveltje: mervelke (Thorn), meis: meͅisj (Sittard), prikbal: prikbaal (Schin-op-Geul), prikbal (Klimmen), een rubberen kaatsbal of een zelfgemaakte bal van oude wollen lappen met een gebreid netje errond  prikbal (Ulestraten), gummibal  prikbol (Ubachsberg), kleine kaatsbal  prikbal (Ten-Esschen/Weustenrade), prikballetje: stoffen bal  prekbɛlkə (Stein), prikbolletje: kaatsbal van gummi  prekbøͅlkə (Heerlen), prikkebal: prekəbal (Bree), prikkebal (Neeritter), schimmel: schummel (Mechelen), stuiter: stuiter (Velden, ... ), stüter (Venlo), stuitertje: sjtuiterke (Guttecoven), windbal: winjdbal (Neeritter) Het balletje of de knikker. [N R (1968)] || Stuiter; knikker, dient om te "biggelen"(meisjesspel). III-3-2
balorig balorig: baljorig (Montfort), balloorig (Maastricht), ballorig (Maastricht), baloerig (Afferden), balŏaerig (Leunen), bàlōērich (Venlo), Opm. weinig gebruikt.  baloearich (Heel), uitgelaten wild  baluurig (Gennep), weinig in gebruik  baloorig (Merselo), balstaartig: balsjtertig (Steyl), balstertig (Venlo), balsturig: balsjtuurig (Geulle), balvaardig: balvèrdig (Grevenbicht/Papenhoven), dwars: dweers (Maastricht), dweësj (Gulpen), dwéəzj (Amstenrade), dwars zijn: dəweers zīēn (Maastricht), dwarskop: dweerskop (Maastricht), dweisjkop (Nieuwstadt), een helle kop haan: inne hélle kop ha (Schaesberg), eigengereid: ege gereid (Merkelbeek), eigenwijs: aege-wies (Oirlo), eichəwīēs (Kapel-in-t-Zand), eige wies (Beek, ... ), eigewie:s (Herten (bij Roermond)), eigewiees (Weert), eigewies (Meerlo, ... ), eigewiës (Maasbree, ... ), eigewīēs (Geleen, ... ), eigəwies (Gennep, ... ), eigəwīēs (Hulsberg), eigəwîês (Schinnen), ègəwīēs (Maastricht), èjgəwīēs (Susteren), eigenzinnig: eegezinnig (Waubach), eigenzinnig (Leopoldsburg, ... ), eigənzinnəch (Meijel), égèzinnich (Heerlerbaan/Kaumer), eigenzinnige, een -: ĕigezinnige (Schimmert), ègezinnige (Noorbeek, ... ), enggeestig: enggeestig (Meeuwen), garetig: gaaretig (Brunssum, ... ), garetig (Schinveld), gekopt: kort met trema op de o  gekŏpt (Venray), gemelijk: gieëmelik (Herten (bij Roermond)), giftig: giftig (Lottum), grellig: krĕllig (Swolgen), katachtig: (vrouw).  katechtig (As), kietelig: kietselig (Schaesberg), kittelig: kittelig (Puth), kniesorig: kniesoerig (Heerlen), knobbig: knobbig (Helden/Everlo), koppig: keuppich (Hoeselt), koppig (Eigenbilzen, ... ), koͅpəx (Meeuwen), kuppig (Born, ... ), kuppəch (Meijel), képpig (As), kòppig (Ittervoort), kóppig (Maastricht, ... ), köppich (Amby, ... ), köppig (Doenrade, ... ), köppig zeen (Bree), köppig zien (Hoensbroek), kùppig (Ophoven), kúppig (Nieuwenhagen), (de). (ps. ik weet niet wat invuller hiermee bedoelt?).  keppig (Jeuk), (u = e in de of ?? - weggevallen!).  kuppig (Gulpen), kops: kupsj (Epen), kŭpsch zin (Schimmert), köpsch (Lutterade), köpsj (Gronsveld, ... ), kopse, een -: kupsje (Vlodrop), kopsig: köpsig (Caberg, ... ), köpsəch (Maastricht), kreutelig: kreutelig (Schinnen), kröttelig (Heerlen), uu v. vuur  kruutelig (Brunssum), kreutelijk: krèùetelik (Oirsbeek), kreutseltig: kreutsjeltig (Meerssen), kribbelig: kribbelig (Reuver), kriebelig (Kesseleik), kriemelig: kriemelig (Meijel), kwaad: kāōët (Nieuwenhagen), koad (Bingelrade), kwaod (Neer), kwoad (Lottum), lamlender: lamlender (Maastricht), lastig: lèstig (As, ... ), neutelig: nütelig (Heerlen), neutelijk: neutelik (Heythuysen, ... ), niet goed gemutst: har is neet goot gemùtst (Horn), niet horen: neet-hûurə (Heerlen), niet willen luisteren: ne.t weͅ.lə lu.stərə (Eys), onwillig wars: onwillig wèrs (Belfeld), razig: raozig (Mheer), rebels: rebels (Baarlo), rebéls (Sevenum), slecht gemutst: sjlecht gemutsjt (Schinveld), slecht gemötstj (Hunsel), steenezel: wi-j ne stèjnīēzel (As), steens: stens zien (Venray), stenig: sti-jnig (As), stieretig: sjteretig (Simpelveld), stijfkop: sjtiefkōp (Melick), sjtīēfkop (Reuver), stiefkop (Wijlre), stijfkoppig: sjtiefköppieg (Kerkrade), stiefköppig (Geleen, ... ), stijfkopsig: sjtiefköpsig (Maastricht), stijfleer, een - (?): eine stieflaêr (Ell), stoer: sjtoer (Vaals), stubbig: stŭŭppig (Vijlen), stüppig (Epen, ... ), stuurs: stuurs (Venlo), tegen de draad: teͅ.ŋə dər dr‧oͅat (Eys), teuterig: teuterig (Venray), verkeerd: verkièrd (Valkenburg), vlegelachtig: vlègelēchtig (Blitterswijck), vregelachtig: vreigelĕchtig (Valkenburg), wars: wèèrs (Heel), wéérs (As, ... ), wêrs (Blerick, ... ), wêrsch (Beesel), Opm. = wars.  wês (Hunsel), zich niet raden laten: ziech nit roane lossə (Simpelveld) baloorig [SGV (1914)] || balorig || niet naar raad willen luisteren [balorig, balsturig, netelig, kriemelig, balkjorig, koppig, kwaad] [N 85 (1981)] III-1-4
balpartij bal: bal (Milsbeek), balpartij: balpartij (Dilsen), baltred: baltred (Lommel), teenpartij: tiǝnpǝrtę̄j (Meijel), trap: trap (Zonhoven), trede: trę̄j (Maasbree), trę̄t (Bilzen), voorvoet: vȳrvos (Bleijerheide) Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak. [N 60, 167b] II-10
balpartij [wld ii.10, p. 7] bal: bàl (Milsbeek), balpartij: balpartij (Dilsen), baltred: baltred (Lommel), teenpartij: tiənpərtēͅj (Meijel), trap: trap (Zonhoven), tred: traed (Bilzen), traej (Maasbree), voorvoet: vuurvoas (Bleijerheide), {balpartij}: balpartij (Bleijerheide) Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak (balpartij? terd? tree? trap? tred?) [N 60 (1973)] III-1-3
balspel `kindjessen`: Sub poekele.  kiendjeze (Meerlo, ... ), bikkeleballen: Sub biggele, (3).  biggele-bàlle (Sint-Truiden), kaveien: kavein (Sint-Truiden), paalbal: Ss. sub paal.  poa.lba.l (Hasselt), pokkelen: Ook: kiendjeze.  poekele (Meerlo, ... ), pompassen: pómpasse (Venlo), stoepranden: Een spel voor twee personen, die tegenover elkaar op het trottoir staan. Met een bal moet nu tegen de rand van het trottoir gegooid worden, zodat deze terug springt en opgevangen kan worden. Men mag niet op de straat komen om de bal op te vangen. Komt de bal voor de rand terecht of wordt deze eroverheen geworpen, dan is de beurt voorbij en mag de andere werpen. Iedere rake gooi telt voor éen punt. De hoogte van het winnend getal wordt van tevoren afgesproken.  stoeprande (Venray) *Paalbal, soort balspel aan een paal. || Balspel met harde garen bal. || Balspel. || Kinderspel, met de kavei (houten bal) spelen. III-3-2
balspel voor meisjes droit-gauchen: Sub *goosjdwatte: Van Fr. gauche en droite. Ook gezegd: dwatgoorzje *dwatgoorzen.  dwatgoorzje (Zonhoven), gauche-droiten: Van Fr. gauche en droite. Ook gezegd: dwatgoorzje *dwatgoorzen.  goosjdwatte (Zonhoven) *Dwatgoorzen: Balspel voor meisjes. || *Goosjdwatten: Balspel voor meisjes. III-3-2
balstuk balstuk: balstøk (Mook, ... ), balstęk (As), balštyk (Stein), (mv)  balštø̜kǝr (Geleen) Reparatiestukje dat op de bal aangebracht wordt. [N 60, 233c; N 60, 233b] II-10