e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bakmeel bakgrein: bakgrɛǝn (Berlingen, ... ), bakkoren: bakkō.rǝ (Ittervoort), bakmeel: bakmēǝl (Alken, ... ), bakmę̄.l (As, ... ), bakmę̄ǝl (Hoeselt), bakmɛ̄.l (Kanne, ... ), bloem: blum (Groot-Gelmen), boulté: bulti (Groot-Gelmen), gebakte: gǝbęqdjǝ (Ittervoort, ... ), gǝbęqdǝ (Aldeneik, ... ), gǝbɛqdǝ (Maastricht), malooi: mǝluǝ (Berlingen, ... ), mǝlō.ǝ (Tongeren), mǝlǫj (Hoeselt, ... ), mǭ.lǫj (Rutten), tarwemeel: tɛrǝf˱mę̄.l (Sluizen) Maalgoed dat bestemd is om mee te bakken. Het graan wordt daartoe in het algemeen gemalen en gebuild. Het woordtype malooi heeft in P 176, P 187, P 195, Q 77, Q 78, Q 160a en Q 164 een speciale betekenis: ø̄ongebuild tarwemeel, bestemd om te bakken.ø̄ Het woordtype gebakte wordt in het algemeen gebruikt voor de hoeveelheid graan of meel, voldoende om in één keer gebakken te worden. Zie ook het lemma ɛbakselɛ in wld II.1, pag 117.' [Jan 266; Coe 249; Grof 281; Grof 282] II-3
bakoven bakoven: bakhōvǝ (Borlo, ... ), bakhǭvǝ (Paal), bakovǝ (Maastricht, ... ), bakovǝn (Urmond, ... ), bakuvǝ (Bree), bakōvǝ (Meijel, ... ), bakūǝvǝ (Genk), bakǫu̯ǝvǝ (Teuven), bakǫvǝ (Blitterswijck, ... ), bakǭvǝ (Baarlo, ... ), baqǭvǝ (Guttecoven), bāk(h)ōvǝ (Berverlo), bākovǝ (Eisden, ... ), bāku̯ø.vǝ (Eigenbilzen), bākõ̜vǝ (Borgloon), bākōvǝ (Achel, ... ), bākǫuǝvǝ (Brustem), bākǭǝvǝ (Halen), bāqyvǝ (Bree), bāqø̄vǝ (Genk, ... ), bāqǭvǝ (Maasmechelen, ... ), bękhōǝvǝ (Donk), broodoven: bru(ǝ)tǫvǝ (Neerpelt), oven: gu̯ǫvǝ (Millen, ... ), hovǝ (Diepenbeek, ... ), hoǝvǝ (Beverst), hu̯ōǝvǝ (Riksingen), hyvǝ (Bree), hø̄vǝ (Kermt, ... ), hōvǝ (Beringen, ... ), hūvǝ (Bocholt), hūǝvǝ (Genk), hūǭvǝ (Tongeren), hǭu̯vǝ (Herk-de-Stad), kou̯ǝvǝ (Tongeren), ovǝ (Eisden, ... ), ovǝn (Urmond), uǝvǝ (Romershoven, ... ), u̯ø.vǝ (Zichen-Zussen-Bolder), u̯ø̜vǝ (Rosmeer), u̯ǫvǝ (Grote-Spouwen, ... ), ȳvǝ (Bree, ... ), õ̜vǝnt (Mechelen, ... ), ōu̯vǝ (Maasmechelen), ōvǝ (Berverlo, ... ), ōvǝn (Tessenderlo), ūvǝ (Aldeneik, ... ), ūǝvǝ (Eijsden, ... ), ǫ(u̯)ǝvǝ (Teuven), ǫu̯vǝ (Borlo, ... ), ǭ ̝vǝ (Heugem), ǭvǝ (Blitterswijck, ... ), ǭǝ.vǝnt (Baelen, ... ), ǭǝvǝ (Borgloon, ... ) De ingemetselde stookplaats in het bakhuis (of, als er geen apart bakhuis aanwezig is, onder de schouw) voor het bakken van brood. Vergelijk het lemma "broodoven" in Wld ii.1, pag. 68. De kaart is een gecombineerde woord- en klankkaart; er is ook in aangegeven in welke plaatsen de hypercorrectie aangeblazen h (of het vervangingsfoneem ervan zoals (g)u̯-) in het woord oven voorkomt. Daarmee is deze kaart en aanvulling op die van Grootaers 1942; zie de speciale bibliografie, wiens materiaal ook in de kaart is opgenomen. [N 5A, 25a; add. uit OB 2, 1] I-6
bakpan broodpan: brutpan (Houthalen), brūtpan (Bevingen), broodspan: brūtspan (Noorbeek), mikpan: mekpan (Kwaadmechelen), pan: pan (Hasselt, ... ), pán (Beverst), %%meervoud%%  panǝ (Mal) De pan waarin het deeg na de narijs in de oven wordt geplaatst. [N 29, 37] II-1
bakplaat bakplaat: bakplaat (Beek, ... ), bakplaten (Obbicht), bakploͅu̯ət (Lommel), bakplāt (Rekem, ... ), bakplǭt (Kwaadmechelen, ... ), %%meervoud%%  bakplātǝ (Bleijerheide, ... ), blik: blɛk (Meijel), bodem: bujǝm (Maaseik), broodplaat: bruǝtplāt (Tegelen), broodplank: brūtplaŋk (Cadier), fond: foŋ (Mal), (Bevingen), knapkoekplaat: %%meervoud%%  knapkō.kplātǝ (Melick), mikplaat: mekplǭt (Houthalen), ovenplaat: hǫvǝplǭt (Melveren), ōvǝplāt (Helden), plaat: plaat (Bleijerheide, ... ), plāt (Bocholt, ... ), plǭt (Gronsveld, ... ), plǭwǝd (Neerpelt), %%meervoud%%  platen (Maasbracht, ... ), uittrekoven: ūttrɛkōvǝ (Rothem), wegplaat: wękplāt (Geleen) Een groot metalen blad waarop het brood in de oven gebakken wordt. De opgegeven woordtypen "bakruimte", "plak", "vloer", "ondervloer" duiden op de plaats waar gebakken wordt. Ze zijn niet in dit lemma opgenomen. [N 29, 46] || plaatijzeren vorm waarin deeg gebakken wordt II-1, III-2-1
bakplank broodplank: broodplank (Brustem, ... ), bruǝtplaŋk (Brunssum), brō.tplaŋk (Sittard), brūtplaŋk (Jabeek), brūwtplaŋk (Ketsingen), brǭtplaŋk (Leuken), deegbak: dęjxbak (Maastricht), dek van de kneedtrog: dē̜k van dǝ knē̜ttrōx (Leuken), deksel van de moelde: (deksel van de) mōlt (Eijsden), karton: karton (Noorbeek), machine: mǝšīn (Herten), mou(de)deksel: mowdęksǝl (Stokrooie), plank: plank (Genk, ... ), plaŋk (Houthalen), rijskast: rīskast (Blerick), zeef: zīǝf (Bilzen) De plank of het deksel van de baktrog waarop men het deeg legt na bewerking in de trog en waarop verdere bewerkingen worden uitgevoerd. Een broodplank is een plank van circa anderhalve meter lang en ruim dertig centimeter breed, waarop het opgemaakte zwartbrood, meestal rond, werd gelegd om te rijzen en naar de oven of ..et bakkes" te dragen (Schelberg blz. 62). [N 29, 30a; OB 2, 2f; monogr.] II-1
bakruimte bakoven: bak˱ǭvǝ (Ottersum), oven: oven (Tegelen), ǭvǝ (Ottersum) Dat gedeelte van de oven waarin de te bakken werkstukken worden geplaatst. Zie ook afb. 11. [N 49, 77a] II-8
baksel afwaag: afwāx (Lommel), bak: bak (Achel, ... ), bák (Zonhoven), baksel: baksǝl (Achel, ... ), bāksǝl (Hamont), bē.ksǝl (Rijkhoven), bęksǝl (Vroenhoven), bɛksǝl (Genk), beslag: bǝslax (Herk-de-Stad, ... ), bǝsloax (Sint-Truiden), bǝslā.x (Ulbeek), bǝslāx (Hasselt), bǝslāǝx (Stevoort), beslagen deeg: bǝslǭgǝ dīǝx (Tessenderlo), brok: brok (Leopoldsburg), brood: brut (Gingelom), brooddeeg: brutdēx (Vroenhoven), deeg: deeg (Mopertingen, ... ), diǝx (Gorsem), dēi-jex (Heers), dējǝx (Lommel), dē̜x (Lanaken), dęjx (Bree, ... ), dīx (Houthalen, ... ), deegklot: dīǝxklot (Hechtel), een oven vol: ǝn ōvǝn vol (Peer), eerste oven: ērstǝn hōvǝn (Tessenderlo), gebaksel: gǝbęksǝl (Genoelselderen), gebakt: gǝbęk (Montzen), gǝbɛk (Rekem), gebakte: gǝbekdǝ (Merkelbeek), gǝbē.kdē (Sint Huibrechts Lille), gǝbē.kdǝ (Opoeteren), gǝbēkdǝ (Mheer, ... ), gǝbēktǝ (Rijkhoven), gǝbęgdjǝ (Montfort, ... ), gǝbękdjǝ (Weert), gǝbękdē (Diepenbeek, ... ), gǝbękdǝ (Klimmen, ... ), gǝbɛkdē (Moresnet), gǝbɛkdǝ (Eigenbilzen, ... ), gǝbɛktǝ (Lanaken), klomp: klump (Hasselt), klūǝmp (Leopoldsburg), klont deeg: klont deeg (Waltwilder), klot: klot (Wellen), klǫt (Hasselt), klot deeg: klot deeg (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), klot dęjx (Borgloon), klot dī.x (Jeuk), kneedsel: knēsǝl (Wellen), knēǝjsǝl (Sint-Truiden), knoedel desem: knȳǝl dēsǝm (Eupen), malood: malōj (Borlo), mǝloj (Sint-Truiden), mǝluwǝ (Heers, ... ), mǝluǝ (Groot-Gelmen, ... ), mǝlōǝ (Voort), mǝlǫwǝ (Borgloon), mǝlǭǝ (Gutschoven), mengsel: mengsel (Sint Huibrechts Lille), moei brood: moǝl brōt (Neerhespen), moelde: mulžǝ (Rosmeer), mōj (Montfort), mottel deeg: mottel deeg (Rijkhoven), oven: ø̄vǝ (Hasselt), ōvę (Leopoldsburg), oven brood: ōvǝn brūǝt (Kaulille), plaat: plāt (Rekem), pundel: pønjǝl (Maaseik), schietsel: schietsel (Achel) Hoeveelheid deeg die in één keer gebakken wordt. Het kan hier gaan om een grotere of kleinere hoeveelheid deeg. De hoeveelheid kan blijkens de opgaven een "moelde" (= baktrog), een pond (zie woordtype "pundel"), "voor één brood" zijn, of minder bepaald een "klomp", "kneedsel" enz. zijn. "malood" duidt op een hoeveelheid baksel, gemalen graan, dat in een bakzak naar de molen gaat. Ook Weyns (blz. 37) maakt melding van het gebruik van een bakzak. Op de vooravond van het bakken moest deze bakzak terug zijn van de molen: door het malen verkreeg het meel een zekere warmtegraad en moest afkoelen, voordat het in de baktrog ging. [L 32, 50; rnonogr.] II-1
baksteen baksteen: baksteen (Heppen, ... ), baksten (Beringen, ... ), bakstijn (Well), bakstijǝn (Loksbergen, ... ), bakstiǝn (Blitterswijck, ... ), bakstī̄(ǝ)n (Hechtel), bakstī̄jǝn (Berverlo, ... ), bakstī̄n (Achel, ... ), bakstī̄ǝn (Hamont, ... ), bakstējn (Heijen), bakstēn (Gennep  [(meervoud: bakstēn)]  ), bakstēǝn (Leopoldsburg, ... ), bakstęjn (Boorsem, ... ), bakstęǝn (Merselo), bakštē (Jabeek), bakštęj.n (Tegelen  [(meervoud: bakšt ̇ęjn)]  ), bakštęjn (Amby, ... ), bloksteen: blǫkštęjn (Bingelrade, ... ), bouwsteen: bǫwstī̄n (Achel), brik: brek (Alken, ... ), breq (Lontzen), brik (Bree, ... ), brī̄k (Genk), brēk (Aubel, ... ), bręk (Diepenbeek, ... ), gebakken steen: gǝbakǝ stī̄n (Kwaadmechelen), gewone steen: gǝwuwǝnǝ stijǝn (Tessenderlo), huissteen: hysstēn (Middelaar), kareel: k(ǝ)rēl (Bilzen), karēl (Bilzen  [(volledig met de hand vervaardigde steen)]  , ... ), krejǝl (Sint-Lambrechts-Herk), kri(j)ǝl (Heers, ... ), kri(ǝ)l (Ulbeek), krijǝl (Wellen), kriǝl (Bilzen  [(oude benaming)]  , ... ), krī̄jǝl (Gutschoven), krī̄ǝl (Borgloon), krē(ǝ)l (Jeuk, ... ), krējl (Borgloon), krēl (Bevingen, ... ), krēǝl (Gorsem, ... ), krē̜jl (Engelmanshoven), krē̜l (Tongeren, ... ), kręjl (Riksingen), kareelsteen: kariǝlstiǝn (Berverlo), krijǝlstī̄n (Loksbergen), klauw: klaw (Altweert, ... ), klauwsteen: klawstęj.n (Altweert, ... ), klinker: kleʔǝr (Lommel), machinesbrik: mǝšins˱brek (Meeuwen), metsbrik: mɛts˱brek (Bree), metselsteen: mę ̞tsǝlštɛj.n (Panningen), mɛtsǝlstēn (Ottersum), mɛtsǝlstęjn (Roosteren, ... ), mɛtsǝlštē (Heerlen  [(meervoud: mɛtsǝlšteŋ)]  ), mɛtsǝlštęjn (Helden, ... ), mɛtzǝlstęjn (Weert), muurbrik: mu.rbrik (Tegelen), muursteen: m ̇urštē (Kerkrade), mu.rštęj.n (Tegelen), mō.rstęjn (Tungelroy), rijnvorm: ręjnvørm (Kuringen), rode steen: rōj stī̄n (Beringen), rōjǝ stiǝn (Heppen), rōjǝ stējǝn (Lommel), steen: stijǝn (Meldert), stiǝn (Herk-de-Stad, ... ), stī̄jǝn (Achel, ... ), stī̄n (Hasselt, ... ), stī̄ǝn (Paal), stēn (Lommel), stēǝn (Oostham), stęjn (Blerick, ... ), štęjn (Belfeld), tegel: tēgǝl (Buchten, ... ), tegelsteen: sɛjǝlštē (Vaals), tsęjǝlštē (Kerkrade), tichel: texǝl (Belfeld, ... ), tixǝl (Afferden, ... ), tēxǝl (Asenray / Maalbroek, ... ), tichelsteen: tegǝlstęjn (Venlo), texǝlstęjn (Grubbenvorst, ... ), texǝlštē (Rimburg), texǝlštęjn (Posterholt), tixǝlstiǝn (Blitterswijck, ... ), tixǝlstējǝn (Wellerlooi), tixǝlstēn (Gennep  [(meervoud: tixǝlstēn)]  ), tixǝlstēǝn (Meerlo), tēxǝlstē̜jn (Beesel), tēxǝlstęjn (Baarlo, ... ), tēxǝlštē (Schinveld), tēxǝlštęjn (Beegden, ... ), tęxǝlstęjn (Echt, ... ), veldovensteen: vɛltj˱ǭvǝštęjn (Heythuysen), waalsteen: wǭlstiǝn (Venray) Uit klei of leem gebakken steen die voor metselwerk, en in hardgebakken vorm, ook voor bestrating wordt gebruikt. Het woordtype rijnvorm (P 47) duidt een bepaald formaat (180x 85x50 mm) van steen aan dat als basis dient om het stukloon te berekenen (Schuddinck, pag. 164). De benaming klinker wordt volgens Coopman (pag. 34) gebruikt voor de beste soort baksteen. Over de waalsteen merkt hij op (pag. 87) dat deze aan de oevers van Waal, Boven-Rijn, Lek en Maas wordt gebakken. [Wi 10; S 37; L 32, 95; N 98, 160; N 30, 52a; monogr.] II-8
baktrog bak: bǭk (Sint-Truiden), bakmoel: bakmo.jl (Bocholt, ... ), bakmo.l (Bree, ... ), bakmol (Peer, ... ), bakmujl (Berverlo), bakmul (Amstenrade, ... ), bakmōjl (Bree), bakmōl (Gerdingen, ... ), bakmūl (Sint Huibrechts Lille), bakmǫǝl (Bree), bakmoelde: bakmolj (Swalmen), bakmolt (Ubachsberg), bakmult (Genk), bakmōj (Broeksittard, ... ), bakmōlj (Bree, ... ), bakmou(de): bakmow (Kuringen), bakmø (Hasselt), bakmøw (Hasselt), bakmō (Gotem), bakmǫw (Diepenbeek, ... ), baktrog: baktroax (Buggenum, ... ), baktrog (Afferden, ... ), baktrow.x (Lozen), baktruax (Heel), baktrux (Overpelt), baktrwø̄x (Rosmeer), baktrōx (Arcen, ... ), baktrǫwx (Bilzen), baktrǫx (Gennep, ... ), baktrǭx (Echt, ... ), bakvloot: bakvloot (Hamont), bakvlōǝt (Hamont), broodbak: broodbak (Tongeren), broodmoelde: brūtmōljǝ (Amby), broodmou(de): brōtmǫw (Val-Meer), broodtrog: broodtrog (Venray), broē̜ttroax (Blerick), bruttrox (Velden), bruttrōx (Belfeld), bruǝttrox (Wellerlooi), bruǝttrǭx (Venlo), brūǝttrō.x (Arcen), deegbak: dęjgbak (Blerick), deegkuip: dęjxkȳp (Heythuysen), deegtrog: deegtrog (Kleine-Brogel), deegvloot: dęjgvlūǝt (Maasbree), houten bakmou(de): hǫwtǝ bakmō (Kozen), houten baktrog: houten baktrog (Overpelt), hø̄ltǝ baktrōx (Welkenraedt), hātǝ baktrux (Hasselt), hātǝn baktrōx (Peer), hō.tǝn baktrø̄x (Hasselt), hōlzǝ baktrōx (Eynatten), hōtǝ baktrox (Sint-Truiden), hōtǝn baktrox (Kerkom), hōtǝn baktroęx (Vliermaalroot), hōtǝn baktruōx (Heks), hǫwtǝ baktroax (Sittard), hǫwtǝ baktrōx (Maastricht), houten moel: hø̜̄tǝn mǫwl (Tessenderlo), hǫwtǝ mul (Kleine-Brogel), hǫwtǝ mōl (Bocholt), hǫwtǝn mul (Neeroeteren), ǫwtǝ mōl (Opglabbeek), houten moelde: hø̄ltǝ molt (Welkenraedt), hōtǝ mult (Zichen-Zussen-Bolder), houten mou(de): høwtǝ mōw (Zepperen), hōtǝ mō (Genoelselderen, ... ), hōtǝ mǫw (Zepperen), hǫwtǝ mow (Borgloon), ōtǝ mō (Hoeselt), ōtǝ mǭw (Mettekoven), houten trog: hātǝ truǝx (Hasselt), hōtǝn trox (Sint-Truiden), houteren bak: hǭwtǝrǝ bak (Maaseik), houteren baktrog: hǫwtǝrǝn baktrōx (Hamont), houteren moel: hø̄ǝtǝrǝn mūl (Peer), hø̜̄tǝrǝ mōl (Niel-bij-As), hātǝrǝ mujl (Berverlo), kiebel: kibǝl (Kerkrade), kneebak: knē̜bak (Bilzen), kneedbak: kneedbak (Sint-Truiden), kneedtrog: knējtroax (Swartbroek), knējtrōx (Nederweert), knē̜jtrǫwx (Weert), knē̜ttrōx (Leuken), knęjteōx (Hushoven, ... ), knęjtroęx (Weert), knęttrōx (Weert), knęttrǭx (Heythuysen), kneetrog: knē̜trox (Tungelroy), knē̜trōx (Weert), knętroax (Beegden), knętrox (Haelen), knętrōx (Heythuysen, ... ), knęǝtrwǭx (Zichen-Zussen-Bolder), kuip: kū.p (Sittard), meelbak: meelbak (Halmaal), meeltrog: mē̜ltrox (Merselo), mē̜ltrǭx (Merselo, ... ), mengelmoelde: meŋǝlmōlj (Wessem), mengtrog: meŋtrōx (Roermond), mengvloot: męŋvlōt (Sint Huibrechts Lille), mikkebak: mekǝbak (Blerick), moel: mo jl (Bocholt, ... ), mo.l (Maaseik, ... ), mo.ǝl (Opglabbeek), moal (Boorsem, ... ), mojl (Dilsen, ... ), mol (Kerkrade, ... ), moø̜l (Bree), moęl (Opoeteren), moǝl (Ulestraten), mujl (Berverlo, ... ), mul (Amstenrade, ... ), myl (Kwaadmechelen, ... ), mȳl (Peer), māl (Ellikom), mō.l (Lummen, ... ), mōjl (Bocholt, ... ), mōjǝl (Bocholt), mōl (As, ... ), mũl (Berverlo), mūl (Schimmert), mǫl (Haelen, ... ), mǫwl (Einighausen, ... ), mǫwlǝ (Halen, ... ), mǫwǝl (Tessenderlo), mǭǝl (Dorne), moelde: m ̇uljǝ (Maastricht), m ̇ōlt (s-Gravenvoeren), m ̇ǫlt (Sint-Martens-Voeren, ... ), mo.j (Kermt), mo.ldǝ (Eupen), mo.lžǝ (Kanne), mo.ǝlj (Kinrooi), moalj (Echt), moj (Lozen), molj (Bingelrade, ... ), moljǝ (Zutendaal), molt (Bleijerheide, ... ), molšǝ (Gellik), molžǝ (Lanaken), moǝlj (Putbroek), moǝlt (Lontzen), mu.lt (Zichen-Zussen-Bolder), muld (Genk), mulj (Jabeek, ... ), muljǝ (Heugem, ... ), mult (Amstenrade, ... ), mulžǝ (Eigenbilzen, ... ), muǝlt (Piringen), mõljǝ (Molenbeersel), mø̄ltjǝ (Eisden), mø̜ldǝ (Eupen), mø̜lt (Vijlen), mōj (Born, ... ), mōjlj (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), mōjžǝ (Maastricht), mōjǝ (Berg), mōldjǝ (Stramproy, ... ), mōlj (Beek, ... ), mōljē (Meerssen, ... ), mōljǝ (Amby, ... ), mōlt (Bemelen, ... ), mōltjǝ (Lanaken), mōltšǝ (Lanaken), mōlšǝ (Veldwezelt), mōlžǝ (Kanne, ... ), mōx (Hoeselt), mōšǝ (Borgharen, ... ), mōžǝ (Kanne), mōǝjlj (Maaseik), mūlt (Genk), mūǝlj (Kinrooi, ... ), mǫj (Brunssum), mǫlj (Brunssum, ... ), mǫlt (Hoensbroek, ... ), mǫwlj (Einighausen, ... ), mǫwlt (Gronsveld), mǫwx (Maaseik), mǭlj (Asenray / Maalbroek, ... ), mǭx (Vechmaal), moelie: mōli (Kessenich), mōlī (Wessem), mou(de): maw (Jesseren, ... ), mawǝ (Wellen), mã (Sint-Truiden), mo (Beverst, ... ), mo. (Bilzen), moaw (Kortessem, ... ), mow (Aalst, ... ), moø (Heusden), moę (Vliermaalroot), moǝ (Diepenbeek, ... ), moǝw (Sint-Truiden), moɛw (Broekom), mu (Diepenbeek), muw (Berbroek), mõw (Vechmaal), mø. (Hasselt), møw (Berbroek, ... ), mø̄ (Hasselt), mø̄. (Hasselt), mø̜̄ (Hasselt), (Houthalen, ... ), mā. (Walsbets), (Alken, ... ), mō,w (Borgloon, ... ), mō. (Bilzen, ... ), mōa (Grote-Spouwen), mōw (Beverst, ... ), mōǝ (Sint-Truiden, ... ), mǫ.w (Engelmanshoven, ... ), mǫw (Aalst, ... ), mǫwǝ (Herk-de-Stad, ... ), mǫǝ (Vliermaal), (Bevingen), mǭw (Borgloon, ... ), mou(de)bak: mǫotbak (Eynatten), moutje: mōwkǝ (Sint-Truiden), pétrin: pǫtrē̜ (Lommel), teil: teil (Neer), trog: tro.x (Blerick), troax (Broekhuizen, ... ), trog (Afferden, ... ), trox (America, ... ), troāx (s-Herenelderen), troęx (Beesel), troǝx (Bilzen), trux (Maaseik, ... ), truǝx (Kortessem), trwøx (Riemst), trø̜̄x (Blerick), trō.x (Panningen, ... ), trōax (Grathem), trōg (Houthalen), trōq (Sint-Truiden), trōwx (Moelingen), trōx (Achel, ... ), trōǝx (Arcen, ... ), trōɛx (Baarlo), trū.x (Maaseik), trūǝx (Maaseik), trǫwx (Sluizen, ... ), trǫx (Lommel, ... ), trǭ.x (Tegelen), trǭx (Baarlo, ... ), trogbak: trogbak (Mook), trouwbak: trouwbak (Mook), vloot: vloot (Ell, ... ), vlootje: vlytjǝ (Keent), vlø̄ǝtjǝ (Leuken), vottes: votǝš (Kerkrade), zuurdesemkuip: zurdęjxsǝmkup (Beek) De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)] II-1
baktrog waarin bloem bewaard wordt bakmoelde: bakmolt (Gronsveld), meeltrog: mē̜ltrox (Gulpen), mē̜ltrǭx (Tegelen), męltrǫx (Geleen), moel: mojl (Herten), mul (Koningsbosch), mulj (Jabeek), mø̜lj (Brunssum), mōl (Nuth), mōlj (Geleen, ... ), moelde: molt (Kaalheide, ... ), mǫlt (Wittem), moelje: muljǝ (Heugem, ... ), moude: mōj (Sittard), mouw: (Houthalen), trog: trog (Meijel), trowx (Beverst), trō.x (Panningen), trōx (Kerkrade), trōǝx (Arcen), trǫx (Ottersum), trǭ.x (Tegelen), trǭx (Heythuysen) Voor het opslaan van de bloem maakt men ook wel gebruik van de baktrog. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''baktrog''. De bloem dient bewaard te worden op een koele, droge en luchtige plaats. De beste temperatuur waarbij de bloem bewaard kan worden, is 15¬∞C (Schoep blz. 35). [N 29, 17] II-1