e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bakdroog droog: drø̄̄x (Ottersum), droog genoeg: drø̄̄x ˲gǝnūx (Gennep), honddroog: hōnt˱drø̄̄x (Ottersum), ovendroog: ǭvǝdrȳǝx (Tegelen) Gezegd van produkten die droog genoeg zijn om gebakken te worden. In de steenbakkerijen worden dergelijke produkten ook winddroog genoemd, in de pannenbakkerijen groen of rauw. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛveldovenɛ en ɛgroene panɛ.' [N 49, 49b] II-8
baken baak: baak (Baarlo, ... ), baok (Montfort), bēk (Blitterswijck), bââk (Schimmert), bɛk (Meterik), bakel: [sic]  bakel (Lottum), baken: baake (Geulle, ... ), baakə (Guttecoven, ... ), baakən (Montfort), bake (Afferden, ... ), baken (Asenray/Maalbroek, ... ), bakə(n) (Roermond), baokə (Susteren), bāākə (Maastricht), bāke (Grevenbicht/Papenhoven), boaken (Griendtsveen, ... ), boke (Obbicht), bàke (Ell), báákə (Heerlen, ... ), (langs de kant).  baakə (Gennep), (schiepaoost-teken)  bake c (Sevenum), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  bāākə (Nieuwenhagen), Opm. v.d. invuller: schiepooost-teeken.  bake (Sevenum), baker?: baker (Kessel), boei: boei (Blerick, ... ), boeien (Eksel), boej (Blerick, ... ), boeje (Susteren), bōēj (Venlo), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  boei (Meerlo), ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus tussen rechte haken!).  bŏĕje (As), ps. omgespeld volgens Frings (de "i"heb ik als een gewone i geïnterpreteerd en niet als een diftong, omdat het niet superscript geschreven staat!).  boi (Houthalen), flik: [vgl. Q 016: flik]  vlik (Schinveld), [vgl. Q 030: vlik]  flik (Lutterade), Opm. een stokje met papiertje in.  vlik (Berg-en-Terblijt), teken: tseeche (Kerkrade), ton: tôn (Oirlo) baken [SGV (1914)] || elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)] III-3-1
baker baakster: syn.: wiesvrouw  baokster (Castenray, ... ), baker: baakəl (Sint-Lambrechts-Herk), baker (Blerick, ... ), baokel (Tessenderlo, ... ), bākər (Maastricht, ... ), gewoonlijk waren wijsvrouw en baker dezelfde die gedurende 9 dagen moeder en kind dagelijks verzorgde  baker (Velden), is geen vroedvrouw = gewoon baker  baker (Venlo), ook gewoon~: -  baker (Venlo), vaak een ervaren buurvrouw  baker (Venlo), vroeger  baker (Hushoven, ... ), bakerse: baakərsjə (Berg-en-Terblijt), baakərsə (Grubbenvorst), bakersche (Valkenburg), bakerse (Blitterswijck, ... ), bakeste (Hulsberg, ... ), bākərsə (Maastricht), mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening  bakərsjə (Valkenburg), wiesvrouw en bakerse waren vroeger een en dezelfde persoon  bakersche (Welten), buurvrouw: geen specifieke benaming  boervro (Gelieren/Bret), gebuurvrouw: geboervrou (Wellen, ... ), hebamme (du.): hebam (Vijlen), hevamme (Benzenrade), kindjesverzorger: kiendjesverzorger (Niel-bij-As, ... ), kindjesvrouw: kiendjesvrouw (Niel-bij-As), kindsbedverzorger: kindsbedverzèrgər (Grote-Brogel), kraamnabuur: 4 à 5 huizen Verplichtingen en rechten bij huwelijk, doop, ziekte , dood, dringend seizoenswerk en verhuizing  kraomnaober (Nederweert), 4 à 5 huizen Verplichtingen en rechten bij huwelijk, doop, ziekte , dood, dringend seizoenswerk en verhuizing; cf. WNT s.v. "nabuur - daarnaast vroeger nagebuur"; vgl. "Nachbar"(D.)  kraomnaober (Altweert, ... ), mem: = oude vrouw, vroeger werkzaam  mem (Opglabbeek), oude vrouw, vroeger werkzaam  mem (Opglabbeek), nabuursvrouw: = baker; zie ook vroedvrouw; cf. WNT s.v. "nabuur  nābūrsvrŏw (Siebengewald), verpleegster: verpleegster (Beek (bij Bree), ... ), vroedvrouw: vroedvrouw (Alken, ... ), wijsvrouw: weisvraw (Zichen-Zussen-Bolder), wejsvroo (Zolder, ... ), wiesvrouw (Benzenrade, ... ), wijsvrouw (Berbroek, ... ), helpster bij de geboorte en baker waren hetzelfde  wiesvrow (Schinveld, ... ), men zegt hier ook tegen deze vrouw -  wiesvrouw (Neeroeteren), tot ± 40 jaar geleden waren er zowel gediplomeerde - als ongediplomeerde vroedvrouwen; ze hadden dezelfde naam (wiesvrouw)  wiesvrouw (Sevenum), verleende ook hulp bij de bevalling  wiesvrouw (Heel), zelfde als bij de geboorte  wīēsvrouw (Heythuysen), wijzevrouw: wijzə vróó (Sint-Truiden) baakster || baker, buurvrouw, familielid die kraamvrouw en kind verzorgt || baker; ongediplomeerde (ervaren) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)] || baker; ongediplomeerde verzorgster van moeder en kind [DC 12a (1943)] || Benaming voor ervaren, maar niet gediplomeerde medebewoonster van de plaats [ZND 46 (1946)] || hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || naaste buurtschap || naaste buutschap || Ouderwetse niet gediplomeerde baker?; benaming voor de vrouw die gedurende een aantal dagen na de bevalling moeder en kind verzorgd? [ZND 46 (1946)] III-2-2
bakgoot bakgoot: bak˲gø̜̄t (Herten, ... ), bak˲gø̜t (Posterholt), bak˲gōt (Stokkem), bakkandel: bakkandǝl (Bleijerheide) Brede dakgoot die op of tegen de muurplaat wordt bevestigd. De bakgoot is opgebouwd uit een houten gootbodem met daarop twee hoogkant staande planken die de zijkanten van de bakgoot vormen. Het geheel wordt aan de binnenzijde met zink bekleed. De zijplank die tegen de muurplaat is gespijkerd wordt ook wel 'binnenboeiplank' genoemd, de tegenoverliggende 'buitenboeiplank'. Zie ook afb. 84a. [N 64, 148b; N 54, 187] II-9
bakhandschoenen bakkershansen: bakǝrshawsǝ (Neerpelt), hansen: hē̜šǝ (Ulestraten) Handschoenen die bij het bakken gebruikt worden om de platen aan te pakken. [N 29, 102f] II-1
bakhuis bakhuis: ba.kǝs (Lanaken, ... ), bak(h)ø̜ys (Boekt Heikant), bak(h)ǭs (Boekt Heikant), bakha.u̯s (Herk-de-Stad), bakhou̯s (Aldeneik, ... ), bakhou̯ǝs (Hoepertingen), bakhuis (Kozen, ... ), bakhȳs (Afferden, ... ), bakhøy(ǝ)s (Zelem), bakhøǝs (Beringen), bakhø̜̄s (Kwaadmechelen, ... ), bakhø̜̄ys (Berverlo), bakhø̜i̯s (Kwaadmechelen), bakhø̜s (Herk-de-Stad, ... ), bakhø̜u̯ǝs (Spalbeek), bakhø̜ǝs (Kermt), bakhōu̯ǝs (Opheers), bakhūs (Baarlo, ... ), bakhǭs (Opheers), bakø̜̄s (Leopoldsburg), bakās (Opheers, ... ), bakǝs ('S-Herenelderen, ... ), bakǝš (Meijel), baʔǝs (Tessenderlo), bāhø̜s (Bree, ... ), bāk(h)ø̜̄ǝs (Hasselt), bāk(h)ūs (Eisden), bākhu(ǝ)s (Neerpelt), bākhuu̯s (Rotem), bākhø̜̄s (Beringen, ... ), bākhø̜̄yu̯ǝs (Kermt), bākhø̜̄ǝs (Halen), bākhø̜i̯s (Halen), bākhø̜s (Borlo, ... ), bākhās (Borlo, ... ), bākhūs (Hamont), bākhūu̯s (Achel), bākhǫǝs (Hechtel), bākhǭs (Lummen, ... ), bākhǭu̯ǝs (Tessenderlo), bākhǭǝs (Borgloon), bākø̜i̯s (Lommel), bākø̜ǝs (Linkhout), bākās (Brustem, ... ), bākūs (Kaulille), bākǝs (Beverst, ... ), bāqø̜̄ǝs (Kiewit), bękhø̜s (Donk), bakhuisje: bakhȳskǝ (Blitterswijck, ... ), ovenhuisje: hōvǝnhø̜i̯skǝ (Helchteren), stookhuis: stokǝs (Sint Pieter, ... ), stǭkǝs (Heerlerheide), štǭkhūs (Herten), štǭkǝs (Heerlen, ... ), stovenhuis: stovǝhūs (Herten) Het bakhuis is een vertrek of, vaak alleenstaand, gebouw waar de bakoven zich bevond. Daarin bakte men vroeger brood en in veel gevallen kookte men daar ook het veevoer. Zie afbeelding 13. [N 5A, 79a; N 5, 109; L 1, a-m; L 12, 8; OB 2, 1; monogr.; add. uit S 50; Gwn 4, 2] I-6
bakje, maat kwart pint, 0,125 l. bakje: 1 vingerhood = ± 0,01 lieter 1 mäötje = ± 0,10 lieter 1 sjöpke = ± 0,25 lieter 1 pint = ± 0,60 lieter 1 beksjke = ± 1/4 pint 1 hèjfke = ± 1/2 kan 1 kan = ± 1,40 lieter 1 anker = ± 30 kan 1 aam = ± 4 anker 1 iëker = ± 8 kan sjtök = oude wijnmaat van ? vaan = oude biermaat van ? tien = oude kolenmaat van 1/2 hectoliter of 2 kuipen okshoof = oude wijnmaat van ? Alle vorengenoemde maten en gewichten zijn in onbruik. De woorden zijn alleen nog bij ouderen bekend.  bekske (Klimmen) de maat die een inhoud aangeeft van 0,125 liter [bekske] [N 91 (1982)] III-4-4
bakkebaard(en) baard: boat (Kerkhoven), bakkebaard(en): ba.kəbâ.t (Moresnet), ba`əbowət (Kwaadmechelen), bakebōͅrdən (Overpelt), bakk`baard (Bocholt), bakkebaard (Bree, ... ), bakkebaarden (Bree, ... ), bakkebaat (Gemmenich, ... ), bakkebaot (Kanne), bakkeboard (Achel), bakkeboat (Kerkhoven), bakkebèèrd (Schimmert), bakkəboͅuwt (Halen), bakəba.ərt (Hasselt), bakəbart (Opglabbeek), bakəbārdə (Hasselt, ... ), bakəbārt (Lanklaar, ... ), bakəbārtə (Kinrooi), bakəbārtən (Houthalen), bakəbōrt (Genk), bakəbōͅrt (Koersel), bakəbōͅt (Sint-Truiden), bakəboͅwərdən (Lommel), bakəboͅət (Bokrijk), báKəba:rdə (Kinrooi), B.v. Ig zien bekans giehjen minsen met ne bakkebaard.  bakkebaard (Peer), bakkebaardje(s): ba.kəbeͅ.tšə (Moresnet), ba`əbatjəs (Tessenderlo), bakkebardjes (Oirlo), bakkebeertjes (Meeswijk), bakkebärdjes (Boekend), bakəbart`əs (Hamont), bakəbartjə (Hamont), bakəbø͂ͅtšə (Tongeren), bokkenbaard(en): bokkebèèt (Eigenbilzen), bokəbārt (Meeswijk), bokəboͅərdən (Achel), boͅkkəbatə (Gingelom), boͅkəbaət (Gingelom), boͅkəbōͅt (Tongeren), bukəba:rt (Neeroeteren), bukəbōͅrt (Leopoldsburg), bokkenbaardje: bokəb"tšə (Kanne), chambranles (fr.): sjambrangs (Eksel), favoris (fr.): (fabrien) (Alken), fabbrieën (Hechtel), fabreͅis (Hasselt), fabrie (Eigenbilzen), fabrie`s (Eksel), fabrieje (Wellen), fabries (Eigenbilzen, ... ), fabrieze (Hees, ... ), fabriezen (Alken, ... ), fabriezë (Hoeselt), fabrijə (Loksbergen), fabrījs (Lommel), fabrīzə (Val-Meer), fabəris (Hasselt), faveries (Maaseik), favori`s (Hasselt), favories (Maaseik, ... ), favorieten (Rekem), favoris (Beverlo, ... ), favorise (Vorsen), favoͅris (Hasselt), favvoories (Eksel), febrieze (Hoepertingen), fəbri:zə (Tongeren), fəbrijə (Zelem), fəbrivə (Opheers), (faveriete)  favəritə (Neerpelt), Bij sommigen: fabreje. Fra. favoris.  fabriés (Hasselt), Mv.  favoris (Montzen), favveri-jz (Borgloon), fàbri-jze (Gors-Opleeuw), PLAATS: de informant geeft als kerkdorp Jeuk/Hasselbroek op.  fabrieje (Jeuk), geitensikjes: geitəsikskəs (Achel), latten: latten (Eksel), PLAATS: De informant geeft als gehucht Kiefhoek op.  latten (Eksel), oorbaard: oe:rbaa:rd (Kaulille), oeërbaard (Tungelroy), uurbaard (Bree), (oorbaard)  y(3)̄rbart (Opglabbeek), scheerbak: šērbek (Meeuwen), steenweg: steinweeg (Lanklaar) bakkebaard || Bakkebaard: baard die men alleen op of langs de wangen laat groeien (bakkebaarden, fabriezen, favoris) [N 106 (2001)] || bakkebaarden [N 10b (1961)] || ringbaard [N 10b (1961)] III-1-1
bakken bakken: ba.kə (Ingber), bagke (Klimmen), bake (Helden/Everlo), bakke (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), bakke(n) (Nederweert, ... ), bakken (As, ... ), bakkə (Beesel, ... ), bakkən (Urmond), bakə (Berg, ... ), bakən (Eksel, ... ), baʔə (Kwaadmechelen), baʔən (Kwaadmechelen, ... ), ba‧kə (Meeswijk, ... ), bekke (Doenrade), bàkkə (Amby, ... ), bàkkən (Achel, ... ), bàkn (Helchteren, ... ), bààkə (Meterik), bààkən (Sint-Huibrechts-Lille), bàʔn (Kwaadmechelen, ... ), bàʔə (Kerkhoven), bákke (Buchten, ... ), bákkə (Alken, ... ), bákn (Vliermaalroot), báákə (Borgloon, ... ), bókkən (Neeroeteren), (1)  bàkkə (Heppen), (2-3)  bàkkən (Heppen), Bakke en broane is nit ummer eëve jód jeroane: bakken en braden lukt niet altijd even goed  bak’ke (Bleijerheide, ... ), Broet, vlao.ëj, vliesj bákke: bakken en braden  bákke (Zonhoven), ik bak ; ik bak jij bakt ; døøw baks hij bakt ; hê bakt bakt hij? ; bakt hê? ik bakte ; ik bakde  bakke (Grubbenvorst), plaats met frequent behoud van "n"in auslaut  bàkkə(n) (Kaulille, ... ), t is gebakke: het is voor elkaar Al t bákke en t browwe valle nie alt aeve go‰d uut: Alles wat men maakt, is niet altijd even goed  bákke (Castenray, ... ), Vès, sjpek, biefsjtök, eijer, aerpelesjieve bakke  bakke (Roermond), boteren: booturu (Itteren), braden: braije (Sittard), brao (Klimmen, ... ), braoie (Venray), braoje (As, ... ), braojö (Stevensweert), braojə (Echt/Gebroek, ... ), braojən (Urmond), braone (Waubach), braonə (Simpelveld), braoə (Hulsberg, ... ), braōje (Tienray), broa (Nuth/Aalbeek, ... ), broaje (Guttecoven, ... ), broane (Heerlerbaan/Kaumer), broijen (Ophoven), broje (Maastricht, ... ), brojen (Eksel), brooje (Maastricht, ... ), broojə (Caberg, ... ), broōjə (Maastricht), brosjen (Stein), broujen (Born), broâje (Tungelroy), brōo (Schinnen), brōōjə (Maastricht, ... ), brōͅnə (Teuven), brŏaje (Meerlo), bro͂je (Beek), bruene (Vijlen), brò-jen (Neerharen), bròajə (Moorveld (Waalsen), ... ), bròie (Opglabbeek), bròjə (Opglabbeek), boven de eerste soi een streepje  brənə (Loksbergen), de j niet uitspreken  braoje (Lutterade), i botter of vet broane  broane (Gulpen), oe aan elkaar  braoe (Sittard), van vlees  braoje (Gronsveld), kunnen: kenen (Neeroeteren), kinne (Bree), kuine (Schimmert), kunnen (Zonhoven), k‧enə (Neeroeteren), opbakken: opbakke (Eys) bakken [DC 37 (1964)], [RND], [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)], [ZND A1 (1940sq)] || bakken en braden || bakken; Hoe noemt U: Spijzen met boter of vet bereiden (kuinen) [N 80 (1980)] || braden, bakken || deeg, beslag gaar en eetbaar maken door het in de oven of op het vuur te zetten || met boter gaar maken (bakken) || spijzen door verhitting met vet gaar en eetbaar maken III-2-3
bakken, kommen van het bovenslagrad bakjes: bɛkskǝs (Wellen), bakken: bakǝ (Groot-Gelmen, ... ), bɛk (Berlingen, ... ), kommen: kompǝ (Herk-de-Stad), kumpǝ (Hoepertingen), tobben: tø̜p (Ordingen), tǫbǝ (Bilzen, ... ), tǫpǝ (Haren), troggen: trǫgǝ (Lauw), (enk)  trō.x (Rutten) De aan het rad van bovenslagmolens bevestigde bakken waarin het water wordt opgevangen. Door het gewicht van het water in de bakken wordt het rad in beweging gezet. Zie ook afb. 72. [Vds 21; Jan 83; Coe 65; Grof 77] II-3