e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
banken laten zitten afdijken: afdīkǝ (Sevenum), bank laten zitten: baŋk lǭtǝ zetǝ (Sevenum), banken laten zitten: bɛŋk lǭtǝ zetǝ (Meijel), bɛŋkǝ lǭtǝ zetǝ (Meterik), boord laten zitten: bōrt lǭtǝ zetǝ (Ospel), dam laten zitten: dam lǭtǝ zetǝ (Sevenum), dijken laten zitten: dīkǝn lǭtǝ zetǝ (Venray), losse kant laten zitten: los kant lōtǝ zetǝ (Meterik) Veenbanken laten zitten als bescherming tegen het water. [I, 62] II-4
banketbakkerij patisserie: patisserie (Neerpelt) Voor het banketbakken is er een aparte werkplaats. [N 29, 105e] II-1
bankhaak bankhaak: baŋk(h)uǝk (Bilzen), baŋkhǫak (Bleijerheide, ... ), baŋkhǭ.k (Sittard  [(meervoud: baŋkhø̜̄k)]  ), baŋkhǭk (Heel, ... ), baŋk˱ǭk (Dilsen, ... ), bãŋkhǭk (Tessenderlo), bāŋkhǭk (Ottersum), klauw: kl ̇aw (Sittard), klembankhaak: klɛmbaŋkhǭk (Herten), klemhaak: klɛmhǫak (Bleijerheide) Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.] II-12
bankhaakgat bankhaakgat: baŋkhǭk˲gāt (Venlo), bankhakenlok: wɛrflǭ.k (Sittard  [(meervoud: wɛrflø̜̄kǝr of wɛrflǭkǝr)]  ), gat: gat (Leopoldsburg), gat van de bankhaak: gāt ˲van dǝ baŋkhǭk (Stein), gat voor de bankhaak: gāt ˲vø̄r dǝ baŋkhǭk (Sint Odilienberg), klauwlok: klawlǭ.k (Sittard  [(vierkant)]  ), kot voor de bankhaak: kūt ˲vø̜r dǝ baŋk(h)uǝk (Bilzen  [(rond)]  ), lok voor de stootblok: lǭk ˲vȳr dǝr štuǝt˱blǫk (Mechelen) Rond of vierkant gat in het werkbankblad dat bestemd is voor een bankhaak. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 208i; monogr.] II-12
bankhamer bankhamel: baŋk(h)ǭmǝl (Bilzen), baŋkhāmǝl (Herten, ... ), baŋkhǭmǝl (Bevingen, ... ), bāŋkhāmǝl (Maastricht), bankhamer: baŋkhamǝr (Kerkrade, ... ), baŋkhāmǝr (Geulle, ... ), baŋkhǭmǝr (Tessenderlo), baŋk˱āmǝr (Stokkem), bãŋkhāmǝr (Heijen, ... ), bāŋkhamǝr (Simpelveld), duitse bankhamer: dø̜jtsǝ baŋkhāmǝr (Schimmert), dwarspenhamel: dwarspęnhāmǝl (Roermond), engelse bankhamel: eŋǝlsǝ baŋkhāmǝl (Roermond  [(met pen en ronde baan -- vergelijk afbeelding150c)]  ), engelse hamer: eŋǝlsǝ hāmǝr (Weert), hamel: hāmǝl (Houthalen, ... ), hamer: hāmǝr (Rothem), handhamer: hanthāmǝr (Klimmen), haŋkhamǝr (Bleijerheide), helzetter: ɛlzętǝr (Stokkem  [(van harder staal dan de slaghamer)]  ), langspenhamel: laŋspenhāmǝl (Roermond), slaghamer: slāx˱āmǝr (Stokkem), vuisthamer: vūshamǝr (Bleijerheide), vūshāmǝr (Nieuwenhagen, ... ), warspenhamel: wē̜rspęnhāmǝl (Roermond) Kleinere hamer met vierkante of ronde kop en pen die door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het bankwerk. Zie ook afb. 150a-c. [N 33, 56; N 33, 67; N 64, 39a; N 66, 6a; N 66, 7c; monogr.] II-11
bankje voor blokken klei stoepbankje: štup˱bɛŋkskǝ (Tegelen) Laag bankje, waarop de rechthoekige blokken klei gestapeld werden. [monogr.] II-8
bankrussen (kaartspel) bankrussen (<fr.): bankrusse (Bilzen) kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] III-3-2
bankschroef achterschroef: axtǝršrūf (Herten), achtertang: axtǝrtaŋ (Dilsen, ... ), bankschroef: baŋkskrūf (Jeuk), baŋksxruf (Oostrum, ... ), baŋksxrūf (Houthalen, ... ), baŋkšr ̇uf (Herten, ... ), baŋkšruf (Dilsen, ... ), baŋkšrūf (Bilzen, ... ), baŋkšrūǝf (Heerlen), baŋkšrǫwf (Eigenbilzen), baŋkšxrūf (Zonhoven), bãŋksruf (Heijen), bãŋksxruf (Meerlo, ... ), bãŋksxrūf (Tessenderlo), bāŋksxrūf (Ottersum), bāŋkšruf (Simpelveld), bāŋkšrǫwf (Maastricht), bankschroef met staartschroef: baŋkšruf męt statšrūf (Bilzen), bankvijs: baŋk˲vē̜jǝs (Loksbergen), gegoten bankschroef: gǝgǫatǝ baŋkšrūǝf (Heerlen), gesmede bankschroef: gǝšmējdǝ baŋkšrūǝf (Heerlen), gewone bankschroef: gǝwø̜nǝ bāŋkšruf (Simpelveld), hindertang: heŋǝrtsaŋ (Bleijerheide), kleine tang: klęjn taŋ (Dilsen), klem: klɛm (Reuver), klemschroef: klɛmsxrūf (Venlo), machinesschroefstok: mašiŋsšrufštǫk (Kerkrade  [(is parallelbankschroef)]  ), parallelbankschroef: paralɛlbaŋksxruf (Oostrum), paralɛlbaŋkšr ̇uf (Herten), paralɛlbaŋkšruf (Helden, ... ), paralɛlbãŋksxruf (Heijen, ... ), parallelschroef: paralɛlsxruf (Meerlo, ... ), paralɛlšruf (Spekholzerheide  [(met brede bekken)]  ), pāralɛlšruf (Rothem), parallelschroefstok: paralɛlšrufštǫk (Bleijerheide, ... ), schoefstok: šr ̇ǫwfštǫk (Gronsveld), šrufštǫk (Rothem, ... ), schroef: šrő̜wf (Zutendaal), šrūf (Bilzen), šrǫwf (Stokkem), schroefbank: sxruf˱baŋk (Bevingen), šruf˱baŋk (Montfort), šrūf˱ba.ŋk (Tongeren), šrūf˱baŋk (Diepenbeek), šrǫwf˱baŋk (Eigenbilzen), šrǫwf˱bāŋk (Lanaken), schroefstek: šrufštɛk (Noorbeek), schroefstok: šrufštǫk (Bleijerheide, ... ), šrūfštǫk (Ten Esschen), spanschroef: spanšrūf (Geulle), staartbankschroef: start˱bãŋksxruf (Heijen, ... ), start˱bāŋkšrǫwf (Maastricht), stat˱baŋkšrǫwf (Eigenbilzen), stɛrt˱baŋksxruf (Oostrum), stɛrt˱bãŋksxruf (Well), štārt˱baŋkšruf (Schimmert), štɛrt˱baŋkšr ̇uf (Herten), štɛrt˱baŋkšruf (Helden, ... ), staartschroef: štartšruf (Rothem), staartschroefstok: štatsšrufštǫk (Bleijerheide), stelschroef: štęlšrū.f (Herten), tang: taŋ (Mechelen), voorklem: vø̄rklɛm (Herten), voorschroef: vø̄ršrūf (Herten, ... ), voortang: vȳrtaŋ (Mechelen), vȳrtsaŋ (Bleijerheide), vø̄.rtaŋ (Sittard), vø̄rtaŋ (Herten, ... ), zijklem: zīklɛm (Herten), zijtang: zītaŋ (Herten) Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.] || In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.] II-11, II-12
bankschroefbekken bankknijper: baŋkknęjpǝr (Bevingen), bankschroefbekken: baŋkšruf˱bɛkǝ (Montfort), bekken: bękǝ (Rothem, ... ), bɛkǝ (Eigenbilzen, ... ), %%de volgende twee opgaven zijn enkelvoud%%  ǝt˱ bɛkǝ (Bleijerheide, ... ), klauwen: klǫwǝ (Helden, ... ), lippen: lepǝ (Bilzen, ... ) Het vaste en het beweegbare deel van de bankschroef waartussen het werkstuk wordt vastgeklemd. De beide delen worden door een aantal zegslieden (Q 95, 121c) ook met het enkelvoudige bek aangeduid. Zie ook het Wnt II.1, kol. 1558 sv. bek 4c. [N 33, 207] II-11
bankschroefbus bus: bøs (Middelaar, ... ), draadbus: drōt˱bø̜js (Bevingen), drǭt˱bøs (Well), draadhuls: drǭthøls (Meerlo), hart: hɛrt (Montfort), huis: hūs (Kerkrade), huls: høls (Siebengewald), lip: lø̜p (Maastricht), moer: mōjǝr (Rothem), mof: muf (Jeuk), schroefbus: šruf˱bø̜s (Reuver), schroefhuls: šrufhø̜ls (Helden, ... ), schroefpot: sxrūfpot (Tessenderlo), spindelmoer: špendǝlmōr (Klimmen), tap: tap (Weert), tapbus: tap˱bø̜s (Weert) De metalen bus in het vaste deel van de bankschroef, waarin de bankschroefspil ronddraait. [N 33, 205] II-11