e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
beek beek: bē.k (Ittervoort, ... ), bēk (Heks), bīǝ.k (Aldeneik, ... ), bɛjk (Alken, ... ), de jeker: džekǝr (Sluizen), dǝ jē.kǝr (Lauw, ... ), dǝ žē.kǝr (Lauw), dǝn ē.kǝr (Kanne, ... ), tšɛkǝr (Rutten, ... ), groot water: grȳǝ.t wātǝr (Opglabbeek  [(in tegenstelling tot het loosbeekje)]  ), molenbeek: myǝlǝbęjk (Heerlerheide) [Coe 16; Grof 30; Jan 97 add.; Jan 94 add.; Jan 92 add.; Vld] II-3
beekprik beekprik: WLD  beekprik (be.kprik) (Eksel), bloedzuiger: ideosyncr.  blootzuger (Vlodrop), IPA  blutsøͅgər (Kwaadmechelen), WLD  bloodzuugər (Heel), negenoger: negenuiger (Venlo), negenuiger (sleept.) (Echt/Gebroek), negenoog: vis  nuuëgeoug (Altweert, ... ), WLD  neechəauch (Haelen), negeoe’g (ne.gəuəx) (Eksel), prik: prik (Swalmen), ideosyncr.  prik (Velden), WLD  prik (Born, ... ), WLD; de beekprik  pre.k (v.) (Eys), steenbiggel: sjtee’biggəl (Sittard), steenbijterd: aalvormig moddervisje, 15 cm lang, poltooddik, geel/bruin van kleur met zuignapjes aan de kop  sjteinbietert (Sittard), steenprikker: sjteinprikker (Tegelen), windel: windel (Maastricht), Endepols  windel (Heer, ... ), WBD/WLD  windəl (Maastricht), WLD  windel (Klimmen), zandmoeker: WBD/WLD waarschijnlijk wordt beekprik bedoeld  zàndmōēker (As), zevenoger: zevenuiger (Echt/Gebroek), WLD  zeevönuigör (Stevensweert) Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één cirkel van hoorntanden. De [N 83 (1981)] || negenoog || negenoog (vis) || prik (riviervis) || rivierprik || steenbijter (vis) III-4-2
beeld beeld: be.ltš (Hasselt), be:jlt (Maastricht), be:lt (Beringen), bee.ld (Wellen), beeld (Amby, ... ), beeldj (Bocholt, ... ), beelt (Genk), beeəld (Hasselt), beilt (Borgloon, ... ), beiəlt (Lommel), beld (Eupen, ... ), belt (Sint-Truiden), beüld (s-Herenelderen), bē:lt (Opgrimbie), bēēlt (Bree), bēld (Maastricht), bēlt (Elen, ... ), bēlt` (Lozen), bēlṭ (Bocholt), bēÒḷṭ (Bree), bēəlt (Helchteren), bēͅlt (Herk-de-Stad, ... ), bĕilt (Lommel), beͅjlt (Zonhoven), beͅlt (Loksbergen, ... ), bi.l`t (Zonhoven), bi.əlt (Gingelom), bield (Hasselt, ... ), bielt (Kermt), bieëld (Bilzen, ... ), biĕld (Val-Meer), bild (Hamont, ... ), bildj (Posterholt), bilt (Linkhout, ... ), biəlt (Sint-Huibrechts-Lille), bī.lt (Gemmenich), bīeëlt (Beringen), bīēld (Peer), bīlt (Lummen), bi̯.lt (Gemmenich), bi̯lt (Eupen), bäld (Aubel), bê.lt (Montzen, ... ), bêeld (Stokkem), bêld (As, ... ), bɛlt (Aalst-bij-St.-Truiden), e beilt (Hoepertingen), een beeld (Veulen), ei belt (Opglabbeek), i bīlt (Eksel), ieë bieëld (Herk-de-Stad), ø bilt (Meldert), ə beelt (Bilzen), ə beilt (Berg, ... ), ə bel`t` (Opoeteren), ə belt (Lanklaar), ə bējəlt (Beverlo, ... ), ə bēlt (Houthalen, ... ), ə bēlt` (Bree), ə bēͅilt (Tongeren), ə bĕĕld (Koersel), ə biəlt (Kwaadmechelen), ənə bilt (Kerkrade), (zelden, als alternatief voor biëlt)  belt (Kwaadmechelen), D. älter  bäld (Halen), g. Ned.  beeld (As), Het bield van Ambiorix te Tongeren.  biəlt (Niel-bij-St.-Truiden), Kommuniebieldsje, dudsbieldsje (bidprentje, doodsprentje) - in deze betekenis steeds verkleinwoord.  béild (Diepenbeek), onder de ø staat een kleine e geschreven  ə bølt (Beverst), Opm. bildj is vero.  beeld (Roermond), puntje onder de e  ə beld (Tongeren), t War mèr ön haatere bèld.  bèld (Beverlo), Verkl. bildje.  beeld (Gennep), Zet dat beeld (v.h. H. Hart enz.) terug op de schouw.  bilt (Zonhoven) Beeld. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || Beeld.: 1. Beeld. || Beeld: = beld [Bild]. || Beeld: [Beeld]. || Beeld: beeld. || Beld: Bild. || Een beeld. [ZND A1 (1940sq)] || standbeeld [RND] III-3-2
beeldhouwer beeldenmaker: bieeldjemaker (Weert), beeldhouwer: beeldhauwer (Venlo), beeldhouer (Blerick), beeldhouwer (As, ... ), beeldjhouwer (Brunssum, ... ), beeljdhouwer (Thorn), beelthouer (Venray), beelthouwer (Geleen, ... ), beeltjhouwer (Herten (bij Roermond), ... ), beel}dhouwer (Urmond), belthoͅuwər (Nieuwenhagen, ... ), belthujər (Epen), belthøywər (Meeuwen), be}eldhouwer (Roermond, ... ), bēldhoͅuwər (Gennep), bēldjhoͅuwər (Thorn), bēlthawər (Maastricht, ... ), bēlthoͅuwər (Hulsberg, ... ), bēlthoͅuər (Eys), bēlthoͅwər (As, ... ), bieeldjhouwer (Weert), bieldhouwer (Tungelroy), bielthouwer (Merkelbeek), bieëldhoww`r (Kaulille), bieëlthauwer (Vorsen), bildhouwer (Meijel, ... ), bildjhouwer (Posterholt), bīlthoͅwər (Heerlen), bīəlthoͅuwər (Eksel), bèldhouwer (sic) (Bilzen), bɛldhōr (Loksbergen), [Alg. opmerking: de invuller is een nieuwe medewerker en heeft enkel vernederlandste woorden genoteerd die reeds tussen haakjes in de vraagstelling gesuggereerd werden]  beeldhouwer (Heers), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  beeldhouwer (Diepenbeek), Jonger.  (ne beelthouwer) (Zolder), Ss. sub beeld.  beeldhouwer (Maastricht), beeldsteker: (meest uit hout)  ne béldstaeker (Bilzen), Kil. beeld-steker, sculptor; R. beeldsteker, vgl. Du. Bildstecher graveur.  bè.ldstië.ker (Hasselt), kapper: kepper (Lauw), sculpteur (fr.): skultuir (Sint-Truiden), skylty:r (Tongeren), skyltø:r (Tongeren), Fr. sculpteur.  skülpteur (Tongeren), steenhouwer: sjteehouwer (Kerkrade), sjtēhoͅuwər (Schaesberg), steinhouwer (Blerick), steenkapper: (ne) steenkapper (Lommel), dë stèinkêppër (Tongeren), ne steenkapper (Bilzen), steekapper (Veldwezelt), steenkapper (Achel, ... ), steenkeppër (Hoeselt), stei:nkapp`r (Bocholt), steinkapper (As, ... ), steinkepper (Kinrooi), steiënkepper (Maaseik), sti.ənkappər (Eksel), stiejnkapper (Jeuk), stienkapper (Genk), stèènkapper (Eigenbilzen), stêjnkêpper (Gors-Opleeuw), Zerken e.d.  stieënkapp`r (Kaulille) [Beeldhouwer]. || Beeldhouwer. || Beeldsnijder. || iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)] || Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)] || Sculpteur: Beeldhouwer. || Sculpture: Beeldhouwkunst. III-3-2
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts beeldhouwbeitel: beeldhouwbeitel (Venlo), gots: gutš (Mechelen), guts: gøts (Reuver), lepelguts: lē̜pǝlgøts (Reuver), ornamentbeitel: ornamentbeitel (Venlo), schepguts: šø̜p˲gø̜ts (Herten), sculptuurbeitel: skølptiǝrbiǝtǝl (Bilzen), skøltø̄rbęjtǝl (Leopoldsburg), spatel: spātǝl (Venlo), steekbeitel: stēk˱bētǝl (Diepenbeek), štē̜k˱bęjtǝl (Herten, ... ), uitsteekbeitel: uitsteekbeitel (Dilsen), ǫwtstē̜k˱biǝtǝl (Bilzen), vlakke guts: vlakǝ gø̜ts (Dilsen), vlākǝ gøts (Venlo) In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f] II-12
beeldje beeldje: `belšə (Gemmenich), `beltšə (Gemmenich), beeldje (Geistingen), beeltshe (Rosmeer), klein beeld  bēltšə (Martenslinde), figuur: Do has-te en schön fijuur op-ene Kamiin stue.  fi`jū:r (Gemmenich), marmeren figuur: e marmere fejoer (Bocholtz), ee marmere figōēr (Heerlen), postuur: postijr (Welkenraedt), pəst"r (Mechelen-aan-de-Maas), pəsty(3)̄r (Meeswijk), pəsty.jr (Wellen), Aan de muur hangen schoon posturen.  poͅstyər (Niel-bij-St.-Truiden), Doo stònt e pòstúr vàn de Ellege-n Trudou op de schou.  pòstúr (Sint-Truiden), Gg. gestalte, figuur; beeldje (niet in VD.) (via t Wa.).  postYyr (Gingelom), postuurtje: pesturke (Diepenbeek), postuurke (Geistingen, ... ), Daar stond een postuurken op de kast.  poͅstyrkən (Lommel), Dat pësturke kump van dën aa-ë mert èn Tongërë.  pëstùrkë (Hoeselt), Ei posteleine pestuurke.  pestuurke (Echt/Gebroek), Hur schoo (schoorsteenmantel) stiet vó.l bè póstûûrkes.  póstûûrke, pestûûrke (Zolder), Hè ha ö pesturke in-en hof.  pesturke (Beverlo), Möt Poase en möt Sinterkloas make de pasteibakkers allerlei sjòkolate pesteerkes.  pesteerke (Bree), Oppe sjouw stóng e pastele-jne posteurke.  posteurke (Uikhoven), Sub postuur, 2. n postuurke op de schouw.  postuurke (Zonhoven), Sub postuur.  postirke (Hasselt), Van Fr. posture.  póstūūërke (Zonhoven) (Profaan) beeldje. || 1. Beeld. || 2. Een klein staand beeld. || 2. Een meestal profaan, gipsen beeldje. || Beeldje van gips e.d. || Beeldje, (fr. statuette). || Beeldje. [ZND 01 (1922)] || Beldsche: = belsche [kleines Bild, Bildchen]. || Belsche: Kleines Bild, Bildchen. || Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] || Fijuur: Figur, 2. Statue, Statuette. || Marmeren beeld. [N 06 (1960)] || Posture: Klein grappig of ergerlijk beeld, dat men als nieuwjaarswens zendt. || Postuur. || Postuur: **3. (Dim.) Beeldje van gips e.d. || Postuur: 1. Beeld. || Postuur: 2. Beeldje aan de muur. || Postuurke: klein beeldje. || Postuurken: klein profaan beeldje. || Postuurtje: porseleinen beeldje. || Stenen beeldje, b.v. op de schoorsteen. III-3-2
beeldzijde van een geldstuk beeldenaar: beldeneer (Jeuk), kop: dë kòp (Tongeren), kop (Achel, ... ), koͅp (Amstenrade, ... ), kóp (Zolder), Antwoord onderlijnd bij de suggesties.  kop (Jeuk), kop of munt  kop (As), Sub kruis: Kruus (gwl. kop) of mäönt.  kop (Maastricht), Sub munt: in de zegsw. kop of mäönt (goje): kruis of munt.  kop (Maastricht), kruis: krees (Eigenbilzen), kreis (Bilzen, ... ), krejs (Bree), kreus (Meijel), kri-js (As), kruis (Haler, ... ), kruiës (Vorsen), kruts (Vlodrop, ... ), kruu:s (Bocholt), kruus (Ell, ... ), kruuts (Blerick, ... ), kry(3)̄ts (Beesel, ... ), kry:s (Eksel), krys (Gennep), kryts (Heerlen), kröö.s (Gors-Opleeuw), kri-js of letter  kri-js (As), Kruus (gwl. kop) of mäönt.  kruus (Maastricht), Krüts of mungk.  krüts (Tegelen), Zgw. krais òf mént, syn. kòp òf krais.  krais (Tongeren) [Kruis]. || d) Muntteken. || de beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje] [N 112 (2006)], [N 88 (1982)] || De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)] || Kruis. || Kruis: d) Muntteken. III-3-2
beelt luchtdeurtjes: lø̜xt˲dø̄rkǝs (Kaulille), weerplanken: wę̄rplɛŋk (Weert) De vrij brede, gemodelleerde plank aan het voorkeuvelens van de Hollandse molen die bestaat uit twee beeltstukken. [N O, 54d] II-3
beemd band/bend: banjtj (Beringe, ... ), bant (Grubbenvorst, ... ), baŋt (Belfeld, ... ), be.jǝnjǝ (Schinnen), be.nǝntǝ (Heer), be.ǝndǝ (Eijsden), be.ǝnt (Voerendaal), benjtj (Geleen), benǝt (Lontzen, ... ), beęnj (Einighausen), beŋk (Ulestraten), beǝnt (Kolonie, ... ), bāi̯njtj (Molenbeersel), bānjtj (Baexem, ... ), bānjtjš (Kessenich), bānt (Baarlo, ... ), bāŋt (Maasbree), bāǝnt (Horst), bē.nǝt (Kettenis), bēi̯nt (Eijsden), bēnjtj (Bingelrade, ... ), bēnjǝ (Buchten), bēnt (Heerlerheide, ... ), bēnǝtǝ (Amby), bē̜n (Maasniel), bē̜ndǝ (Heerlerheide, ... ), bē̜nj (Asenray / Maalbroek, ... ), bē̜njtj (Baexem, ... ), bē̜njǝ (Munstergeleen, ... ), bē̜njǝs (Sittard), bē̜nt (Berg / Terblijt, ... ), bē̜ntš (Boorsem), bē̜nǝt (Baelen, ... ), bē̜ŋ (Kinrooi), bę.nǝt (Montzen, ... ), bę.ǝnt (Hoensbroek, ... ), bę.ǝntj (Amstenrade, ... ), bęi̯n (Oirsbeek), bęi̯nt (Moorveld), bęndǝ (Waubach), bęnjtj (Berg, ... ), bęnjǝ (Guttecoven), bęnt (Amby, ... ), bęnǝnt (Heer), bęnǝt (Eupen, ... ), bęnǝtǝ (Epen, ... ), bęŋǝ (Vlodrop), bęǝn (Gronsveld), bęǝnt (Ten Esschen), bęǝnǝt (Mheer), bī.njǝ (Schinnen), bǫnt (Well), bɛ.nj (Baexem, ... ), bɛ.njtj (Beek, ... ), bɛ.nt (Amby, ... ), bɛndǝ (Bocholtz, ... ), bɛnj (Born, ... ), bɛnjdǝ (Epen), bɛnjtj (Broeksittard, ... ), bɛnjǝn (Vucht), bɛnt (Eijsden, ... ), bɛntjǝ (Lottum), bɛnǝt (Epen, ... ), bɛnǝtǝ (Reijmerstok), bɛŋ (Geistingen, ... ), bɛŋt (Sevenum, ... ), bɛ̃ndǝ (Eijsden), bɛ̄.nt (Vlodrop), bɛ̄nj (Buchten, ... ), bɛ̄njtj (Schinveld), bɛ̄nt (Meerssen, ... ), bandel: be.andǝl (Sint-Pieters-Voeren), biendǝlt (s-Gravenvoeren), bɛndǝl (Aubel), bandje: bɛntjǝ (Lottum, ... ), beemd: bam (Kuringen), bamdǝ (Smeermaas), bamp (Beverst, ... ), bampt (Gruitrode, ... ), bamt (As, ... ), bamǝt (Opheers, ... ), beemd (Ophoven), begǝmt (Lommel), bempt (Boxmeer, ... ), bemt (Hamont, ... ), bimjtj (Hushoven), biǝmt (Blerick), bi̯ɛ̄mt (Moelingen), bympt (Halen, ... ), bymt (Loksbergen), byǝmt (Oostham), bȳǝmt (Paal), bømt (Kwaadmechelen), bø̜m (Landen, ... ), bø̜mt (Hamont), bāmp (Gingelom, ... ), bāmt (As, ... ), bēm (Aalst, ... ), bēmdǝ (Borgloon, ... ), bēmjtj (Nederweert, ... ), bēmt (Genoelselderen, ... ), bē̜i̯mj (Molenbeersel), bē̜m (Baarlo, ... ), bē̜mdǝ (Baarlo, ... ), bē̜mjtj (Haelen), bē̜mp (Meerssen), bē̜mt (Neerpelt, ... ), bęi̯mjtj (Valkenburg), bęi̯mt (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), bęm (Alken, ... ), bęmdǝn (Helchteren), bęmt (Achel, ... ), bęmǝ (Tongeren), bīǝmt (Beringen, ... ), bɛm (Aalst, ... ), bɛmdǝ (Rekem), bɛmjtj (Montfort), bɛmp (Hasselt, ... ), bɛmt (Beringen, ... ), bɛ̄m (Hasselt), beemdgrond: bęmgrǭnt (Sint-Truiden), beemdje: bęmkǝ (Kaulille), bemerd: bɛmǝrt (Aubel), blaak: blōk (Aalst), braak: brē̜k (Overpelt), het hooi: thø.u̯ (Lanaken), hooibeemd: hoi̯bɛm (Berg, ... ), hooibraak: hoi̯brōi̯ǝk (Sint-Lambrechts-Herk), hooiland: ø.u̯lānt (Leut), ø̜u̯la.nt (Boorsem), hooiveld: hoi̯vɛ.lt (Achel), hūi̯vɛ.lt (Sint Huibrechts Lille), øu̯veljtj (Boorsem), hooiwas: hø̜u̯was (Dilsen), hooiwei: hoi̯węi̯ (Vliermaal, ... ), hø̜i̯węi̯ (Halmaal), hø̜u̯węi̯ (Kinrooi), ø.u̯węi̯ (Leut), øu̯węi̯ (Meeswijk), ūi̯węǝ (Laar), meers: mi̯ø̄s (Hoepertingen), pas: pās (Venray), veldwei: vɛltwai̯ (Schimmert), vuile band: vulǝ bɛnǝt (Vijlen), weerd: wē̜rt (Rekem), wei: wāi̯ (Tessenderlo), węi̯ (Afferden, ... ) Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8
beemden beemden: bɛm (Alken, ... ), bɛmp (Kanne), bɛmtǝ (Kanne), bɛmǝ (Lauw), beemdjes: (enk)  bempšǝ (Sluizen), broeken: (enk)  bru.k (Lauw), molenwei: mjø̄.lǝwɛj (Sluizen), mø̄.lǝwɛj (Lanaken) Aan de beek grenzende, vlakke en waterrijke stukken land. [Coe 46; Grof 42] II-3