e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 17121
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
behangborstel aandrukborstel: āndrø̜k˱bǫrsǝl (Maasbree), aanstrijkborstel: anstrik˱bōrstǝl (Meijel), afstrijkborstel: āfštrīk˱bø̜̄jǝštǝl (Gulpen), behangborstel: behangborstel (Zonhoven), bǝhaŋbøstǝl (Heel), bǝhaŋbøsǝl (Tessenderlo), bǝhaŋbøštǝl (Heerlen), bǝhaŋbø̄štǝl (Schinnen), bǝhaŋbø̜rstǝl (Herten), bǝhaŋbø̜štǝl (Klimmen), bǝhaŋbǫrsǝl (Ottersum), borstel: bøštǝl (Waubach), bǫrstǝl (Houthalen), fladder: fladǝr (Tessenderlo), klederborstel: klɛjǝrbȳǝštǝl (Klimmen), papierborstel: papīrbǫsǝl (Jeuk), plekdoek: plɛk˱dōk (Noorbeek  [(een oude doek)]  , ... ), tapezierborstel: tapǝtsērbøštǝl (Kerkrade), tapisseerborstel: tapǝsērbøštǝl (Heerlen), tapǝsīǝrbǫsǝl (Diepenbeek), zwabber: žwabǝr (Buchten) De borstel waarmee men het opgeplakte behang plat en effen strijkt. In Q 197 en Q 197a werd voor dit werk een oude doek gebruikt. [N 67, 94c] II-9
behangen behangen: behangen (Zonhoven), bǝhaŋǝ (Buchten, ... ), papier zetten: papīr zɛtǝ (Jeuk), plakken: plakken (Zonhoven), plekken: plɛkǝ (Bree), tapisseren: tapisē̜rǝ (Uikhoven), tapǝs ̇ęjǝrǝ (Sittard), tapǝseǝrn (Zonhoven), tapǝsiǝrǝ (Diepenbeek), tapǝsjęrǝ (Tongeren), tapǝsērǝ (Echt, ... ), tapǝsē̜rǝ (Hasselt, ... ), tapǝtsērǝ (Bleijerheide, ... ), tapǝtsē̜rǝ (Eupen) Zie kaart. De techniek van het opplakken van behangselpapier met alle bijkomende werkzaamheden zoals het aanbrengen van behangjute. [N 67, 92a; monogr.] II-9
behanger behanger: bǝhaŋǝr (Buchten, ... ), bǝhɛŋǝr (Klimmen), kladschilder: klatšeldǝr (Buchten), plakker: plakǝr (Heerlen, ... ), plɛkǝr (Gulpen, ... ), schilder: šeldǝr (Waubach), tapezierer: tapǝtsērǝr (Kerkrade), tapisseerder: tapǝsērdǝr (Klimmen, ... ), tapisseur: tapǝsø̄r (Tongeren), verver: vɛrvǝr (Jeuk) Vakman die alle werkzaamheden verricht die voor het behangen van muren noodzakelijk zijn. Vroeger vervaardigde hij ook gordijnen. Zie ook het lemma 'Behangen'. [N 67, 98c; monogr.] II-9
behangjute behangjute: bǝhaŋjytǝ (Herten), behanglijnen: bǝhaŋlīnǝ (Buchten), gazettenpapier: gazętǝnpapīr (Diepenbeek), jute: jytǝ (Gulpen, ... ), lijnen: li.nǝ (Schinnen), liŋǝ (Kerkrade), lī.nǝ (Waubach), linnen: lenǝ (Klimmen, ... ), plekband: plɛk˱bant (Houthalen), rubio: rybijo (Diepenbeek), schilderslijnen: sxeldǝrslīnǝ (Maasbree), tekkellijnen: tɛkǝllīnǝ (Heerlen) Weefsel, vervaardigd van grove vlas-, hennep- of jutevezels, dat men voor een slechte wand tegen een latwerk spant. [N 67, 96b] II-9
behangjute spannen aantrekken: āntrękǝ (Herten), betengelen: bǝtɛŋǝlǝ (Ottersum), doek spannen: dōk španǝ (Herten), nagelen: nāgǝlǝ (Gulpen), opspannen: opspanǝ (Maasbree, ... ), spannen: španǝ (Gulpen, ... ), tekkelen: tɛkǝlǝ (Heerlen) De stof spannen tegen een latwerk. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Behangjute'. [N 67, 96c] II-9
behanglinnen behanggaas: bǝhaŋgās (Klimmen), behanglijnen: bǝhaŋlīnǝ (Heerlen, ... ), behanglint: bǝhaŋlent (Klimmen), behangsellijnen: bǝhaŋsǝllīnǝ (Maasbree), lijnen: liŋǝ (Kerkrade), lī.nǝ (Waubach), oud laken: ǭt lākǝ (Heel), pleklijnen: plɛklīnǝ (Herten), verbandgaas: vǝrban(j)tj˲gās (Schinnen) Stof waarmee men vóór het eigenlijke behangen scheuren in de wand dichtplakt. In Q 203 werden scheuren in de muur dichtgemaakt met 'mastiek', in P 219 en Q 71 met 'plamuur', in L 414 met 'plamuursel', in L 163, L 426 en Q 111 met 'gips' en in Q 197 en Q 197a met 'kalkspijs' ('kalǝkspīs'). [N 67, 96a] II-9
behangplaksel behangpap: bǝhaŋpap (Tessenderlo), behangpleksel: bǝhaŋplɛksǝl (Meijel), behangselpleksel: bǝhaŋsǝlplɛksǝl (Maasbree), colle: kǫl (Jeuk), kleister: klajstǝr (Kerkrade), pap: pap (Diepenbeek, ... ), plekkens: plɛkǝs (Noorbeek, ... ), plekmeel: plɛkmē̜l (Buchten, ... ), pleksel: plɛksǝl (Heel, ... ), stijfsel: stijfsel (Zonhoven), štīfsǝl (Gulpen, ... ) Het plaksel waarmee het behangselpapier op de muren wordt geplakt. Behangplaksel werd vroeger samengesteld uit roggemeel en kokend water. Tegenwoordig wordt gebruik gemaakt van fabrieksmatig bereide plakmiddelen die meestal alleen met koud water hoeven te worden aangemaakt. In een aantal plaatsen (L 265, L 267, Q 113, Q 117a) werd aan het plakmeel (oud) bier toegevoegd. Volgens de invullers uit Q 113 en Q 117a verhoogde men op deze wijze de kleefkracht. In K 353 gebruikte men daartoe 'dextrine' ('dekstren'). In L 267 mengde men bier door het plaksel om het kleefvrij opdrogen ervan te bevorderen. In L 328 werd aan behangplaksel met water aangemaakte en vervolgens gekookte soda toegevoegd. Dit diende om het aanwezige ongedierte onder het behang te verdelgen. In Q 111 deed men peper in het plaksel tegen de 'schietwormen' ('šētw?rǝm'), de zgn. zilvervisjes. De invuller uit Q 113 voegde bij het verwerken van zeer zwaar behang Venetiaanse terpentijn aan het plaksel toe voor betere bevestiging. [N 67, 95a; N 67, 95b] II-9
behangschaar behangscheer: bǝhaŋsxiǝr (Maasbree), bǝhaŋsxēr (Ottersum), bǝhaŋšiǝr (Heel, ... ), bǝhaŋšiɛr (Schinnen), bǝhaŋšēr (Buchten), bǝhaŋšī(ǝ)r (Herten), bǝhaŋšīr (Meijel), papierscheer: pǝpīršēr (Diepenbeek), schaar: schaar (Zonhoven), schaar voor het behang te snijden: šiǝr vyr ǝt˱ bǝhaŋ tǝ šni.jǝ (Heerlen), scheer: skēr (Jeuk), sxējǝr (Tessenderlo), sxīr (Houthalen), šiǝr (Waubach), šīǝr (Klimmen), tapezierscheer: tapǝtsērš ̇īr (Kerkrade), tapijtscheer: tapētšīǝr (Gulpen) De vrij grote schaar waarmee de rollen behang op de goede lengte gebracht worden. De schaar wordt ook gebruikt om geplakte banen behang bij de plint en het plafond op maat te knippen. [N 67, 94d] II-9
behangsel behang: bǝhaŋ (Heerlen, ... ), behangpapier: bǝhaŋpapīr (Heerlen, ... ), bǝhaŋpǝpīr (Diepenbeek), behangselpapier: bǝhaŋsǝlpapīr (Buchten, ... ), bǝhaŋsǝlpǝpēr (Heel), papier voor de muur: papīr vør dǝ mūr (Jeuk), tapijt: tapiǝt (Bleijerheide, ... ), tapiɛt (Schinnen), tapē.t (Sittard), tapēt (Gulpen, ... ), tapīt (Gronsveld, ... ), tapīǝt (Heerlen), tǝpēt (Tongeren), tapisseerpapier: tapǝsējǝrpapīr (Tessenderlo), tapǝsērpǝpej.ǝr (Hasselt), tapǝsērpǝpīr (Stokkem) Wandbedekking, vroeger vervaardigd van weefsels en leer, tegenwoordig meestal van papier. Een patroon op behangpapier werd in L 423 'dessin' ('dǝsęŋ') genoemd. [N 67, 92b; monogr.] II-9
behangtafel behangplank: behangplank (Zonhoven), bǝhaŋplaŋk (Heerlen, ... ), behangtafel: bǝhaŋtōfǝl (Houthalen), bǝhaŋtǭfǝl (Buchten, ... ), plank: plaŋk (Jeuk), plekdis: plɛk˱døš (Waubach), plektafel: plɛktǭfǝl (Herten, ... ), tapezierbred: tapǝtsērbrɛt (Bleijerheide, ... ), tapezierdis: tapǝtsērdøš (Kerkrade), tapijtplank: tapētplaŋk (Noorbeek, ... ), tapisseertafel: tapǝsiǝrtǫfǝl (Diepenbeek), tapǝsērtǫfǝl (Gulpen), tapǝsērtǭfǝl (Klimmen) De tafel waarop het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel wordt ingestreken. In Q 117a bestond de behangtafel uit twee bladen van 60x100 cm elk rustend op twee bokkepoten. In L 265 kon men de verschillende delen van de behangtafel dankzij scharniertjes dichtklappen. Uitgevouwen was de tafel 3 m lang. In Q 111 was de tafel samengesteld uit twee met behulp van een pianoscharnier aan elkaar bevestigde delen die uitklapbaar waren. De uitgeklapte tafel kon staan op de mee uitgeklapte staanders die op spanning kwamen door ze zover uit te trekken tot het ertussen zittende touw strak stond. [N 67, 97b; monogr.] II-9